© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: E. Mulder, 'Kasimier, Rommert (1877-1957)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn4/kaisimie [12-11-2013]
KASIMIER, Rommert (1877-1957)
Kasimier, Rommert, (wijziging geslachtsnaam in Casimir bij KB van 20-2-1932), pedagoog (Kollum (F.) 29-9-1877 - Voorburg (Z.H.) 13-3-1957). Zoon van Brugt Kasimier, boerenknecht, later marskramer, en Gepke Meersma. Gehuwd op 3-8-1905 met Teunezien Dina Borgman, onderwijzeres. Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 2 dochters geboren.
Rommert Kasimier - of 'Casimir', naar één van de vele spellingsvarianten van zijn achternaam, waaraan hij spoedig de voorkeur zou geven - groeide op als jongste van zes kinderen in een dorpje in het noordoosten van Friesland. Hij was een half jaar oud toen zijn vader stierf, zodat hij door zijn moeder werd opgevoed. Zij was een energieke, intelligente vrouw, die zich als aanhanger van Abraham Kuyper in 1886 bij de gereformeerde kerk aansloot. Door met haar mee te kijken wanneer zij hardop de bijbel las, leerde Rommert al zeer jong lezen. Hij bezocht de christelijke lagere school eerst in zijn geboortedorp Kollum, en vervolgens in Groningen, waarheen moeder Kasimier met haar kinderen in 1888 was verhuisd.
Hier bemerkte een jonge onderwijzeres Casimirs intellectuele gaven. Zij gaf hem na schooltijd Franse les en spoorde hem aan een onderwijzersopleiding te volgen, een van de zeer weinige mogelijkheden voor jongens met een goed verstand, maar zonder financiële middelen om verder te studeren. Vanaf 1891 bezocht Casimir de christelijke normaallessen, maar gezien de matige kwaliteit van dit onderwijs, stapte hij reeds na een jaar over naar de rijksnormaallessen in Groningen. Deze overgang was tevens een teken van zijn toenemende twijfel aan het gereformeerde geloof waarin hij was opgegroeid.
Normaalcursussen werden voornamelijk in de avonduren gegeven, wat Casimir ruime gelegenheid bood te lezen en te studeren. In april 1896 slaagde hij glansrijk voor het onderwijzersexamen, en reeds een paar dagen later kreeg hij een baan als dorpsonderwijzer. In december van hetzelfde jaar aanvaardde hij evenwel een aanstelling in de stad Groningen, omdat deze meer status gaf en hem bovendien in de gelegenheid stelde verder te studeren. In 1897 en 1898 behaalde Casimir respectievelijk de LO-akte Frans en de hoofdakte. Ook begon hij te publiceren, als vaste medewerker van Baknieuws , het kwekelingenblaadje onder redactie van Theo Thijssen, de latere schrijver en sociaal-democratische parlementariër. In 1899 zegde Casimir zijn onderwijzersbaan vaarwel en kreeg hij - slechts 22 jaar oud - een betrekking als leraar Nederlands en opvoedkunde aan de cursus voor de hoofdakte in Groningen. Onder zijn studenten zou hij zijn toekomstige vrouw vinden. In 1902 werd hij tevens leraar Nederlands en aardrijkskunde aan de Gemeentelijke Kweekschool voor Onderwijzeressen.
Inmiddels was Casimir in 1900 geslaagd voor het staatsexamen-A en had hij zich nog dat zelfde jaar laten inschrijven als student in de wijsbegeerte aan de Groningse universiteit. Zijn leermeester daar was de filosoof en psycholoog prof. G. Heymans, die grote indruk op hem zou maken. Diens nadruk op de ervaring als grondslag voor alle kennis en diens sterk psychologische kijk op de werkelijkheid nam hij van hem over. In juli 1903 deed hij kandidaatsexamen, maar het doctoraal zou vooreerst nog op zich laten wachten.
Naast zijn studie en dubbele docentschap ontplooide Casimir namelijk allengs een groter aantal activiteiten. Zo begon hij steeds meer te publiceren, vooral over pedagogische vraagstukken. In 1902 vroeg de bekende hoofdonderwijzer en schoolhervormer Jan Ligthart hem mederedacteur te worden van zijn blad School en Leven , waaraan hij al een aantal bijdragen had geleverd. Na Heymans is het vooral Ligthart geweest die grote invloed heeft gehad op Casimir: 'Onze verhouding was die als vader tot zoon' ( Voor school en leven , 441). Niet alleen waren zij beiden via de normaalschool en het onderwijzersberoep opgeklommen en deelden ze een grote waardering voor de moederlijke opvoeding, belangstelling voor de Nederlandse letteren en een actieve afkeer van alcohol, maar ook verkeerden zij beiden in een geloofscrisis. Ligthart kwam na veel openlijk beleden twijfel uit op een vrijzinnige, door veel gevoel voor kind en medemens bepaalde geloofsovertuiging; Casimir volgde hem daarin. Ook Ligtharts herhaalde aansporing kinderen aandachtig te observeren - wat goed te verenigen was met de nadruk die Heymans op de ervaring legde - heeft hij altijd verdedigd als basis voor elke pedagogiek. Tot Ligtharts dood in 1916 voerden zij samen de redactie van School en Leven . Daarna heeft Casimir het blad nog zes jaar voortgezet. Hij heeft in 1916 gezorgd voor de bundel Jan Ligthart herdacht en voor de heruitgave van Ligtharts artikelen.
