© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: C. Reedijk, 'Kossmann, Friedrich Karl Heinrich (1893-1968)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn4/kossman [12-11-2013]
KOSSMANN, Friedrich Karl Heinrich (1893-1968)
Kossmann, Friedrich Karl Heinrich, bibliothecaris ('s-Gravenhage 10-3-1893 - Rotterdam 31-3-1968). Zoon van Ernst Ferdinand Kossmann, leraar, en Sophie Hedwig Josefine Kliver. Gehuwd op 13-9-1920 met Doortje Cornelia Touw. Uit dit huwelijk werden 3 zoons geboren.
Frits Kossmann groeide op in Den Haag. Beide ouders waren van Duitse afkomst. Hij doorliep het Gymnasium Haganum, waar zijn vader leraar Duits was, en ging in 1911 aan de Leidse universiteit Nederlandse letteren studeren. Na het doctoraal examen op 19 maart 1918 was hij korte tijd werkzaam bij het onderwijs, totdat hij in januari 1919 werd aangesteld als wetenschappelijk assistent bij de Leidse universiteitsbibliotheek. Drie jaar later, op 5 juli 1922, promoveerde hij in Leiden bij prof. J.W. Muller op een dissertatie getiteld Nederlandsch versrythme. De versbouwtheorieën in Nederland en de rythmische grondslag van het Nederlandsche vers . Voor dit zeer oorspronkelijke werkstuk, waarmee hij wilde afrekenen met de op klassieke theorieën berustende beschouwingen over de versbouw, verwierf hij het predikaat cum laude.
Op 1 december 1923 trad Kossmann in functie als adjunct-bibliothecaris bij de Gemeentebibliotheek te Rotterdam. Zijn chef was daar Willem de Vreese, de schepper van de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta. De Rotterdamse Gemeentebibliotheek vervult twee functies. Enerzijds staat zij ten dienste van een zo breed mogelijk publiek. Anderzijds is zij een instelling van wetenschappelijk gehalte, met als kostbaarste bezit een schitterende collectie van vroege Erasmusdrukken. Deze combinatie van een sociaal-culturele opdracht met een wetenschappelijke component trok Kossmann aan. Op 1 februari 1934 volgde hij Willem de Vreese op. Hij zag zich al spoedig voor een interessante taak geplaatst: de voorbereiding van een internationaal symposium en een tentoonstelling die in 1936 te Rotterdam zouden plaatsvinden ter gelegenheid van de vierhonderdste sterfdag van Erasmus.
Kossmann heeft, als zovele bibliothecarissen van zijn generatie, de wind niet mee gehad. Toen de economische crisis wat begon af te nemen en er enige ruimte leek te komen voor het ontplooien van nieuwe initiatieven, brak de Tweede Wereldoorlog uit. Afgezien van de materiële problemen waarmee zijn bedrijf geconfronteerd werd, kreeg hij te stellen met Duitsgezinde elementen onder zijn personeel, die gaandeweg door het gelijkgeschakelde stadsbestuur op posten werden gezet waar zij niet thuishoorden. Het feit dat hij een joodse grootvader onder zijn voorgeslacht telde, maakte de zaak voor Kossmann niet eenvoudiger. Hij heeft in deze jaren behoedzaam doch met taaie vasthoudendheid gemanoeuvreerd, niet heldhaftig maar intelligent, en uit Nederlands oogpunt onberispelijk.
Na de bevrijding had het gemeentebestuur van Rotterdam niet in de eerste plaats aandacht voor een culturele dienst die de oorlog zonder kleerscheuren was doorgekomen. Toen er weer wat meer financiële armslag kwam, was Kossmann er voortdurend op bedacht de juiste proportie te handhaven tussen de lectuurvoorziening in brede zin en de wetenschappelijke functie van de instelling. Op 31 maart 1958 legde hij, 65 jaar oud, zijn ambt neer.
Kossmanns verdiensten beperkten zich niet tot de stad waarin hij werkzaam was geweest, en waar hij veel heeft gedaan voor instellingen als de Volksuniversiteit en het Historisch Genootschap 'Roterodamum'. In de Nederlandse bibliotheekwereld speelde hij al vroeg een rol. Van 1922 tot 1929 was hij bestuurslid van de Nederlandsche Vereeniging van Bibliothecarissen. Jarenlang was hij actief betrokken bij de opleiding. Van 1927 tot 1958 was hij redactiesecretaris van het vaktijdschrift Bibliotheekleven . Van 1939 tot aan zijn dood maakte hij deel uit van de Rijkscommissie van Advies inzake het Bibliotheekwezen. Kossmann vormde met P.C. Molhuysen en P.J. Blok de hoofdredactie voor de delen VI (1924), VII (1927) en VIII (1930) van het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek . Voor de laatste twee delen, IX (1933) en X (1937), waren alleen Molhuysen en Kossmann verantwoordelijk. Als jongste redactielid had laatstgenoemde een zeer groot aandeel in de werkzaamheden. Van 1932 tot 1967 was Kossmann lid van de redactie van Het Boek , vele jaren het toonaangevende tijdschrift op het gebied van de kennis van boek en handschrift. Hij heeft er zelf een groot aantal waardevolle bijdragen in gepubliceerd.
