© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: R.P.W. Visser, 'Lam, Herman Johannes (1892-1977)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn4/lam [12-11-2013]
LAM, Herman Johannes (1892-1977)
Lam, Herman Johannes, plantkundige (Veendam (Gr.) 3-1-1892 - Leiden 15-2-1977). Zoon van Anske Lam, leraar scheikunde, en Margien Winter. Gehuwd op 23-4-1919 met Johanna Lina Margaretha de Bruïne. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren. Na echtscheiding (1921) gehuwd op 3-6-1922 met Cornelia Josephine Blanche Moorrees. Uit dit huwelijk werd 1 dochter geboren. Na haar overlijden (21-12-1965) gehuwd op 19-1-1967 met Johanna Hendrika van Drunick. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren.
Herman Lam ging, na de B-opleiding aan het Gymnasium Erasmianum in Rotterdam te hebben doorlopen, in 1911 biologie studeren aan de Utrechtse Rijksuniversiteit. Aangezien hij zich niet aangetrokken voelde tot experimenteel werk en bovendien een baan in Nederlands-Indië ambieerde, koos hij als specialisatie de plantensystematiek. Op 7 juli 1917 deed Lam zijn doctoraal examen en twee jaar later, op 7 april 1919, promoveerde hij bij prof. A.A. Pulle op een proefschrift over The verbenaceae of the Malay archipelago . Enkele weken na zijn promotie vertrok hij naar Nederlands-Indië, waar hem op voorspraak van een andere invloedrijke Utrechtse leermeester, prof. F.A.F.C. Went, een betrekking wachtte als assistent-botanicus bij het herbarium van 's Lands Plantentuin te Buitenzorg.
Tijdens zijn veertienjarige verblijf in de Oost ontwikkelde Lam zich tot een internationaal erkende autoriteit op het gebied van de Maleise plantenwereld. Aanvankelijk richtte zijn onderzoek zich geheel op de systematiek. De geografische verspreiding van de planten werd spoedig een ander belangrijk studieobject. Lams deelneming aan twee grote expedities was een stimulans voor deze uitbreiding van zijn wetenschappelijke interesses. In 1920/1921 exploreerde hij met de Van Overeem-expeditie het centrale deel van west-Nieuw-Guinea. Zijn ervaringen op deze tocht beschreef hij in de jaren 1927-1929 in een bijzonder leesbaar reisverhaal, Fragmenta Papuana , waarvan in 1945 een Engelse vertaling verscheen: Observations of a naturalist in Netherlands New Guinea . In 1926 leidde Lam een plantengeografische expeditie naar de noordelijke Molukken en de noordoostelijke punt van Celebes.
Een opmerkelijk resultaat van Lams veldwerk in Nieuw-Guinea was het idee van het zogeheten profieldiagram. Dit is een verticale doorsnede van een bepaald vegetatietype waarmee Lam de kenmerkende plantensoorten in hun geografische samenhang op schematische wijze weergaf. Deze nieuwe techniek is door anderen verder uitgewerkt en werd spoedig een vast bestanddeel van vegetatiekundige beschrijvingen.
Lam heeft zich in zijn Indische tijd niet uitsluitend met onderzoek beziggehouden. Een aanzienlijk deel van zijn tijd en energie besteedde hij aan functies in besturen van verschillende natuurwetenschappelijke organisaties. Hij verwierf zich een reputatie op dit gebied, zoals blijkt uit zijn aanstelling tot secretaris-generaal van het vierde Pacific Science Congress. Dit was een belangrijke internationale bijeenkomst, waaraan ook de regering grote waarde hechtte. Tweeënhalf jaar lang heeft Lam full-time gewerkt aan de voorbereiding van dit congres, dat in mei-juni 1929 in Batavia en Bandoeng werd gehouden.
In het begin van de jaren dertig kwam Lams carrière in een opgaande lijn. Na in augustus 1930 aan het herbarium tot botanicus te zijn bevorderd, werd hij in juli 1932 buitengewoon hoogleraar in de plantkunde aan de Geneeskundige Hoogeschool te Batavia; in december van dat jaar volgde zijn benoeming tot directeur van het prestigieuze Treub-Laboratorium te Buitenzorg. Lang heeft hij deze functies niet vervuld. Al enige tijd werden bestuurders en autoriteiten door Lams collega's bewerkt om hem aan te stellen bij het Rijksherbarium in Leiden. Medio 1933 hadden deze pogingen succes en ging Lams grote wens in vervulling. Hij werd directeur van het Rijksherbarium en tegelijk buitengewoon hoogleraar in de systematische plantkunde aan de Rijksuniversiteit te Leiden. Toen Lam - na in 1942 zijn ontslag als hoogleraar te hebben ingediend - direct na de bevrijding opnieuw werd aangesteld, was dat als ordinarius.
