© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: G.R. Zondergeld, 'Kiestra, Douwe [Hermans] (1899-1970)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn4/kiestra [12-11-2013]
KIESTRA, Douwe [Hermans] (1899-1970)
Kiestra, Douwe [Hermans], Fries schrijver, dichter en politicus (Poppingawier (F.) 4-12-1899 - Rauwerd (F.) 3-6-1970). Zoon van Hermanus Kiestra, veehouder, en Trijntje Hornstra. Gehuwd op 23-5-1925 met Aaltje Hannema. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 1 dochter geboren.
Douwe Kiestra koos, niet zonder aarzeling, voor het beroep van boer. Hij voltooide de opleiding aan de Rijkslandbouwwinterschool te Leeuwarden om vervolgens, na het vervullen van zijn militaire dienstplicht, op de boerderij van zijn vader te gaan werken. Na zijn huwelijk vestigde Kiestra zich in 1926 als veehouder bij Poppingawier. Twaalf jaar later verhuisde hij naar een boerderij in Akmarijp om in 1941 weer een boerenbedrijf te pachten in zijn geboortestreek in de buurt van Terzool. In 1962 zou hij nogmaals verhuizen, ditmaal naar een klein veebedrijf vlakbij de boerderij waar hij geboren was. Hier bleef hij werkzaam tot 1967.
Ondanks het harde bestaan van pachtboer zou Kiestra zijn hele leven de tijd vinden voor literaire arbeid en allerlei sociale en culturele activiteiten. Reeds vroeg werd hij gegrepen door de idealen van de Jongfriese Beweging onder leiding van de charismatische D. Kalma, waarbij hij zich in 1919 aansloot. In dit milieu van jonge nationalistische schrijvers kwam hij in aanraking met de wereldliteratuur in de vorm van Friese vertalingen. Kiestra spande zich in voor de opheffing van de culturele achterstand op het platteland door het regisseren en spelen van zelfgeschreven, Friese toneelstukken. Zijn eerste gedicht verscheen in 1926 in het literaire tijdschrift De Holder . Aangezien dit blad zich echter distantieerde van Kalma, stapte hij al spoedig over naar De Nije Mienskip , het blad van de Jongfryske Mienskip, waarvan hij in 1927 redacteur werd. Hierin plaatste hij enkele antiklerikale beschouwingen. Mogelijk had hij van zijn doopsgezinde moeder een zekere afkeer van kerkelijke structuren en hoogwaardigheidsbekleders meegekregen. Toch was hijzelf, evenals zijn vader, belijdend lidmaat van de Nederlandse hervormde kerk, waarin hij ook bestuursfuncties vervulde.
Wat zijn politieke denkbeelden betreft, maakte Kiestra in deze jaren dezelfde ontwikkeling door als Kalma. Aanvankelijk was hij socialistisch georiënteerd. Zo toonde hij zich actief in de progressieve Bond van Landpachters. Hij schreef strijdliederen voor deze organisatie en regisseerde in 1934 de propagandafilm Boerenleed , waarvoor hij ook de commentaarteksten leverde. In een aantal van zijn gedichten koos hij partij voor de landarbeiders en de kleine boeren tijdens de economische crisis van de jaren dertig. Evenals Kalma verschoof Kiestra in politiek opzicht echter geleidelijk van links naar uiterst rechts. Zo hield hij begin 1935 in het Jongfriese tijdschrift Us Striid een pleidooi voor de afschaffing van de democratie. Voor de Friese Agrarische Bond, een afdeling van de rechts-radicale boerenorganisatie Landbouw en Maatschappij, werkte hij in 1936 mee aan een rapport over het culturele vraagstuk in Friesland.
Steeds meer raakte Kiestra in rechts-radicaal vaarwater, vermoedelijk onder invloed van de kandidaat-notaris J.M. van der Goot, die beschouwd kan worden als de voornaamste nationaal-socialistische ideoloog in Friesland. Bij een conflict in de Jongfryske Mienskip tussen Kalma en Van der Goot, in 1932, koos Kiestra partij voor de laatste. Een aantal jaren beheersten zij beiden de Mienskip, totdat Kalma in 1937 opnieuw het pleit won. In december 1938 richtten Kiestra en Van der Goot daarom een Fries partijtje op, de Fryske Folkspartij (FFP). Kiestra werd voorzitter en redacteur van het partijblad It Fryske Folk , later Frysk Folksblêd geheten. Veel aanhang kregen ze niet. Zij noemden zich geen nationaal-socialisten, maar nationaal-naturalisten, omdat zij uitgingen van een nieuw-heidense verering van het natuurlijke leven. Zijn christelijk geloof, dat altijd al ondogmatisch van karakter was geweest, liet Kiestra in deze fase van zijn leven vallen.
Kiestra was inmiddels bekend geworden als dichter en schrijver van korte verhalen. Zijn eerste dichtbundel, Efter it oargel , verscheen in 1935. Uit deze harde, gedrongen verzen sprak een sterke verbondenheid met het boerenwerk. Samen met zijn echtgenote schreef Kiestra voor de weekbladen Sljucht en Rjucht en It Heitelân een serie simpel gehouden brieven van een jonge boer en zijn boerin, die in 1936 werden gebundeld in In skreach mei apels . Ook publiceerde hij een aantal - vrij zwakke - korte verhalen in It Heitelân , Frisia en Fryslân . Veel opschudding verwekte in 1939 de novelle De froulju fen de fetweider , omdat hij hierin als eerste Friese schrijver een geslachtsdaad beschreef.