Kossmann was in 1923 benoemd tot lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, en hij zou een zeer actief lid worden. Van 1945 tot aan zijn dood maakte hij deel uit van de Commissie voor de uitgave van geschriften, van 1939 tot 1957 van de Commissie voor taal- en letterkunde. Van 1959 tot 1961 was hij lid van het Algemeen Bestuur, en van 1961 tot 1963 voorzitter. Jarenlang vertegenwoordigde hij de Maatschappij in het bestuur van het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum in Den Haag. In 1966 verscheen, ter gelegenheid van het tweehonderdjarig bestaan der Maatschappij, zijn Opkomst en voortgang van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden. Geschiedenis van een initiatief . Het Tijdschrift en de Jaarboeken bevatten vele bijdragen van zijn hand. In de jaarvergadering van 21 mei 1966 werd hij, te zamen met P.C.A. Geyl, Julien Kuypers en Gerard Walschap, tot erelid benoemd.
Het was vooral het contact met de Maatschappij dat Kossmann in staat stelde om, bij alle ambtelijke beslommeringen, creatief te blijven. Zijn veelzijdigheid blijkt uit zijn bibliografie. Deze bevat opstellen over de rederijkers - een telkens terugkerend thema -, voortzettingen van de studie over de versbouw, werk over het Wilhelmus, Erasmus, de Spelen van Gijsbrecht van Hogendorp, het drukkersbedrijf in Rotterdam, Rodolphe Töpffer... een zeer gevarieerd oeuvre, vol verrassingen en steeds gekenmerkt door een fraaie en heldere schrijftrant. Achter deze veelzijdigheid ontwaren wij een dualisme: naast zijn wetenschappelijke begaafdheid bezat Kossmann ook uitgesproken artistieke talenten, bovenal een grote muzikaliteit. Van zijn gymnasiumjaren tot op gevorderde leeftijd heeft hij gecomponeerd. Over dat deel van zijn scheppend werk heeft nauwelijks iemand zich een oordeel kunnen vormen. Het bleef in portefeuille.
Velen hebben Kossmann leren kennen als een spirituele en charmante partner in de conversatie. In de talloze commissies en besturen waarin hij zitting had, trad hij zelden op de voorgrond; ook als voorzitter domineerde hij niet. Maar als een discussie dreigde vast te lopen of wat al te dogmatisch werd, dan kwam hij tussenbeide met een geestig en verlossend woord. Bij zijn benoeming tot erelid van de Maatschappij karakteriseerde K. Heeroma zijn optreden als voorzitter aldus: 'U praatte als een meesterlijk conferencier de nummers losjesweg aan elkaar, liet iedereen zijn zegje zeggen en kwam toch precies uit op het punt waar u uit wou komen en was precies klaar op de tijd waarop u zich voorgenomen had klaar te zijn.' Een langer, vrij gesproken betoog ging Kossmann minder goed af, daarin verviel hij dikwijls tot al te zeer genuanceerde en relativerende uitweidingen. Hoe gevat en puntig hij ook zijn kon in korte improvisaties, hij schreef beter dan hij sprak.
Kossmann was, in weerwil van zijn humaniteit en zijn innemend optreden, een weinig toegankelijk mens. Als het op gevoelens aankwam, uitte hij zich moeilijk. Slechts zeer geleidelijk leerde men de bijna onmerkbare tekenen verstaan waarmee hij van sympathie of waardering blijk gaf.
P: 'Overzicht der geschriften van dr. F.K.H. Kossmann [tot en met 1957]' door J.C. Mazure in Opstellen door vrienden en collega's aangeboden aan dr. F.K.H. Kossmann .... Onder red. van L. Brummel [e.a.] ('s-Gravenhage, 1958) 260-264. Een aanvulling door J.C. Mazure voor de periode 1958-1968 werd toegevoegd aan het onder L genoemde levensbericht in het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, 216-217.
L: C. Reedijk, in Bibliotheekleven 53 (1968) 193-196; L. Brummel, ibidem, 196-197; C. Reedijk, in Rotterdams Jaarboekje 7e reeks, 7 (1969) 229-234; idem, in Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1971-1972 (Leiden, 1973) 208-216.
I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 847.
C. Reedijk
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)Laatst gewijzigd op 12-11-2013