© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: Léon Hanssen, 'Binnendijk, Dirk Adrianus Michel (1902-1984)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn5/binnendijk [12-11-2013]
BINNENDIJK, Dirk Adrianus Michel (1902-1984)
Binnendijk, Dirk Adrianus Michel, dichter en criticus (Leiden 12-10-1902 - Amsterdam 1-6-1984). Zoon van Dirk Johan Adriaan Binnendijk, hotelhouder, en Catharina Cornelia Jeanette Wennips. Gehuwd op 4-1-1929 met Magdalena Geertruida Paauw (1900-1996). Dit huwelijk bleef kinderloos.
Dick Binnendijk groeide op in Zutphen als enig kind van de directeur van hotel 'Du Soleil' aan de Zaadmarkt. Al tijdens zijn gymnasiumjaren bleek hij een bevlogen publicist, die graag contact zocht met andere literatoren. In Rostra Gymnasiorum verschenen van zijn hand verscheidene gedichten, die - eveneens kenmerkend voor deze persoonlijkheid - een bewogen gemoedsexpressie combineren met een uiterst precies, zelfs ouderwets vormbewustzijn.
Binnendijk kwam in september 1921 aan als student geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Na enkele maanden ontstond een beslissende vriendschap met zijn jaargenoot Menno ter Braak. Hoewel ondernemender en extraverter dan Ter Braak, zou Binnendijk steeds in de schaduw blijven staan van deze vriend, die de grotere en meer polemische geest van beiden was. In Amsterdam ging Binnendijk contacten aan met talrijke belangrijke vertegenwoordigers van de jongere schrijversgeneratie van de jaren twintig, onder wie Hendrik Marsman, Jan Campert, Roel Houwink, C.J. Kelk, Martinus Nijhoff en Constant van Wessem. Spoedig gold hij als een spil in de nieuwe beweging, die zich bijeen wist in het streven naar gloedvoller expressie en gedurfder experiment. De literatuur was Binnendijks ware domein, niet de wetenschap of het studentenleven.
Omstreeks 1923 had Binnendijk korte tijd de gewoonte in een zwart hemd op straat te verschijnen als teken van een 'fascistische' gezindheid. Toch noemde hij zich democraat, omdat de democratie ruimte liet voor de waarden die hij hoog hield: antiburgerlijkheid, rebellisme, estheticisme. Met het fascisme naar Italiaans model als politieke stroming is hij zeker niet te vereenzelvigen.
Als dichter betoonde Binnendijk zich levenslang een aanhanger van de zogeheten autonomieopvatting van het literaire werk. De literatuur vormt een onafhankelijk terrein, waar de wetten van het dagelijks leven niet van toepassing zijn. In een programmatische bespreking van Nijhoffs dichtbundel Vormen in Propria Cures (29-11-1924 en 6-12-1924) had hij zijn ideeën hieromtrent uiteengezet. 'Het gebied der dichtkunst', redeneerde hij, 'valt in geen enkel opzicht samen met eenig reëel levensgebied'. Het rijk van de kunst wordt geregeerd door eigen wetten oftewel 'vormen'. Vormen zijn de creatieve, organiserende principes van de kunst; zij geven aan de oorspronkelijke inhoud van een werk een compleet nieuwe, onherkenbare gedaante.
In deze opvatting lag de bron van een ernstig en principieel meningsverschil met zijn vriend Ter Braak. De 'twee Dioscuren', zoals zij wel beschouwd werden, kwamen ten vurigste met elkaar te polemiseren. De controverse, die een groot deel van het literaire leven in de greep kreeg, ging - naar een uitspraak van de dichter J.C. Bloem - de geschiedenis in als de strijd van 'vorm of vent'. Ter Braak had het artistieke streven van Binnendijk vanaf het begin erkend als een poging om aan een zeer persoonlijke emotie een 'gemeenschappelijke', dus voor allen herkenbare vorm te geven (Propria Cures , 2-6-1923). Maar tevens had hij op het gevaar van precieusheid en epigonisme gewezen: een geslaagde vorm kan gemakkelijk een succesformule worden.
In 1930 publiceerde Binnendijk Prisma. Bloemlezing uit de Nederlandsche poëzie na 1918 . Deze bundel bevat naast toonaangevend werk verscheidene verzen van dichters die ook toen reeds voor tweederangs doorgingen. Ter Braak viel over de samensteller heen en hekelde het poëticale 'dogma' dat naar zijn mening Binnendijk in de inleiding verkondigde, alsof schoonheid verkrijgbaar zou zijn op recept. 'Poëzie is geen ontroerend spreken', had Binnendijk in een berucht geworden zin geschreven, 'maar een van de aanleiding en den schrijver losgeraakt gewas, een natuurlijk organisme, een bloem'. Ter Braak voelde dit als een orakelspreuk en als een bagatellisering van het belang van de auteur. Ter Braak en zijn inmiddels nieuwe vriend, de schrijver E. du Perron - met wie hij het tijdschrift Forum oprichtte -, stelden er het primaat van de 'vent' tegenover: de persoonlijkheid van de schrijver, zoals die zich in het werk manifesteert.