Door Ligthart kwam Casimir in 1905 in contact met de Haagsche Schoolvereeniging. Deze vereniging, die in Den Haag sinds het einde van de 19e eeuw een neutrale bijzondere school beheerde waar met moderne onderwijsmethoden werd gewerkt, wenste aansluitend een middelbare school te beginnen. Op voorstel van Casimir wilde men ook deze in progressieve zin organiseren: een gemeenschappelijke onderbouw van drie jaren en daarna een splitsing in gymnasium en HBS, waardoor, in overeenstemming met de moderne puberteitspsychologie, de schoolkeuze kon worden uitgesteld. Dit soort denkbeelden werd in onderwijskringen vaker gehoord, onder meer in de in 1903 ingestelde Staatscommissie voor de Reorganisatie van het Onderwijs. Daar werd ook een naam bedacht voor zo'n school: 'lyceum'.
In 1906 beëindigde Casimir zijn dubbele leraarsbaan en verhuisde, pas getrouwd, naar Den Haag. Hij werd er eerst hoofd van de vervolgschool van de Haagsche Schoolvereeniging. Drie jaar later volgde zijn benoeming tot rector van het Nederlandsch Lyceum. Aan dit eerste lyceum in ons land doceerde hij ook Nederlands en geschiedenis, waarvoor hij bij KB bevoegd werd verklaard, na daarvoor eerst in Utrecht tentamen te hebben gedaan; het doctoraal examen in de wijsbegeerte legde hij pas op 22 juni 1911 in Groningen af. Casimir zou het rectoraat uitoefenen tot 1930, toen hij deze functie om gezondheidsredenen moest neerleggen. Onder zijn leiding ontwikkelde het Nederlandsch Lyceum zich zeer voorspoedig; het was een schooltype dat na een jaar of tien steeds meer navolging zou vinden. Casimir wist voor zijn lyceum enthousiaste leerkrachten aan te trekken en introduceerde enkele onderwijsvernieuwingen, zoals ouderavonden, klasse-avonden, klasseleraren, werkweken en schoolreizen, excursies, schoolclubs voor toneel, muziek en sport, handenarbeid, studieavonden voor docenten en dergelijke.
In 1912 vatte de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen het idee op een bijzondere leerstoel pedagogiek in te stellen, en wel aan de Rijksuniversiteit te Groningen, waar kon worden geprofiteerd van Heymans' psychologisch laboratorium. Men dacht voor dit professoraat aan Casimir, die, hoewel niet gepromoveerd, een leerling was van Heymans en al enige tijd lezingen over pedagogische onderwerpen voor Leidse studenten hield. Casimir wilde wel, maar het Nederlandsch Lyceum oefende zo'n grote druk op hem uit om te blijven - 'Zoo mag een kapitein zijn schip niet verlaten', schreef Ligthart, lid van het directorium, hem (Mulder, 146) - dat hij het aanbod moest afslaan. Het Lyceum verzocht daarop in 1917 de Rijksuniversiteit te Leiden om binnen de faculteit der Letteren en Wijsbegeerte een bijzondere leerstoel pedagogiek te stichten met Casimir als hoogleraar. Na enige aarzeling werd dit verzoek toegestaan, en op 22 mei 1918 aanvaardde hij het eerste professoraat in de pedagogiek in Nederland met een rede over De waardeering der toegepaste opvoedkunde . In de geest van Ligthart en Heymans vroeg Casimir hierin aandacht voor de ervaringsbasis, de intuïtieve kanten en het historische karakter van opvoeding en opvoedkunde. In 1935 werd zijn leeropdracht uitgebreid met empirische psychologie. Waarschijnlijk was dit vooral het gevolg van de nauwe band die men veronderstelde tussen pedagogiek en psychologie, alsook om de studenten in de gelegenheid te stellen dit (bij)vak te kunnen studeren. Casimir was door zijn studie bij Heymans weliswaar bekend met experimenteel werk, maar heeft zich daar zelf nooit mee beziggehouden. In april 1950 ging Casimir met emeritaat. In dat zelfde jaar verleende de Universiteit van Gent hem een eredoctoraat.
