Kadt, Jacques de (1897-1988)

 
English | Nederlands

KADT, Jacques de (1897-1988)

Kadt, Jacques de, politicus en publicist (Oss 30-7-1897 - Santpoort 16-4-1988). Zoon van Roelof de Kadt, fabrieksopzichter, en Bertha Koppens. Gehuwd op 20-1-1948 met Esther Stern. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren.

Jacques de Kadt groeide op in een welgesteld, vrijzinnig joods gezin. Hoewel vanaf zijn jongensjaren een groot lezer en studievriend, wilde hij na de HBS geen universitaire opleiding volgen, maar werd hij kantoorbeambte bij de PTT in Haarlem.

In 1919 sloot De Kadt zich aan bij de Communistische Partij Holland (CPH), meer uit een romantische hang naar revolutie dan op grond van een gefundeerde marxistische overtuiging. Hij trok er de aandacht door zijn ijver en belezenheid en ging vanaf juli 1920 meewerken aan het partijdagblad De Tribune. Weldra stelde hij zich aan het hoofd van de oppositie tegen D. Wijnkoop, W. van Ravesteyn en J.C. Ceton, die, sedert de oprichting in 1909, de partij leidden. Politieke meningsverschillen speelden daarbij zeker een rol, maar hoofdzaak was dat De Kadt het beleid van dit driemanschap te star vond. Hij was er duidelijk op uit de leiding over te nemen. In mei 1923 werd hij als partijlid geroyeerd, maar na bemiddeling van de Communistische Internationale (Komintern) weer toegelaten. Nadat het partijcongres van april 1924 met grote meerderheid De Kadts voorstel de leiding af te zetten had verworpen, verliet hij met enige honderden anderen de CPH, en richtte hij, samen met onder meer Henriëtte Roland Holst-van der Schalk, de Bond van Kommunistische Strijd- en Propagandaclubs (BKSP) op. Hij werd gekozen tot secretaris van de Bond en trad van juni 1924 tot maart 1927 tevens op als redacteur van De Kommunist, het weekblad van de BKSP.

De Kadts breuk met de CPH betekende nog geen breuk met de communistische wereldbeweging. Het aanvankelijke doel van de BKSP was juist de CPH te verdringen als de Nederlandse sectie van de Communistische Internationale. In de loop van 1925 begon De Kadt echter ook van de Komintern afstand te nemen. In maart 1927 ten slotte nam hij het initiatief tot opheffing van de BKSP en van zijn weekblad. In het laatste nummer van De Kommunist (26-3-1927) brak hij met het communisme als revolutionaire beweging.

Najaar 1928 trad De Kadt toe tot de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP), waarbinnen hij zich aansloot bij de radicaal-marxistische groep rond P.J. Schmidt en E.C. Fimmen. Samen met hen redigeerde hij vanaf oktober 1928 het oppositionele weekblad De Socialist. Onder invloed van de economische crisis maakten zijn denkbeelden nog eenmaal een ruk naar links. Ook ging hij weer positief schrijven over de Sovjetunie, waar hij Stalins industrialisatiepolitiek met welwillende belangstelling volgde. In augustus 1931 werd De Socialist onder druk van de SDAP-leiding opgeheven. Na een kortstondig lidmaatschap van de redactie van De Sociaal-Democraat begonnen De Kadt en Schmidt in januari 1932 met de publikatie van weer een ander oppositieblad, De Fakkel. Nu had de partijleiding er genoeg van. Nadat het 37e congres van de SDAP in een resolutie opheffing van De Fakkel geëist had, op straffe van royement van de redacteuren, verlieten ruim vierhonderd SDAP'ers hun partij en richtten op 28 maart 1932 de Onafhankelijke Socialistische Partij (OSP) op. De Kadt werd eerst tweede voorzitter en in augustus secretaris van de OSP. Vanaf januari 1933 was hij in haar bezoldigde dienst. Toen dat jaar het 'ambtenarenverbod' ook op de OSP van toepassing verklaard werd, nam De Kadt uit eigen beweging ontslag bij de PTT.

