© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: H. Vermeulen, 'Kuijpers, Hendrik (1878-1955)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn4/kuijpers [12-11-2013]
KUIJPERS, Hendrik (1878-1955)
Kuijpers, Hendrik, dagbladdirecteur (Rotterdam 8-9-1878 - Lisse 19-3-1955). Zoon van Jacob Kuijpers, sigarenmaker, en Elizabeth Johanna van Zyl. Gehuwd op 28-2-1924 met Maria Anna Geertruida Grimmon. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 1 dochter geboren.
Henri Kuijpers, geboren en getogen in Rotterdam, was een selfmade man. Hij stamde uit een zeer eenvoudig milieu en had een Nederlands-hervormde vader en een katholieke moeder. Het was aan deze laatste en aan de inwonende grootmoeder Van Zyl te danken dat het gezin van zeven kinderen een katholieke opvoeding genoot en in elk geval zoon Henri een overtuigde katholiek werd. Na de lagere school werd hij jongste bediende bij de Rotterdamse boekhandel en handelsdrukkerij Benedictus, waar hij opklom tot volleerd boekbinder en -drukker. Als autodidact leerde Henri beseffen dat gebrek aan kennis de kans op een goede positie sterk verminderde. In zijn vrije tijd wijdde hij zich aan studie en aan de katholieke zaak: hij werd collectant in zijn parochiekerk en propagandist voor De Maasbode , het in 1868 (als weekblad) opgerichte landelijke Rooms-katholieke dagblad.
Kuijpers' organisatorische talent en druktechnisch inzicht, gepaard gaande met zijn inspanningen voor de katholieke zaak, in het bijzonder voor De Maasbode , moeten de toenmalige commissarissen van dit dagblad zijn opgevallen. Reeds in 1902 vroeg men hem directeur te worden van de NV De Courant De Maasbode. Kuijpers vond zich met zijn 24 jaar echter nog te jong, maar toen een jaar later opnieuw op hem een beroep werd gedaan, stemde hij na enige aarzeling toe. In 1903 werd hij secretaris van het bestuur en kreeg hij als directeur de dagelijkse leiding opgedragen. Met hem kwam meteen een scheiding tot stand tussen de zakelijke en redactionele leiding, die tevoren in één persoon verenigd waren geweest. Aan Kuijpers viel daarmee de commerciële taak toe. Zijn eerste daad als directeur was het geven van opslag aan het gehele personeel.
Binnen een jaar na zijn benoeming doorstond Kuijpers de eerste krachtproef: de aanschaf van een nieuwe rotatiepers en de verhuizing van het bedrijf van de enigszins achteraf gelegen Wijnstraat naar de Groote Markt, het centrum van de toenmalige Rotterdamse bedrijvigheid. Op deze plek zouden bedrijf en krant hun bloeitijd doormaken en gedurig groeien. Na de verhuizing werd Kuijpers' beleid geheel gericht op zijn ideaal De Maasbode tot een (Rooms-katholiek) dagblad te maken op gelijk niveau met de andere (niet-katholieke) landelijke kranten, zoals de Nieuwe Rotterdamsche Courant (NRC), het Algemeen Handelsblad en De Telegraaf . Daartoe moest ook Kuijpers' dagblad beschikken over twee landelijke edities per dag. Bovendien wilde Kuijpers een volksblad uitgeven voor de stad Rotterdam, Het Nieuwe Dagblad . Dit zou dan bestemd zijn voor de lagere katholieke klassen, met als doel de invloed van het socialistische dagblad Het Volk , dat zich op de arbeiders in het algemeen richtte, te keren. Alsof deze plannen niet genoeg waren, stelde Kuijpers ook voor wekelijks een Zondagsblad voor Kunst, Letteren en Ontspanning van de persen te doen rollen. Het sluitstuk van dit gedurfde plan vormde dan de aankoop van een tweede rotatiepers.