Naast zijn werk als rector en hoogleraar ontplooide Casimir vele activiteiten. Gedurende een groot deel van zijn leven heeft hij lezingen en cursussen gegeven voor onderwijzers en andere pedagogisch geïnteresseerden. Hij maakte deel uit van het bestuur van een groot aantal pedagogische verenigingen en instituten, waaronder het curatorium van het Nutsseminarium voor Paedagogiek van de Universiteit van Amsterdam. Casimir was de geestelijke vader van de MO-akte pedagogiek, tot 1940 het kristallisatiepunt van de academische studie opvoedkunde in Nederland. Samen met de andere hoogleraren pedagogiek richtte hij in 1925 de Vereeniging tot Bevordering van de Studie der Paedagogiek op, die de examens voor deze akte regelde. Verder zat Casimir in de redactie van vele tijdschriften: op opvoedkundig terrein, zoals het wetenschappelijke Paedagogische Studiën (1920-1941), en op algemeen maatschappelijk gebied, zoals het sociaal-wetenschappelijke Mensch en Maatschappij (1925-1957) en het vrijzinnig-liberale De Opbouw (1918-1940). Daarnaast schreef hij jarenlang wekelijks een stukje over algemeen-pedagogische en ethische kwesties in De Telegraaf . Casimirs geschriften waren meestal algemeen oriënterend en voorlichtend van aard. Goede voorbeelden daarvan zijn Beknopte geschiedenis der wijsbegeerte uit 1910 en het in 1927 verschenen Langs de lijnen van het leven , over de ontwikkeling van kinderen, die beide in relatief grote oplagen vele malen werden herdrukt.
Ondanks zijn grote bestuurservaring en zijn redenaarstalent heeft Casimir nooit een politieke functie vervuld. Dat hij in 1925 werd genoemd als mogelijke minister van Onderwijs in een extraparlementair kabinet kwam waarschijnlijk dan ook meer door zijn kennis van het onderwijs en omdat de formateur, J. Limburg, tevens curator van het Nederlandsch Lyceum was. Als vrijzinnig liberaal en vrijzinnig protestant vond Casimir dat hij overal het woord kon voeren waar hij de gelegenheid kreeg vrijuit te spreken, óók toen tijdens de Duitse bezetting de Haagse NSB-wethouder hem vroeg een lezing voor leerkrachten te houden. Het werd hem door sommigen zeer kwalijk genomen; tegelijkertijd had hij echter onderduikers in huis en verleende hij diensten aan het verzet.
Casimir was vóór alles docent, in zijn werk en in zijn publikaties. Hij was een goed spreker, die op overzichtelijke wijze zijn brede kennis kon overbrengen. Zo heeft hij niet alleen vele studenten - vooral hen die de opleiding voor de MO-akte volgden - en leerlingen gevormd, maar ook vele docenten. Hoewel hij naar verhouding nogal wat dissertaties heeft begeleid, is Casimir er zelf nooit in geslaagd een proefschrift te voltooien, zoals hij trouwens in het algemeen zeer weinig oorspronkelijke bijdragen aan de wetenschap heeft geleverd. Zijn herhaalde nadruk op ervaring en waarneming bleken in zijn eigen werk voornamelijk neer te komen op het gebruik van voorbeelden uit de praktijk. Maar door zijn colleges en lessen heeft Casimir zeker de vestiging en expansie van de academische pedagogiek bevorderd. Als rector van het Nederlandsch Lyceum bracht hij bovendien een vernieuwend element in het Nederlandse middelbaar onderwijs.
P: Een overzicht van de belangrijkste publikaties van Casimir in het onder L genoemde werk van Mulder, 338-341. Een selectie uit Casimirs publikaties in Opbouw. Een bundel verzamelde opstellen (Groningen [etc.], 1927) en Voor school en leven. Verzamelde opstellen van prof. R. Casimir (Groningen [etc.], 1949). Deze laatste publikatie bevat als 'Naschrift' (pp. 438-443) een kort autobiografisch levensbericht.
L: Behalve artikelen en necrologieën o.a in De Hollandsche Revue 23 (1918) 142-145, 205-213, 262-269, door D. Cohen in Eigen Haard (1918) 129-131, en door G. Kazemier in Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1958-1959 (Leiden, 1959) 51-60: A. de Vletter, Na lange marsch ... omkijken. Herinneringen en onzwaarwichtige overpeinzingen van een middelbaar-onderwijs-man ... (S.l. [1955]); J.W. van Hulst, Casimir. Nederlands pedagoog (Amsterdam [1962]); H.B.G. Casimir, Het toeval van de werkelijkheid. Een halve eeuw natuurkunde (Amsterdam, 1983); Ernst Mulder, Beginsel en beroep. Pedagogiek aan de universiteit in Nederland 1900-1940 (Amsterdam, 1989) 129-166.
I: Website Wikipedia: http://nl.wikipedia.org/wiki/Afbeelding:RommertCasimir.jpg [6-2-2008].
E. Mulder
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)Laatst gewijzigd op 12-11-2013