De jaren 1933/1934 vormden een keerpunt in het leven van De Kadt. Aanvankelijk door de crisis met nieuwe revolutieverwachtingen vervuld, raakte hij volledig gedesillusioneerd, niet alleen door het uitblijven van succes voor de jonge OSP, maar vooral ook door het aan de macht komen van Hitler in Duitsland en de daaropvolgende nederlagen van de arbeidersbeweging in Oostenrijk en Spanje. Aan zijn welwillende belangstelling voor de Sovjetunie kwam eveneens een einde, toen hij moest vaststellen dat het eerste vijfjarenplan op een totale mislukking was uitgelopen. Terwijl De Kadt van maart tot juni 1934 in Amsterdam een gevangenisstraf uitzat wegens opruiing, schreef hij zijn lijvige boek Van tsarisme tot stalinisme. Een critische geschiedenis der Russische revolutie en een onderzoek naar haar beteekenis voor het socialisme. Het verscheen in 1935 en is een genadeloze afrekening met het bolsjewisme in de Sovjetunie. Sindsdien was De Kadt de geharnaste bestrijder van het communisme die hij tot zijn dood zou blijven.

In de OSP moest De Kadt wel in conflict komen met de meerderheid, die juist al revolutionairder gestemd werd. Daartegenover won hij de steun van de redacteur van De Fakkel Sal Tas, die levenslang zijn trouwe vriend en medestander zou blijven. De onvermijdelijke breuk met de partij kwam kort na het Jordaanoproer van juli 1934, dat door OSP-voorzitter Schmidt gesteund, maar door De Kadt als pure 'romantiek' veroordeeld werd. Op 2 september 1934 werden De Kadt en Tas als lid geroyeerd.

Om aan nieuwe strafvervolging te ontkomen, vluchtten De Kadt en Tas naar België. Pas in de zomer van 1935 kon De Kadt naar Nederland terugkeren, waar hij - nu zonder salaris of inkomen - waarschijnlijk financieel ondersteund werd door zijn ouders en broers, bij wie hij in Haarlem inwoonde. De breuk met de OSP markeerde het einde van de links-extremistische periode in De Kadts leven. In de zes jaren die daarop volgden, hield hij zich buiten de partijpolitiek en kon hij zich voor het eerst naar hartelust wijden aan lezen en commentariëren van het gelezene in het maandblad De Nieuwe Kern, dat hij vanaf oktober 1934 samen met Sal Tas uitgaf.

In deze periode 1934-1940 verwierf De Kadt de inzichten die hij de rest van zijn leven in essentie trouw zou blijven: een geheel eigen vorm van socialisme, waarin niet de materiële vooruitgang, maar de culturele ontplooiing hoogste doel van de politiek was, een 'cultuur-socialisme' met onmiskenbaar elitaire trekken, maar waarin elk totalitarisme radicaal afgewezen werd. Het uitvoerigst zette hij deze gedachten uiteen in zijn boek Het fascisme en de nieuwe vrijheid uit 1939, dat in brede kring zijn reputatie als politiek denker van formaat vestigde en dat vooral op jonge linkse intellectuelen grote invloed heeft uitgeoefend.

In de meidagen van 1940 ontkwam De Kadt met zijn ouders en twee broers naar Groot-Brittannië. Daar zij er geen passend werk kregen, reisden ze spoedig door naar Nederlands-Indië, waar zij eind augustus 1940 aankwamen. Op last van de Politieke Opsporingsdienst zat De Kadt, verdacht van 'trotskisme', korte tijd gevangen. Na zijn vrijlating ging hij in Bandoeng wonen en leverde politieke en culturele bijdragen aan het Algemeen Indisch Dagblad en het linkse tijdschrift Kritiek en Opbouw. Onder de Japanse bezetting verbleef hij in verschillende interneringskampen. Zijn ouders en oudste broer kwamen hier om. Zelf sloeg hij er zich redelijk goed doorheen.