Nadat de voorzichtige commissarissen aanvankelijk Kuijpers' ambitie nog hadden geprobeerd te temperen, lieten zij hun jeugdige directeur in 1908 zijn gang gaan. Hierop kon Kuijpers onderneming en krant in de door hem gewenste richting stuwen. Bij De Maasbode stond hem steeds een blad voor 'den deftigen stand' voor ogen. Het grote voorbeeld hierbij was de NRC ('de krant van Nijgh'). Ideologie en opinie zoals die in de commentaren en nieuwskeuze tot uitdrukking kwamen, bleven behoudend Rooms-katholiek, al hoopte Kuijpers wel dat zijn blad ook buiten de eigen kring gelezen zou worden. Mede om die laatste reden zou hij zich in 1912 gedwongen voelen de commissarissen te steunen bij hun plan de toenmalige hoofdredacteur, M.A. Thompson, te ontslaan. Deze priester had met zijn ultraconservatieve artikelen veel lezers afgeschrikt en daarmee abonneeverlies veroorzaakt.
Al vroeg begon Kuijpers, van zijn directeurspositie uit, een rol te spelen in leidinggevende perskringen en ontplooide hij vooral katholieke initiatieven. Al in 1908 was hij betrokken bij de oprichting van de vereniging van De Nederlandsche Dagbladpers (NDP), die alle Nederlandse dagbladuitgevers bedoelde samen te brengen; Kuijpers was jaren achtereen permanent vice-voorzitter in het bestuur. In 1917 ondersteunde hij de totstandkoming van de Utrechtse Jaarbeurs, waar ook De Maasbode zich in een stand als modern industrieel dagbladbedrijf kon etaleren. In katholieke kring werd hij in 1922 de eerste voorzitter van de Vereeniging van Katholieke Dagbladdirecteuren, die via hem goede contacten met het NDP bleef onderhouden, en toen hieruit in 1931 de vereniging de Katholieke Nederlandsche Dagbladpers (KNDP) voortkwam, was Kuijpers daarbij opnieuw nauw betrokken. In 1926 viel hem het lidmaatschap van de raad van toezicht van de een jaar later opgerichte R.-K. Handelshoogeschool te Tilburg toe, en aan - uiteindelijk vergeefse - pogingen om aan de Roomsch-Katholieke Universiteit te Nijmegen een studierichting perswetenschappen van de grond te krijgen had Kuijpers enthousiast zijn medewerking verleend. Hij was ten slotte medeoprichter van het persbureau van de NDP, het Algemeen Persbureau (ANP), in 1934, en bleef tot 1941 lid van de raad van beheer van dit bureau.
In Kuijpers' persoonlijk leven was inmiddels een belangrijke verandering opgetreden: na een celibatair leven omwille van het werk voor zijn bedrijf, huwde hij in 1924 en betrok hij - niet om de weelde ervan, maar veeleer om redenen van prestige en werkruimte - een riante woning aan het Koningin Emmaplein in Rotterdam. Het zou hem van zijn toewijding aan De Maasbode niet of nauwelijks afbrengen.
De krantenonderneming doorstond ook de economische crisis goed. In 1929 had Kuijpers een drietal voor zijn bedrijf belangrijke beslissingen genomen. In de eerste plaats kocht hij twee moderne rotatiepersen, waardoor de kranten sneller en op groter formaat gedrukt konden worden dan tevoren. Daarnaast organiseerde hij een grootscheepse reclamecampagne om het surplus aan capaciteit rendabel te maken. De derde beslissing zou achteraf een van de minder gelukkige uit zijn loopbaan blijken te zijn: de benoeming tot hoofdredacteur van de priester-historicus J.H.J.M. Witlox. Deze was als docent en wetenschapsman niet geheel tegen de taak opgewassen, al bleef hij als hoofdredacteur aan tot 1940 en keerde hij zelfs in 1945 tijdelijk als zodanig terug. Echte schade ondervond de krant er vóór 1940 trouwens niet van. In deze periode stond de krant qua abonnementenaantal vóór op de NRC en De Tijd , respectievelijk de liberale Rotterdamse concurrent op zakelijk, financieel en economisch gebied en de Amsterdamse tegenhanger op katholiek terrein. In 1936 smaakte Kuijpers zelfs het genoegen dat op de grote perstentoonstelling in Vaticaanstad zijn krant de prijs voor het beste (Rooms-katholieke) dagblad behaalde.
