© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: A.L. van Schelven, 'Berenschot, Berend Willem (1895-1964)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn5/berenschot [12-11-2013]
BERENSCHOT, Berend Willem (1895-1964)
Berenschot, Berend Willem, organisatiedeskundige (Winterswijk 1-7-1895 - Enschede 23-1-1964). Zoon van Gerrit Hendrik Berenschot, officier in het Nederlands-Indisch leger, later gemeenteontvanger, en Florence Mildred Rappa. Gehuwd op 27-10-1926 met Sarah Katherine Colwell (1903-1993). Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 1 dochter geboren.
Berend Willem was een nakomertje, dat, in tegenstelling tot zijn vader en twee oudere broers, niet koos voor een carrière in het Nederlands-Indisch leger. Na vanaf 1908 de HBS-B in Winterswijk en in Zutphen te hebben bezocht liet hij zich in 1913 inschrijven aan de Technische Hoogeschool te Delft. Aangezien hij kort daarop, door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, vier jaar lang als reserveofficier gemobiliseerd was, behaalde hij pas in juli 1922 het diploma civiel-ingenieur.
Berenschot voelde zich echter weinig aangetrokken tot een carrière in de techniek in engere zin. Toen hij, na enkele maanden werkzaam te zijn geweest bij de Haagsche Tram Maatschappij, in aanraking kwam met de wetenschappelijke bedrijfsorganisatie, raakte hij onmiddellijk geïnteresseerd in dit nog nauwelijks ontgonnen vakgebied. In september 1922 trad Berenschot namelijk in dienst van het - twee jaar eerder opgerichte - Organisatie Advies Bureau van E. Hijmans en V.W. van Gogh. Laatstgenoemden waren de eersten in Nederland die zich, naar het voorbeeld van de Amerikaan F.W. Taylor met zijn ideeën over wetenschappelijke bedrijfsvoering, specialiseerden in het verstrekken van adviezen over organisatievraagstukken. Berenschot deed hier zijn eerste ervaring op dit gebied op, toen hij in 1923 een half jaar gedetacheerd werd bij de NV Glasfabriek 'Leerdam', waar het bureau een grote reorganisatie begeleidde.
Toen in 1925 J.M. Louwerse, een later toegetreden compagnon van het Organisatie Advies Bureau, na een conflict opstapte en voor zichzelf begon, ging Berenschot met hem mee. Bij diens Adviesbureau voor Bedrijfsorganisatie, dat zich van begin af aan min of meer concentreerde op de - vooral Twentse - textielindustrie, viel hem al snel een leidende functie ten deel. In 1930 werd hij mededirecteur van wat sindsdien het Raadgevend Bureau Louwerse-Berenschot zou heten. Allengs ontstonden er tussen beide firmanten echter verschillen van inzicht. In tegenstelling tot Louwerse, wiens uitgangspunt een klein bureau was, streefde Berenschot een grote organisatie na, omdat die alleen in staat zou zijn bedrijven op ieder organisatorisch terrein van advies te dienen. Ook achtte hij het noodzakelijk de ontwikkelingen in de Verenigde Staten in het oog te houden. Toen Louwerse niets bleek te voelen voor een studiereis naar de Amerikaanse textielindustrie, besloot Berenschot daar in 1937 op eigen kosten heen te gaan.
Verschil van inzicht over de te volgen strategie leidde er uiteindelijk toe dat Berenschot op 1 november 1938 opstapte en zijn eigen Raadgevend Bureau 'Ir. B.W. Berenschot' (RBB) oprichtte, met vestigingen in Hengelo - de band met Twente was een blijvende - en in Amsterdam. Acht collega-adviseurs gingen met hem mee en zouden bijdragen aan de verwezenlijking van het omvangrijke bedrijfsorganisatorische adviesbureau dat hij noodzakelijk achtte. Tijdens de Duitse bezetting liep het aantal opdrachten sterk terug, en deze jaren waren voor RBB in financieel opzicht dan ook een moeilijke periode; er moesten schulden worden gemaakt om de oorlog door te komen.
Niettemin werd in deze jaren de grondslag gelegd voor de verdere expansie van het bureau. Zo kwam in 1944 het Twentsch Instituut voor Bedrijfspsychologie tot stand, dat de psychologische afdeling van RBB zou vormen en tot taak had ondernemingen te adviseren bij het aannemen van personeel. Dit Instituut zou na de bevrijding onder meer een grote selectieopdracht voor de Binnenlandsche Strijdkrachten uitvoeren. Verder ontwierp Berenschot een programma voor versnelde scholing en planningsmethoden voor een voorspoedige opbouw van de Nederlandse economie. Wat dit laatste betreft, richtte hij zich in het bijzonder op de woningbouw, enerzijds omdat hiernaar vanuit organisatorisch oogpunt nog nauwelijks onderzoek was verricht en anderzijds omdat hij voorzag dat de woningnood na de oorlog een nijpend probleem zou vormen. Van de resultaten van dit onderzoek kon hij zelf gebruik maken toen hij in 1945 werd benoemd tot lid van het directoraat Wederopbouw Hengelo.