Na het uitroepen van de Republiek Indonesië op 17 augustus 1945 zag De Kadt de Indonesische onafhankelijkheid als een onvermijdelijkheid, waar Nederland zich - mede gezien de houding van de Verenigde Staten en Groot-Brittannië - bij diende neer te leggen. Kort na zijn terugkeer in Nederland, in maart 1946, sloot De Kadt zich aan bij de zojuist opgerichte Partij van de Arbeid (PVDA). Zijn politieke plaats in deze partij was aanvankelijk merkwaardig: enerzijds 'links' door zijn kritiek op het Indonesië-beleid van de door de PVDA gesteunde kabinetten, anderzijds 'rechts' omdat hij vanaf het begin pleitte voor nauwe aansluiting van West-Europa bij de Verenigde Staten ter wille van de opbouw van een sterke defensie tegen de Sovjetunie. In zijn in 1947 verschenen boekje Rusland en wij. Hoe redden wij de vrede? geselde De Kadt het 'bekrompen anti-Amerikanisme' dat indertijd nog bij veel socialisten leefde. Toen in de loop van 1947 de Koude Oorlog definitief een feit was geworden, ging echter op dat tweede punt de meerderheid van de PVDA geleidelijk op zijn standpunt over. Zijn invloed in de partij groeide dientengevolge gestadig.

Bij de kamerverkiezingen van 1948 kreeg De Kadt een verkiesbare plaats in de kieskring Amsterdam en op 27 juli van dat jaar deed hij zijn intrede in de Tweede Kamer. Wie gedacht had dat deze felle polemist en eigenzinnige eenling hier een moeilijke dwarsligger zou zijn, bleek zich vergist te hebben. Zo fel en strijdlustig De Kadt als schrijver was, zo redelijk en coöperatief toonde hij zich als parlementariër. Tot medio 1949 behoorde hij nog tot de oppositionelen tegen het Indonesië-beleid, maar als kamerlid legde hij zich ook daarin terughoudendheid op. Nadien vertolkte hij bijna altijd de mening van de meerderheid der PVDA-fractie, waarvan hij sinds 1950 de voornaamste woordvoerder inzake buitenlandse politiek werd.

Ook als publicist was De Kadt in deze jaren invloedrijk binnen de PVDA: als redacteur van het partijweekblad Paraat, als lid van de redactieraad van het maandblad Socialisme en Democratie, en voor de VARA-radio, waar hij van 1956 tot 1963 de parlementaire rubriek verzorgde. Buiten partijverband werkte hij verder mee aan de tijdschriften Libertinage en Tirade, beide uitgegeven door zijn vriend G.A. van Oorschot, alsmede aan het Hollands Weekblad, later Hollands Maandblad. Als publicist, anders dan als kamerlid, bleef De Kadt fel en agressief, met een door velen weinig gewaardeerde hebbelijkheid om hen wier denkbeelden hij bestreed, ook intellectueel en moreel aan de verachting prijs te geven. Soms bracht zijn strijdbaarheid hem tot overdrijving, zoals in het in de zomer van 1950 overhaast geschreven boek De consequenties van Korea. Een pleidooi voor vrede door kracht, waarin hij, naast een verbod van de Communistische Partij van Nederland, ook het interneren van '5 à 10.000 communisten in arbeidskampen' (244) bepleitte. Zijn aanhoudende kritiek ten slotte op Amerikaanse presidenten als Eisenhower en Kennedy, die hij te weinig doortastend vond, werd door velen als aanmatigend beschouwd. Dit alles leidde ertoe dat De Kadt in de PVDA door velen niet helemaal ernstig werd genomen. Het gevolg was ook dat hij nooit serieus voor een ministerschap in aanmerking is gekomen.

Hoewel hij zich reeds vanaf 1955 herhaaldelijk ongerust maakte over pacifistische of neutralistische tendensen in de PVDA, nam De Kadt op 4 juni 1963 nog in goede harmonie afscheid van de Tweede-Kamerfractie, toen hij op grond van zijn leeftijd niet meer verkiesbaar was gesteld. Enkele jaren later zette, onder invloed van 'Nieuw Links', binnen de PVDA de ontwikkeling in die De Kadt steeds verder van haar zou vervreemden en er in juni 1970 uiteindelijk toe leidde dat hij zijn lidmaatschap opzegde. Daarmee begon een laatste fase in het leven van De Kadt als publicist, namelijk die van de verbitterde conservatief die in de vernieuwingsbewegingen van zijn tijd niets goeds meer kon zien. In Tirade en Hollands Maandblad en zijn in 1972 verschenen boek De politiek der gematigden. Een open wereld voor de jaren zeventig, waarin een zwart pessimisme zich van hem meester gemaakt bleek te hebben, leefde hij zich uit. Een kleine kring van bewonderaars bleef zijn geschriften met genoegen lezen, maar De Kadts invloed op de publieke opinie was onbetekenend geworden.

