© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: H.H.J. de Leeuwe, 'Laseur, Cornelis Jan (1899-1960)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn4/laseur [12-11-2013]
LASEUR, Cornelis Jan (1899-1960)
Laseur, Cornelis Jan, toneelleider, acteur en regisseur (Kota Radja (Nederlands-Indië) 3-4-1899 - 's-Gravenhage 2-1-1960). Zoon van Cornelis Jan Laseur, officier van gezondheid in het Nederlands-Indisch leger, en Clara Maria Vielaars. Gehuwd op 24-1-1934 met Marie Johanna Dresselhuijs (bekend onder de naam Mary Dresselhuys), actrice. Uit dit huwelijk werden 2 dochters geboren. Na echtscheiding (25-1-1946) gehuwd op 6-2-1954 met Joan de Bruïne Groeneveldt. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren.
Cees Laseur bezocht van 1912 tot 1917 de HBS aan de Haagse Stadhouderslaan. Zijn reeds vroeg aanwezige lust tot toneelspelen werd hier door zijn leraar Duits J.P. Heyligers aangewakkerd. In 1917 nam Cor van der Lugt Melsert de jonge Laseur, zonder voorafgaande opleiding, als volontair aan bij het zojuist opgerichte Hofstadtooneel (later: Vereenigd Rotterdamsch-Hofstadtooneel). Te Hengelo debuteerde hij in oktober 1917 in de kleine rol van 'Guiraud de tuinman' in Micheline van R. de Flers en G.A. de Cavaillet. In 1919/1920 volgde een kortstondig engagement bij NV Tooneelvereeniging onder leiding van Herman Heijermans, waarna hij zijn militaire dienstplicht vervulde.
Terug bij het Hofstadtooneel speelde Laseur in 1921 zijn eerste opvallende rol: de jonge 'Damis' in Molières Tartuffe . Van grote betekenis voor zijn ontwikkeling was zijn engagement bij Eduard Verkade en diens gezelschap Die Haghespelers in het Voorhout in 1921/1922, en bij Cor Ruys' Princessetooneel van 1922 tot 1924. Na nog een jaar bij het Odeongezelschap onder leiding van Jan Fabricius werkzaam te zijn geweest vertrok Laseur uit Den Haag naar Amsterdam, waar hij zich eerst, van 1925 tot 1930, aansloot bij het Vereenigd Tooneel van Eduard Verkade en Dirk Verbeek en daarna, tot 1932, bij de Koninklijke Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel onder leiding van Verbeek en Louis Saalborn. Laseur had dus alle invloeden van het toenmalige Nederlandse theater ondergaan en verwerkt, stond bekend als een voortreffelijk acteur, wiens voorkeur niet uitging naar de rol van de jeune premier, doch naar figuren met karakter, zoals 'Siegfried', de man tussen twee vaderlanden, van Jean Giraudoux, waarmee hij in 1930 zijn twaalf en een half-jarig jubileum vierde.
Klaar om zijn vleugels uit te slaan werd Laseur in 1932 opgenomen in de directie van het Centraal Tooneel, dat hij weldra geheel alleen bestuurde. Daarmee begon zijn eerste periode als toneelleider. Hij drukte zijn stempel op één kant van de theatermedaille, want naast hem traden de gezelschappen op van Albert van Dalsum en August Defresne, die wilden spelen 'in opdracht van de tijd'; er werd daar weinig gelachen. Des te meer bij Laseur, maar niet luidruchtig om platte kluchten. Repertoire en spel van dit ensemble waren verfijnd, beschaafd en van een hoog niveau. Het repertoire werd vooral bepaald door societycomedies van auteurs als J. Deval, M. Achard, H.M. Harwood, L. Fodor, M. Hart, G.S. Kaufmann, H. Bahr en C. Götz. Stukken van Nederlandse schrijvers, zoals Leonard Huizinga en Jan Fabricius, ontbraken evenmin. Naast amusement was er ook ernst: bijvoorbeeld in 1934 het artsenstuk Mannen in 't wit van S. Kingsley, het jezuïetendrama Het voorste legioen van E. Lavery en het spel over een jonge bokser en zijn vader Golden Boy van C. Odets, beide in 1936. In de jaren dertig was het Centraal Tooneel 'werkelijk een factor van warme betekenis in het uitgaansleven van Amsterdam' (Viruly, 113).
Politieke en sociale bindingen werden door Laseur steeds geschuwd. Hoewel anti-Duits gezind, heeft hij tijdens de bezetting, na de oprichting van de Kultuurkamer in februari 1942, doorgespeeld in de verwachting talrijke Nederlanders in een duistere tijd een plezierige avond te kunnen bezorgen. De Centrale Ereraad voor de Kunst heeft in mei 1947 de uitspraak van de Eereraad voor de Tooneelkunst van 3 augustus 1945, waarbij hem een schorsing van drie maanden was opgelegd, vernietigd. In de veertien jaren van zijn directie heeft Laseur 77 stukken uitgebracht, deze geregisseerd, ten dele zelf vertaald en er hoofdrollen in gespeeld, bijgestaan door een vaste kern, bestaande uit Mary Dresselhuys, Rie Gilhuys en Joan Remmelts, en aangevuld met onder meer Tilly Lus, Hermann Schwab, Cor Hermus en Chris Baay.