De naoorlogse expansie van Berenschots bureau verliep zowel in internationale als in academische richting. Reeds aan het einde van de jaren dertig stond hij in relatie met zijn Zwitserse vakgenoot Paul Silberer, en direct na de bevrijding werden er in verscheidene landen contacten gelegd. Er kwam een toenemend aantal opdrachten uit het buitenland, Berenschot en zijn medewerkers hielden er spreekbeurten, en de in deze uitwisseling van ideeën en ervaringen opgedane kennis werd door RBB in eigen land op aangepaste wijze in de praktijk gebracht. Tevens werden er vestigingen in het buitenland gesticht: in Brussel en in de Verenigde Staten - eerst in New Rochelle en later in White Plains, beide bij New York - en gedurende korte tijd ook in Madrid. Op het gebied van computertoepassingen in de administratieve sector bestond vanaf 1958 gedurende enige tijd een samenwerkingsverband met de Amerikaanse pionier op dit terrein John Diebold.
In 1950 werd Berenschot benoemd tot buitengewoon hoogleraar in de bedrijfsleer (organisatietechnieken) aan de Technische Hogeschool te Delft. Het bijeenbrengen van aan de praktijk getoetste onderzoeksgegevens, waaraan hij een cruciale betekenis toekende, kreeg hierdoor een grote stimulans. Verder spande Berenschot zich bijzonder in voor onderwijs en opleiding in de organisatiekunde. Zo kwam door zijn toedoen in Delft een Stichting Research Instituut voor Bedrijfswetenschappen van de grond en was hij in 1951 betrokken bij de totstandkoming van een International University Contact, een gesprekscentrum van hoogleraren in deze discipline met een documentatiecentrum aan de Technische Hogeschool. Met de Stichting Interacademiale Opleiding Organisatiekunde, bij de oprichting waarvan Berenschot nauw betrokken was, werd de mogelijkheid geschapen tot een postdoctorale opleiding van ingenieurs en economen op dit terrein.
In 1956 beëindigde Berenschot zijn hoogleraarschap en ging hij zich weer geheel met zijn bureau bezighouden. In 1964, kort na de viering van het vijfentwintigjarig bestaan van RBB, overleed hij. Dankzij een krachtige persoonlijkheid, gekenmerkt door pioniersgeest en doorzettingsvermogen, en door de voortdurende zorg voor het welzijn van zijn medewerkers en de kwaliteit van de uitgebrachte adviezen was Berenschot erin geslaagd een van de grootste adviesbureaus in den lande op te bouwen. Hiermee legde hij een grondslag voor het grootschalige organisatieonderzoek in Nederland: vele medewerkers brachten het bij hem geleerde in praktijk in eigen instituten, in dienst van industriële of dienstverlenende bedrijven of elders in de samenleving. Internationaal vond Berenschots werk erkenning in de toekenning in 1960 van de Wallace Clark Award, een Amerikaanse onderscheiding voor uitzonderlijke internationale bijdragen tot de wetenschappelijke bedrijfsorganisatie.
P: Loonsysteem van den overgang van tijdloon en productieloon (Purmerend 1929); [samen met J.M. Louwerse en J.E. de Quay,] Opleiding voor wevers (Nijmegen [etc.] 1931); Verlaging der productiekosten in weverijen (Amsterdam ca. 1941); Vergelijkend bedrijfsonderzoek, gezien van het standpunt van den bedrijfseconomisch ingenieur ('s-Gravenhage 1943); De Amerikaanse kledingindustrie (2 dln.; Amsterdam ca. 1947); Welke betekenis kan de studie van de wetenschappelijke bedrijfsorganisatie hebben voor de verhoging van de arbeidsproductiviteit? [Inaugurele rede] (Z.pl. [1950]); [samen met J.A. Berger,] Prae-adviezen over de vragen: Welke maatregelen dienen te worden genomen ter verhoging van de productiviteit? Welke betekenis moet aan deze maatregelen worden gehecht uit een oogpunt van zo groot mogelijke prestatieprikkel enerzijds en sociaalrechtvaardige verdeling van het maatschappelijk inkomen anderzijds? ('s-Gravenhage 1951); Principes en technieken der bedrijfsorganisatie [Gestencilde lezing] ('s-Gravenhage 1954).
L: Behalve necrologieën o.a. door D.A.C. Zoethout, in De Ingenieur 76 (1964) A.145-146 en door v.Z., in Tijdschrift voor Efficiëncy en Documentatie 34 (1964) 124-125: Modern Bedrijfsbeheer ([Hengelo] 1945); Aspekten der wetenschappelijke bedrijfsorganisatie, een bundel opstellen ter gelegenheid van het 12? jarig bestaan van het Raadgevend Bureau ir. B.W. Berenschot (Leiden 1951); J. da Silva, Het Kompas ([Hengelo] 1958); idem, 25 Jaar RBB: Raadgevend Bureau Ir. B.W. Berenschot (Epe 1963); W. Smit, Reflecties. Berenschot 1938-1988 (Leiden 1988); E.S.A. Bloemen, Scientific management in Nederland 1900-1930 (Amsterdam 1988); Het Berenschotboek . Onder red. van A.A. Berenschot [e.a.] (Rijswijk 1993) 150-157; Marcel Metzen, Mensen op maat. Vijftig jaar recrutering en selectie door Berenschot (Utrecht 1994); Frank Inklaar, Van Amerika geleerd. Marshall-hulp en kennisimport in Nederland ('s-Gravenhage 1997).
I: De ingenieur
A.L. van Schelven
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)Laatst gewijzigd op 12-11-2013