Na 1979 heeft De Kadt, wiens gezondheid toen snel achteruit ging, niets meer gepubliceerd. Intussen had hij in de na 1963 ingegane levensfase ook nog drie autobiografische werken geschreven: in 1965 verscheen Uit mijn communistentijd, in 1976 Politieke herinneringen van een randfiguur, over de jaren 1927-1940, en in 1978 Jaren die dubbel telden. Politieke herinneringen uit mijn 'Indische' jaren. Deze boeken geven een andere De Kadt te zien dan de vinnige en hatelijke polemist van zijn politieke geschriften: een in wezen goedhartige man, die over mensen, ook wanneer die later zijn vijanden zijn geworden, genuanceerd oordeelt.

De Kadt was een man die geheel opging in zijn werk - als publicist en politiek activist - en in de omgang daarbuiten wel vriendelijk, maar ook uitgesproken 'saai' was. In zijn vriendschappen was hij zeer trouw, maar het is veelzeggend dat zijn weinige echte vrienden tegelijk naaste geestverwanten en medestrijders waren, zoals Tas en Van Oorschot.

A: Een dertigtal brieven van De Kadt, verspreid over verschillende collecties, in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage.

P: 'Overzicht van publikaties van Jacques de Kadt', in J. de Kadt, De deftigheid in het gedrang. Een keuze uit zijn verspreide geschriften. Red. en samenst. M. C. Brands [e.a.] (Amsterdam, 1991) 772-821.

L: Behalve necrologieën op 18-4-1988 o.a. door R. Havenaar in NRC Handelsblad, door B. Tromp in Het Parool, door N. Cramer in Trouw en door H. van Gestel in de Volkskrant: Jan Bank [e.a.], 'Profiel: Jacques de Kadt', in Het eerste jaarboek voor het democratisch socialisme (Amsterdam, 1979) 283-338; Ronald Havenaar, 'Jacques de Kadt en de mythe in de politiek', in Hollands Maandblad 21 (1979) 381/382 (aug./sept.) 13-30; Dik Verkuil, 'De Sovjet-Unie door de ogen van een vaderlands publicist', in Kleio 26 (1985) 10 (dec.) 8-13; idem, Jacques de Kadt en de nieuwe vrijheid', in Tirade 30 (1986) 2-27; idem, 'De harde lijn van Jacques de Kadt', in Kleio 28 (1987) 1 (febr.) 12-16; Menno Eekman en Herman Pieterson, Linkssocialisme tussen de wereldoorlogen. Twee studies (Amsterdam, 1987); Jos Havermans en Michel Gijselhart, ''De onmiskenbare tragiek van Jacques de Kadt'. Een interview met J.M. den Uyl', in Socialisme en democratie 45 (1988) 129-132; H. Floris Cohen, 'Bij de crematie van Jacques de Kadt, 20 april 1988', in Hollands Maandblad 30 (1988) 487 (juni) 23-25; P.F.H. Lauxtermann, 'Jacques de Kadt en het onoplosbare dilemma', ibidem 30 (1988) 493 (dec.) 3-10; Ronald Havenaar, De tocht naar het onbekende. Het politieke denken van Jacques de Kadt (Amsterdam, 1990); Bart Tromp, 'Obiter dicta [: Jacques de Kadt]', in Maatstaf 38 (1990) 8 (aug.) 76-82; Hans Goedkoop, 'übermensch', in Haagse Post, 1-9-1990; lemma door Ronald Havenaar, in Biografisch woordenboek van het socialisme en de arbeidersbeweging in Nederland V (Amsterdam, 1992) 141-145; Dick Pels, Het democratisch verschil. Jacques de Kadt en de nieuwe elite (Amsterdam, 1993).

A.A. de Jonge


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013