In 1946 bezocht Laseur de Verenigde Staten om daar nieuwe indrukken op te doen. Na zijn terugkeer begon de tweede periode, waarin hij opnieuw een eigen stempel drukte op het Nederlandse toneelleven. Samen met Paul Steenbergen leidde hij tot aan zijn dood de nieuwgevormde Haags(ch)e Comedie. Het was een gezelschap van formaat, dat veertig jaar lang zou bestaan. Het repertoire was internationaal georiënteerd en behield zijn hoge niveau. Belangrijk werk van eigentijdse auteurs werd geïntroduceerd, zoals Chr. Fry, Eugene O'Neill, Th.N. Wilder, F. Hochwälder, J. Anouilh, Giraudoux, H. de Montherlant en B. Brecht. Vast onderdeel vormden de blijspelen van Shakespeare, en het amusement werd niet verwaarloosd. Nederlandse auteurs als Max Croiset en Ary den Hertog zagen hun werk hier opgevoerd. Er werden ter verruiming en verdieping buitenlandse regisseurs aangetrokken, zoals Erwin Piscator, Michael Langham, Peter Wood en Pjotr Sjarov, en er kwam voor het eerst een dramaturg: Karl Guttmann. Een keur van acteurs en actrices werkte mee: Albert van Dalsum, Joris Diels, Bob de Lange, Luc Lutz, Jan Retèl, Elisabeth Andersen, Caro van Eyck, Heleen Pimentel, Myra Ward en Ida Wasserman, bij wie zich jongeren voegden als Coen Flink, Annet Nieuwenhuyzen en Jules Royaards. Altijd streefde Laseur naar de harmonie van het ensemble en naar de continuïteit ervan. Door spel en repertoire verwierf dit typisch Haagse gezelschap een bijzonder goede naam, ook in andere plaatsen.
Het talent van Cees Laseur als acteur kende talrijke facetten. Hij was een elegante jonge of al oudere minnaar in allerlei blijspelen, maar ook een corrupte en toch uiteindelijk meelijwekkende burgemeester in Gogols De Revisor (1951) en een aangrijpende 'Cornelius Melody' in O'Neills De dag van Talavera (1959). Bij het creëren van een rol stond bij hem de eenwording van speler en rol voorop. Laseur was psychologisch realist en paste daarmee in de school van zijn leermeesters, zonder ooit epigoon te worden. Hij ging voornamelijk intuïtief te werk, en dit deed hij ook als regisseur. Hij was - aldus H.A. Gomperts - de dirigent van het ensemblespel, en zijn voorstellingen onderscheidden zich door helderheid, zuiverheid en eenvoud (speciale editie Het Parool , 28-10-1953).
Ook voor belangrijke filmrollen werd Laseur gevraagd, onder meer in de rolprent ter gelegenheid van het regeringsjubileum van koningin Wilhelmina: Veertig jaren uit 1938. Grote populariteit verwierf hij met zijn typering van 'Vader Doorsnee' in de muzikale hoorspelserie In Holland staat een huis van Annie M.G. Schmidt en Cor Lemaire, die de VARA-radio tussen 1952 en 1958 om de veertien dagen uitzond. Terecht noemde Albert van Dalsum hem in zijn grafrede 'een zondagskind onder de toneelspelers'.
A: Dossier-Cees Laseur in het Nederlands Theater Instituut te Amsterdam.
P: Een overzicht van de gezelschappen waarbij Cees Laseur speelde en de rollen en titels van stukken waarin hij optrad in: Piet Hein Honig, Acteurs- en kleinkunstenaarslexicon (Diepenveen, 1984) 572-573.
L: A. Viruly, Mary Dresselhuys (Maastricht, 1948) 112-113 en 155-164; B. Hunningher, Een eeuw Nederlands toneel (Amsterdam, 1949); Het Parool . Speciale editie t.g.v. het 35-jarig toneeljubileum van Cees Laseur, 28-10-1953; H.E. van Gelder, 'Het Haagse toneel-leven en de Koninklijke Schouwburg, 1804-1954', in Maandblad 's-Gravenhage 1954 , nr. 2, 146-156; Johan de Meester, in Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1960-1961 (Leiden, 1961) 119-122; Ben Stroman, 'Centraal Tooneel 1927-1946', in Facetten van vijftig jaar Nederlands toneel 1920-1970 . Samengest. door G.J. de Voogd (Amsterdam, 1970) 75-82; Pierre H. Dubois, 'Historisch overzicht', in 25 jaar Haagse Comedie ('s-Gravenhage [etc. 1972]) 9-21; J.W. Mulder, Kunst in crisis en bezetting. Een onderzoek naar de houding van Nederlandse kunstenaars in de periode 1930-1945 (Utrecht [etc.], 1978); E.F. Verkade-Cartier van Dissel, Eduard Verkade en zijn strijd voor een nieuw toneel (Zutphen, 1978); Robert H. Leek, Shakespeare in Nederland. Kroniek van vier eeuwen Shakespeare in Nederlandse vertalingen en op het Nederlandse toneel (Zutphen, 1988) 214- 219, 221-222; André Rutten, Haagse Comedie 40 jaar ('s-Gravenhage, 1988) 17-37; Rob van Gaal, Een bolwerk voor de Muzen. 50 jaar Stadsschouwburg Utrecht 1941-1991 (Utrecht, 1991).
I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 897.
H.H.J. de Leeuwe
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)Laatst gewijzigd op 12-11-2013