© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: J.B.J. Teeuwisse, 'Kaas, Jacobus (1898-1972)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn4/kaas [12-11-2013]
KAAS, Jacobus (1898-1972)
Kaas, Jacobus, beeldhouwer (Amsterdam 4-8-1898 - Amsterdam 4-10-1972). Zoon van Marcus Kaas, koopman in oude metalen, en Rachel van Moppes. Gehuwd op 31-10-1923 met Anna Elisabeth Johanna de Mooij, schrijfster (pseudoniem Eva Raedt-de Canter). Uit dit huwelijk werd 1 dochter geboren. Na echtscheiding (2-3-1932) gehuwd op 16-1-1936 met Marguerite Brandon, vertaalster.
Jaap Kaas kwam uit een vrijzinnig joods milieu. Hij werd geboren in de Amsterdamse Jodenbuurt, waar zijn familie groot was geworden in de handel in oud ijzer. In 1900 verhuisde hij met zijn ouders, broer en zuster naar Antwerpen. Hier zou de Zoo de grote passie van zijn jeugd worden. In deze dierentuin raakte Jaap spelenderwijs vertrouwd met de uiterlijke verschijningsvorm en gedragingen van de dieren. Hij werd er geïnspireerd door de Antwerpse dierkunstenaars en ging nog voor zijn tiende jaar boetseren en tekenen in de Zoo. Van 1910 tot 1914 werkte Jaap Kaas op de Koninklijke Academie van Schoone Kunsten, waar hij zich ontpopte als een zeer ijverige en begaafde leerling. Tijdens het beleg van Antwerpen, in de late zomer van 1914, ontvluchtte de familie Kaas de stad om zich voorgoed in Amsterdam te vestigen. Daar studeerde Jaap van 1914 tot 1920 aan de Rijksacademie van Beeldende Kunsten als een van de eerste leerlingen van J. Bronner, hoogleraar in de beeldhouwkunst.
Na zijn academietijd leidde Kaas aanvankelijk, tot eind 1924, een zwervend bestaan. In dienst van Monumentenzorg werkte hij mee aan restauratieprojecten in het gehele land. Ook voerde hij opdrachten uit ter versiering van de gevels van de vele nieuwe gebouwen die na de Eerste Wereldoorlog in Amsterdam verrezen, zoals het Tuschinski Theater in 1920 en het Koloniaal Instituut in 1922. Van 1925 tot 1936 behoorde Kaas tot het groepje beeldhouwers dat in samenwerking met de architecten van de Amsterdamsche School, en betaald uit het gemeentelijk steunkrediet, de stad voorzag van anoniem bouwbeeldhouwwerk. Daarnaast was hij als toegepast kunstenaar actief, onder andere met het ontwerpen van gebruiksgrafiek en speelgoed. Om in het onderhoud van zijn gezin te voorzien, gaf Kaas in deze periode tevens teken- en boetseerlessen aan verschillende scholen in de hoofdstad. Niettemin waren het jaren van armoede en tegenslag, die hem tot een stille, teruggetrokken man maakten. Ten slotte ging ook zijn huwelijk te gronde aan de huiselijke zorgen en spanningen. Dat het vrije werk van Kaas ontstond in Artis was dan ook geen toeval. Hier vond deze eenzame kamerbewoner de dieren die hem inspireerden en raakte hij bevriend met oppassers en leden van de staf. Op den duur gold hij zelfs als 'de beeldhouwer van Artis'.
In 1936 kreeg Jaap Kaas eindelijk een vaste aanstelling als leraar in het beeldhouwen, boetseren en gipsbewerken aan het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs in Amsterdam. Ook in zijn privé-leven ging het hem beter: in hetzelfde jaar hertrouwde hij. Dit relatieve geluk kon slechts duren tot de Tweede Wereldoorlog. Enkele maanden na de Duitse inval werd hij namelijk op grond van zijn joodse afkomst uit zijn leraarsfunctie ontheven. Kaas toonde zich allerminst een weerloos slachtoffer van de Duitse bezetter. Aan de vooravond van de Februaristaking van 1941 leverde hij strijd met een nationaal-socialistische knokploeg voor de deuren van de ijssalon 'Koco' in de Rijnstraat en raakte daarbij ernstig gewond. In december 1941 nam hij de leiding op zich van een speciaal opgerichte joodse kunstnijverheidsschool, waaraan ook andere bekende lotgenoot-kunstenaars hun krachten gaven. De Middelbare Joodsche Kunstnijverheidsschool 'W.A. van Leer' bestond slechts anderhalf jaar, maar vormt een goed voorbeeld van de wijze waarop van joodse zijde gepoogd werd het moreel hoog te houden. In de zomer van 1943 werd de school gesloten, waarop, na veel omzwervingen, voor de rusteloze Kaas en zijn vrouw een moeilijke onderduikperiode in Rotterdam volgde.