Na de Duitse inval koos Kiestra onomwonden voor collaboratie met de bezetter. De FFP formuleerde een nieuw programma, waarin de eis van politieke autonomie voor Friesland werd gesteld en nog sterkere aansluiting werd gezocht bij het Duitse nationaal-socialisme. Op 21 februari 1941 richtte Kiestra met G.J. Ruiter, lid van de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB) en later directeur-generaal van de Landbouw, de Fryske Rie op, als overkoepelend orgaan van alle pro-Duitse Friese nationalisten. De FFP werd daarom opgeheven. In mei 1941 werd de Fryske Rie door de SS-leiding ondergeschikt gemaakt aan de vereniging Saxo-Frisia, die onder leiding stond van de Nederlandse SS'er prof. J.M.N. Kapteyn. Deze laatste moest niets hebben van het Friese nationalisme, omdat hij uit was op de geleidelijke annexatie van Friesland en de Saksische provincies bij het Derde Rijk. Kiestra daarentegen wilde wel de SS-ideologie accepteren - hij werd begunstigend lid van de Nederlandse SS -, maar slechts op voorwaarde dat de positie van het Fries in onderwijs en bestuur zou worden verstevigd. Tussen Kapteyn en Kiestra brak al gauw een hevige competentiestrijd uit, die jarenlang zou voortduren. In september 1943 werd hij uit de SS gestoten. Hij had namelijk geweigerd de eed op Hitler af te leggen, met als argument dat dit hem - typerend voor zijn godsdienstig opportunisme - als doopsgezinde niet was toegestaan. In januari 1944 trad hij af als voorzitter van de Fryske Rie, die daarop door de leiding van de Nederlandse SS werd ontbonden. Van een breuk met het nationaal-socialisme was evenwel geen sprake. Kiestra bleef lid van de NSB, waarbij hij zich in april 1942 had aangesloten. Verder trad hij op als leider van Volk en Bodem, een onderafdeling van de Nederlandsche Landstand in Friesland.
Na de oorlog werd Kiestra veroordeeld tot twee en een half jaar internering. De Eereraad voor de Letterkunde legde hem een publikatieverbod op van vijf jaar, wat hij ontdook door onder het pseudoniem D. van Wieren in 1946 de dichtbundel Sinne op 'e striesek te publiceren. Hierin verwerkte hij zijn ervaringen in interneringskampen te Sondel en te Luttelgeest. In gevangenschap voltooide hij ook de berijming van Salomo's Spreuken. Kiestra zou overigens spoedig weer geaccepteerd worden in de kring van Friese schrijvers, en kreeg zo de mogelijkheid te publiceren in het maandblad De Tsjerne en in de Leeuwarder Courant . Hij keerde terug tot het christelijk geloof en publiceerde zelfs een aantal kerstliederen. In 1969 werd het manuscript van zijn tweedelige boerenroman Ien wike útbuorren uit 1970/1971 beloond met de prijs van de Kristlik Fryske Folksbibleteek. Van Kiestra's werk zullen echter slechts enkele gedichten blijvende waarde behouden. In politiek opzicht heeft hij door zijn collaboratie met de Duitsers de Friese Beweging grote schade berokkend.
A: Archieven en documentatie betreffende D.H. Kiestra berusten in het Frysk Letterkundich Museum en Dokumintaesjesintrum te Leeuwarden en bij het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie te Amsterdam (Doc. I-891 en Archief Höhere SS- und Polizeiführer 15a-16d).
P: Behalve de in de tekst genoemde publikaties: De bêste simmer. Forhalen (Leeuwarden, 1970); Samle Fersen . Met een inleiding door D.A. Tamminga en medebezorgd door T.B. Hoekema (Bolsward, 1982).
L: S.J. van der Molen, 'Douwe Hermans Kiestra', in De Schouw 1 (1942) 12 (1 juli) 274-276; J. Piebenga, Koarte skiednis fan de Fryske skriftekennisse (2e dr.; Drachten, 1957) 252-254; L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog VI ('s-Gravenhage, 1975) 420-421; De SS en Nederland. Documenten uit SS-archieven 1935-1945 . Ingel. en uitgeg. door N.K.C.A. in 't Veld (2 dln.; 's-Gravenhage, 1976); Klaes Dykstra, Lyts hânboek fan de Fryske literatuer (Leeuwarden, 1977) 95-97; T. Riemersma, It koarte forhael yn 'e Fryske literatuer fan de tweintichste ieu (Leeuwarden, 1977) 97-102; Sj. van der Schaaf, Skiednis fan de Fryske Biweging (Leeuwarden, 1977); G.R. Zondergeld, De Friese Beweging in het tijdvak der beide Wereldoorlogen (Leeuwarden, 1978); idem, 'It Fryske Folk (I en II) en Frysk Folksblêd', in It Beaken 43 (1981) 148-155; D.A. Tamminga, Fan hearren en sizzen. Anekdoaten oer Fryske skriuwers fan earder en letter (Leeuwarden, 1981) 177-179; Adriaan Venema, Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie . 3A: De kleine collaboratie (Amsterdam, 1990) 40-42; Anne Wadman, 'Dichterlike jiergong', idem, It kritysk kerwei. Resinsjes en skogingen 1950-1970 (Leeuwarden, 1990) 136-139; T. Riemersma, 'Oer Skriuwer, boek en ùtjeften', in Douwe Kiestra, De froulju van de fetweider (Bolsward, 1993) 137-147.
G.R. Zondergeld
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)Laatst gewijzigd op 12-11-2013