Binnendijk was van 1926 tot 1931 mederedacteur van het literaire tijdschrift De Vrije Bladen , een nadrukkelijk vernieuwend tijdschrift voor letteren en kunst, platform voor de nieuwe generatie. In 1927 werkte hij een half jaar als kunstredacteur bij De Telegraaf . Aan deze betrekking kwam op 1 juli van dat jaar een einde nadat de directie aan Binnendijk het verbod had opgelegd het manifest van de op 25 juni van dat jaar opgerichte Filmliga Amsterdam te ondertekenen en in de krant over de Filmliga te schrijven. Zijn enthousiasme voor zich toen sterk ontwikkelende kunstdisciplines als toneel, dans, musical en film droeg hij uit in het maandblad Rythme (1927-1928).
In 1928 kwam er aan Binnendijks studententijd een einde. Op 4 juni van dat jaar studeerde hij af als historicus met lesbevoegdheid Nederlands. Na een onstuimig en promiscue liefdesleven dat hij nooit helemaal zou opgeven - vanaf 1924 had hij een jarenlange relatie met de schrijfster en critica Emmy van Lokhorst -, trouwde hij in 1929 te Londen met Enny Paauw. Zij bracht uit haar vorige huwelijk met de journalist C.J.J. de Graaff een achtjarige zoon, Edo, mee. Intussen had Binnendijk een baan gevonden als leraar Nederlands, eerst vanaf 1928 aan het Baarnsch Lyceum en daarna, van 1931 tot 1941, aan het Vossius-gymnasium te Amsterdam. Binnendijk werd geroemd om de liefde voor de literatuur die hij bij zijn leerlingen wist te wekken. Ook wees hij hen steeds op het belang van een adequate uitdrukkingswijze. 'Onzuiver schrijven is onzuiver denken', was zijn adagium. 'Ik zal Binnendijk altijd dankbaar blijven voor zijn onderricht', schreef Gerard Reve in Moeder en zoon (Geciteerd in: Pam).
Ook gedurende zijn leraarstijd was Binnendijk als publicist en dichter productief - zo schreef hij doorwrochte poëziekritieken voor de Nieuwe Rotterdamsche Courant -, maar de centrale plaats in het letterenleven die hij had ingenomen, was hij na de 'vorm of vent'-discussie voorgoed kwijt. De poëtica van Forum zou tot ver na de Tweede Wereldoorlog de Nederlandse literatuurtheorie blijven domineren. In de dichtbundels die Binnendijk het licht deed zien - onder meer Het andere land (1930), Onvoltooid verleden (1936), Oog in oog (1946) - bleef hij de schoonheidszoeker met voorliefde voor archaïsche vormen als sonnet en kwatrijn. In de kritiek werden zijn gedichten daarom wel gekwalificeerd als 'edelsmeedwerk', gemaakt volgens een te rationeel en onbezield schoonheidsrecept. Anderen prezen Binnendijk juist om zijn doordachte aanpak. Zo betitelde Marsman hem als 'jurist der schoonheid'.
Een pure estheet wilde Binnendijk evenwel niet heten. Juist in het streven langs de weg van de schoonheid boven het alledaagse uit te stijgen, zag hij een sterk kritisch en ethisch element werkzaam. Sedert de Eerste Wereldoorlog was er naar zijn oordeel sprake van een fundamentele afbraak, vernietiging en politisering van de cultuur. Zijn inleiding tot de poëzie van de buiten alle actualiteit staande dichter P.C. Boutens gaf hij om die reden de titel: Een protest tegen den tijd (1945). Ook wist hij als criticus onmiddellijk het belang te erkennen van de existentialistische debuutroman van Jean-Paul Sartre, La nausée uit 1938; hij prees de 'machtige verbeelding' waarmee een metafysisch probleem - de ervaring van het bestaan 'als zodanig' - gepersonifieerd wordt in de eenzame, met zichzelf strijdende ik-persoon van dit boek. De schrijver Simon Vestdijk schatte Binnendijk hoger als dichter dan als criticus: 'Er zijn weinig essays van hem, die ons bijblijven anders dan als representanten van een hoogstaand gemiddelde; hij heeft echter enkele onvergetelijke verzen geschreven' (Vestdijk).