Het Rijksherbarium, opgericht in 1829, was in de 19e eeuw uitgegroeid tot een vooraanstaand onderzoeksinstituut. Toen Lam hier in 1933 arriveerde had het deze positie echter reeds sedert lang verloren. Het uiterst geringe budget en de minimale stafbezetting waren de hoofdoorzaken van de treurige toestand waarin het Rijksherbarium was komen te verkeren. Lam stelde zich van meet af aan tot taak deze situatie te veranderen. Het lukte hem de financiële en personele middelen gestaag uit te breiden. Zijn optreden begon na de Tweede Wereldoorlog duidelijk effect te sorteren. Onder Lams leiding werd het Rijksherbarium een gerenommeerd en actief centrum van onderzoek naar de planten van tropisch Azië. Toen Lam in 1962 met emeritaat ging had het Rijksherbarium zijn positie in het internationale netwerk van grote herbaria herkregen en was het de institutionele basis van grote projecten als de publikatiereeks Flora Malesiana , dat nog steeds een voorname plaats inneemt in de botanische exploratie van de tropen.
In zijn Leidse tijd verschoof het zwaartepunt van Lams wetenschappelijke belangstelling van de analyse naar de synthese. In plaats van het detailonderzoek kreeg nu het grote probleem van de fylogenie, vooral de afstamming van de vaatplanten, zijn bijzondere aandacht. Lam trachtte de taxonomische en geografische feitenkennis te synthetiseren in het licht van de evolutietheorie. In een van de talloze geschriften die hij hierover publiceerde, verrijkte Lam de botanische taal met de term 'taxon'. Sedert 1950 is dit internationaal de officiële aanduiding voor de systematische eenheden zoals soort, geslacht, orde, klasse et cetera. Ofschoon Lam een creatief en vruchtbaar theoreticus was en zijn reconstructies van de evolutionaire ontwikkeling van het plantenrijk onmiskenbare kwaliteiten bezaten, vonden deze toch meer tegenstanders dan aanhangers. Het onvermijdelijk hypothetische karakter van dergelijke reconstructies heeft Lam zelf later ook doen twijfelen aan de door hem opgestelde botanische stambomen.
Lam beschouwde het onderwijs als de moeilijkste van zijn taken. Zijn grootste talenten lagen duidelijk niet op dit gebied. Hij gold als een weinig begaafd docent. Zijn colleges maakten een verwarde indruk, waren moeilijk en - zelfs naar het oordeel van zijn meest toegewijde leerlingen - alleen goed te volgen door degenen die al enigszins met de stof waren vertrouwd. Lam liet de studenten die bij hem werkten in grote mate hun eigen weg vinden, en soms leek het alsof hij zich weinig om hen bekommerde. Toch heeft hij velen aan zich weten te binden en gestimuleerd in hun wetenschappelijke ontwikkeling. Lam heeft evenwel nooit een echte 'school' gesticht. Het fylogenetisch onderzoek werd door geen van zijn leerlingen voortgezet. Tijdens zijn bijna dertigjarige professoraat zijn er bij hem slechts zeven proefschriften voltooid.
Het is Lams grootste verdienste dat hij het Rijksherbarium weer tot bloei heeft weten te brengen en in samenhang daarmee een aanzienlijke invloed heeft uitgeoefend op de ontwikkeling van het onderzoek van de tropische plantenwereld. Lams werk kreeg onder andere erkenning door een eredoctoraat van de universiteit van Perth in 1954, de benoeming tot buitenlands lid van de Koninklijke Vlaamsche Akademie voor Wetenschap en Schoone Kunsten van België in 1959 en het lidmaatschap van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen in 1960.
A: Collectie-H.J. Lam in het Rijksherbarium te Leiden.
P: Een volledig beredeneerde bibliografie in de onder L genoemde publikatie van Jacobs, 181-248.
L: M.J. van Steenis-Kruseman, 'Herman Johannes Lam', in Flora Malesiana i 1 (1950) 308-309; 'Prof.dr. Herman Johannes Lam', in Blumea Supplement 4 (1958) 4-8; C.G.G.J. van Steenis, 'Dedication', in Flora Malesiana i 7 (1976) (6) - (14); C. Kalkman, in Vakblad voor Biologen 57 (1977) 153; J. Lanjouw, in Jaarboek [van de] Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 1977 (Amsterdam [etc.], 1978) 172-176; M. Jacobs, Herman Johannes Lam (1892 - 1977). The life and work of a Dutch botanist (Amsterdam, 1984).
I: Jaarboek van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 1977 (Amsterdam 1978) 173.
R.P.W. Visser
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)Laatst gewijzigd op 12-11-2013