Na de bevrijding wijdde Jaap Kaas zich opnieuw met overgave aan het kunstonderwijs. Van 1946 tot 1963 was hij docent tekenen en beeldhouwkunst aan de Rotterdamse Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen, ofschoon hij woonachtig bleef te Amsterdam. Tevens voerde hij enkele grote opdrachten uit, zoals de oorlogsmonumenten voor Edam in 1949 en Bilthoven in 1958. Verder was Kaas bijzonder actief in het verenigingsleven. In het conflict tussen de abstracten en figuratieven binnen de Nederlandse Kring van Beeldhouwers speelde hij, als secretaris van de ballotagecommissie, een hoofdrol aan de zijde van de behoudende stroming. Teleurgesteld over de afbrokkeling van eensgezindheid en collegialiteit trok Kaas zich op den duur overal uit terug. Als een solitair leefde hij de laatste tien jaar van zijn leven, bouwend en schavend aan de beelden die niemand te zien kreeg. Toen hij op 74-jarige leeftijd overleed, was hij, als mens en als kunstenaar, in de vergetelheid geraakt.
Jaap Kaas is bij uitstek een beeldhouwer en tekenaar van dieren geweest. Hij was een uitnemend kenner van de dierlijke anatomie, en het skelet speelt een grote rol in zijn werk. In de uiterlijke verschijningsvorm van de dieren lag voor hem de karakteristiek van hun wezen besloten. Door zich te beperken tot de exacte weergave trachtte hij het innerlijk leven van de dieren uit hun vormen naar boven te halen. Daarmee overschreed hij de grens van het pure realisme en bereikte hij een realisme dat leidde tot de expressie van de symboliek die de lichamen van de dieren in zich bergen. In zijn dierkunst komen begrippen als eenzaamheid, hartstocht en wil tot bescherming tot leven. Als beeldhouwer werd hij beïnvloed door het romantisch naturalisme van de Belgische dierkunstenaars - vooral Rembrandt Bugatti - en de pathetische, stilerende vormentaal van Joseph Mendes da Costa. In zijn getekende portretten van dieren en mensen en in zijn stillevens met skeletten van vergane zaken toont hij verwantschap met de schilders van het Magisch Realisme, zoals Dick Ket, Raoul Hynckes en Carel Willink.
Plichtsbesef en academisme typeerden Kaas' leraarschap. Naast een gedegen aanpak van het ambachtelijke gedeelte besteedde hij eveneens veel aandacht aan de 'inhoud' van het beeld. Hij was niet alleen een compleet docent, maar stelde zich ook open voor de persoonlijke problemen van zijn leerlingen. Nog meer dan zijn grote inzet en encyclopedische kennis zal dit ertoe hebben bijgedragen dat Jaap Kaas door zijn leerlingen op handen gedragen werd.
A: Archief-J. Kaas in het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie te 's-Gravenhage.
P: 'Oeuvre-catalogus: beelden, tekeningen, Artis-oorkonden, boekversiering en gebruiksgrafiek' in het onder L genoemde werk van Jan Teeuwisse, 142-150.
L: Bibliografie van publikaties over Jaap Kaas in Jan Teeuwisse, Leven en werk van beeldhouwer-tekenaar Jaap Kaas (Utrecht, 1987) 151-153.
I: Jan Teeuwisse, Leven en werk van beeldhouwer-tekenaar Jaap Kaas (Utrecht, 1987) 58 [Kaas in de oude roofdierengalerij van Artis, omstreeks 1920].
J.B.J. Teeuwisse
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)Laatst gewijzigd op 12-11-2013