Na vanaf 1941 nog werkzaam te zijn geweest op het Barlaeus-gymnasium verruilde Binnendijk in 1945 het leraarschap voor de functie van plaatsvervangend chef van de afdeling Kunstzaken van de gemeente Amsterdam. Zijn ambitie als referendaris was aanvankelijk groot. Kort na zijn aantreden verklaarde hij dat het de 'roeping' van de overheid moest zijn om het laat ontwaakte cultuurbesef van het Nederlandse volk te activeren. Ook achtte hij de tijd rijp voor een veelzijdige samenwerking van kunstenaars en overheid ten bate van de cultuur. Zijn baan - in 1947 werd hij hoofd van de afdeling Kunstzaken - liet hem tot zijn spijt echter minder tijd voor literaire activiteiten. Wel had hij van 1949 tot 1966 zitting in de redactie van het op humanistische leest geschoeide Kroniek van Kunst en Kultuur . Overigens onderstreepte Binnendijk graag slechts te schrijven wanneer hij daartoe behoefte had, waardoor hij ook betrekkelijk lange perioden 'zweeg'. Zijn creatieve loopbaan was er inderdaad een van korte oplevingen en langdurige inzinkingen.
In 1952 trad Binnendijk op als deskundige in het proces tegen W.F. Hermans vanwege antikatholieke passages in diens roman Ik heb altijd gelijk uit 1951. Binnendijk bevestigde nogmaals zijn autonomieopvatting: een schrijver is niet verantwoordelijk voor de uitspraken van zijn personages, het literaire werk staat als creatie volledig los van zijn schepper. Hermans werd uiteindelijk vrijgesproken.
Wrang genoeg heeft Binnendijk zelf - in weerwil van Vestdijks lof voor zijn verzen - niet één werk nagelaten waaraan zijn naam nog automatisch gekoppeld wordt. Hij leeft hoofzakelijk voort als vriend van Ter Braak en Marsman, wier vroegtijdige dood in 1940 hij zijn gehele leven zou betreuren. De uitkomst van de 'vorm of vent'-discussie in het begin van de jaren dertig heeft in het algemeen de mening doen postvatten dat Binnendijks rol reeds vroeg uitgespeeld en verouderd was. J.J. Oversteegen sprak in dit verband in 1969 van een 'onbillijke mythevorming'. Ook Vestdijk had eerder al vastgesteld dat Binnendijk allang 'gecanoniseerd' had moeten zijn (Vestdijk).
Tot een rehabilitatie of canonisatie van de dichter-essayist Binnendijk is het nadien evenwel niet gekomen. Zijn baan aan de gemeentesecretarie te Amsterdam bracht Binnendijk daarvoor geen troost: 'Ik heb er 22 jaar van mijn leven verdaan', zei hij hierover later (Pam). Waarmee hij - misschien ongewild - duidelijk maakte dat hij met het heengaan van de vrienden uit zijn hoogtij in zekere zin ook zelf had opgehouden te bestaan. Als vertegenwoordiger op niveau van een specifieke opvatting van dichten en literatuurbeschouwing zal hij uit de geschiedenis van de Nederlandse letterkunde moeilijk weg te denken zijn.
A: Archief-D.A.M. Binnendijk in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage.
P: Behalve de in de tekst genoemde publicaties o.a.: 'Dogma of aesthetica. Antwoord aan Menno ter Braak, den leerstelligen carnavalsmoralist', in De Vrije Bladen 8 (1931) 60-66; Commentaar (Maastricht 1931); Zin en tegenzin (Amsterdam 1939); Tekst en uitleg (3 dln.; Amsterdam 1941-1946); Gewikt, gewogen. Beschouwingen en critieken over moderne Nederlandsche poëzie (Amsterdam 1942); Forma formans (Amsterdam [1947]); Randschrift. Verzamelde critische beschouwingen (Amsterdam [1951]); [samen met S. Dresden,] Critiek op de tweesprong. Vertoog in brieven (Amsterdam 1952); 'Er zijn vele ogenblikken van debuteren', in Het Vaderland , 28-4-1956.
L: Interview, in Het Vrije Volk , ?-9-1945; Simon Vestdijk, 'Geremd meesterschap van de criticus', in Het Parool , 7-6-1947; J. Greshoff, 'D.A.M. Binnendijk als criticus. Strikt eerlijk, nooit lichtvaardig, eerbiedig en vol liefde', in Het Vaderland , 5-4-1952; J.E., 'Binnendijk, de grote man achter het Amsterdamse kunstleven', in De Tijd , 11-10-1967; 'D. Binnendijk - hoofd kunstzaken - vandaag 65', in Het Vrije Volk , 12-10-1967; J.J. Oversteegen, Vorm of vent. Opvattingen over de aard van het literaire werk in de Nederlandse kritiek tussen de twee wereldoorlogen (Amsterdam 1969); interview door Max Pam, in Haagse Post , 24-10-1981; Siem Bakker, 'D.A.M. Binnendijk' [nov. 1994], in Kritisch Lexicon van de moderne Nederlandstalige literatuur (Alphen aan den Rijn 1980-); Kees Fens, 'Protesten tegen de tijd en de menselijkheid', in de Volkskrant , 12-6-1984; Léon Hanssen, Menno ter Braak, 1902-1940 (2 dln.; Amsterdam 2000-2001).
I: Erts Letterkundige Almanak 1926 (Amsterdam z.j.) tegenover p. 16 [Foto Trijssenaar].
Léon Hanssen
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)Laatst gewijzigd op 12-11-2013