De Duitse inval bracht ook, en juist, voor Kuijpers' bedrijf en bladen - op een ogenblik waarop hij al had aangekondigd zijn directeurschap te willen overdragen aan zijn jongere broer Johan - rampspoed. Door het bombardement van Rotterdam werd geheel het complex van De Maasbode verwoest. Het drukken van de krant zou tijdelijk door de NRC worden overgenomen. Zelf was Kuijpers in deze dagen, represailles van de nazi's vrezend, met zijn gezin naar Lisse gevlucht, en hij zou zich daar gedurende de bezettingsjaren zo onopvallend mogelijk ophouden. Wel moest hij vanuit de verte aanzien hoe 'zijn' krant, na vanaf eind 1940 weer op de eigen, herstelde persen te zijn gedrukt, door de Duitsers in februari 1941 met een verschijningsverbod werd getroffen, het drukkersbedrijf in de zomer van 1941 feitelijk in handen kwam van de NSB en nationaal-socialistische bladen als Volk en Vaderland en Het Nationale Dagblad op de in 1929 door de bisschop ingezegende persen werden gedrukt.
De gunstige wending in de oorlog bracht ook Kuijpers weer enigszins op het perstoneel, al zou zijn directe invloed op zijn vroegere bedrijf en krant steeds minder worden. Nog tijdens de bezetting, in de herfst van 1944, benoemde het College van Vertrouwensmannen hem in een commissie van advies inzake de na de bevrijding te verwachten papierschaarste en papierdistributie. Een plaats in de commissie-Romme, die een plan voor de naoorlogse katholieke pers zou opstellen, wees Kuijpers af, maar wel werd hij na de bevrijding lid van de Persraad, die de regering moest adviseren in haar persbeleid. Eén van de laatste activiteiten was zijn lidmaatschap, van 1948 tot 1952, van de commissie-De Quay, die op instigatie van aartsbisschop J. de Jong de mogelijkheden tot samenwerking tussen De Maasbode , De Tijd en de Volkskrant - die ten slotte niet tot stand zou komen - moest onderzoeken. De jaren na de bevrijding moeten overigens, wat De Maasbode betreft, voor de van de zijlijn toekijkende Kuijpers teleurstellend zijn verlopen. Na een aanvankelijk fors begin zakten in de jaren vijftig de abonnee- en oplagecijfers vrij snel. Door zijn overlijden in 1955 behoefde Kuijpers de verkoop, vier jaar later, van de Rotterdamse krant aan de oude Amsterdamse concurrent De Tijd niet meer mee te maken.
Henri Kuijpers' grootste verdienste ten aanzien van de katholieke emancipatie was bovenal de opbouw van De Maasbode als bedrijf en van het landelijk dagblad van die naam. Hij slaagde erin van het wat obscure drukkerijtje rond 1900 een indrukwekkend krantencomplex te maken, waar uiteindelijk verschillende bladen van Rooms-katholieke signatuur werden gedrukt. En vervolgens gelukte het hem het vlaggeschip van de onderneming, de landelijke Maasbode , tot een krant van de eerste orde te verheffen. Kerkelijke en wereldlijke onderscheidingen vielen hem in ruime mate ten deel.
Kuijpers' levenswijze was sober, hij veroorloofde zich weinig persoonlijke luxe. Zo heeft hij nooit een auto bezeten; De Maasbode had er één, die uitsluitend voor zakelijke doeleinden mocht worden gebruikt. Hij had een evenwichtige natuur, was gelijkmatig gehumeurd, betrouwbaar, eerlijk en daardoor een voorspelbaar houvast voor zijn omgeving. Hobby's had hij nauwelijks, of het moest de krant zijn, en hij gunde zich weinig of geen ontspanning. Zelfs de zondagse wandelingen met zijn gezin hadden vaak De Maasbode-gebouwen op de route.
L: Necrologie in De Maasbode , 21-3-1955; L.J.M. Hazelzet, in Rotterdams Jaarboekje 6e reeks, 4 (1956) 190-192: Frank van Vree, De Nederlandse pers en Duitsland, 1930-1939. Een studie over de vorming van de publieke opinie (Groningen, 1989).
I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 874.
H. Vermeulen
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)Laatst gewijzigd op 12-11-2013