© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: A.J.C.M. Gabriëls, 'Bouwmeester, Lily Geertruida Maria Henriëtte (1901-1993)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn5/bouwmeester [12-11-2013]
BOUWMEESTER, Lily Geertruida Maria Henriëtte (1901-1993)
Bouwmeester, Lily Geertruida Maria Henriëtte, actrice (Amsterdam 28-9-1901 - Sliedrecht (Z.H.) 12-7-1993). Dochter van Ludovicus Adolphus Bouwmeester, violist, en Julie Marie Arpeau, pianiste. Gehuwd op 31-3-1921 met Theodoor Frenkell (1893-1955), acteur. Na echtscheiding (18-8-1933) gehuwd op 29-5-1935 met Cornelis Leendert van der Lugt Melsert (1907-1990), schouwburgdirecteur. Beide huwelijken bleven kinderloos.
'Neen, mijn vader was geen toneelspeler, maar violist', legde Lily Bouwmeester later steeds weer geduldig uit (Deering), hoewel bij een telg uit de beroemde theaterdynastie de veronderstelling nu eenmaal voor de hand lag. Lily's vader wenste dat de oudste van zijn drie kinderen in zijn voetspoor trad en gaf haar, terwijl zij hem en zijn vrouw vergezelde op hun concerttournees door Europa, vanaf haar zesde vioolles. Op den duur bleek zowel de studie als het reizen te zwaar, en in 1913 kwam zij in Amsterdam in huis bij haar oudtante, de actrice Theo Mann-Bouwmeester.
'Mamma Theo' negeerde Lily's hartenwens danseres te worden en gaf haar voordrachtslessen. Ook liet zij haar opdraven, telkens wanneer er in een van de Amsterdamse schouwburgen een kind als acteurtje of figurant nodig was. Zo werd Lily, hoewel aanvankelijk zeer tegen haar zin, toch in de richting van het toneel gedrongen. Op veertienjarige leeftijd kreeg zij haar eerste engagement bij de Tooneelvereeniging van Herman Heijermans, waar ze in hoofdzaak jongensrollen speelde.
Aangemoedigd door haar familieleden kreeg deze jonge Bouwmeester gaandeweg de smaak van het acteren toch te pakken. In 1917 ging voor haar dan ook een wens in vervulling toen zij werd aangenomen door Eduard Verkade, indertijd de grote toneelvernieuwer, die met de Koninklijke Vereeniging 'Het Nederlandsch Tooneel' de Amsterdamse Stadsschouwburg bespeelde. Ook bij dit gezelschap vielen haar door haar gamin-achtige uiterlijk veel travestierollen toe. De stukken waarin zij optrad, werden weliswaar niet altijd goed ontvangen, maar zelf oogstte ze wel steeds waardering. De jaren bij Verkade waren voor Lily Bouwmeesters vorming als actrice van het grootste belang: 'Ik heb àlles van hem geleerd en alles aan hem te danken. Mijn hele carrière. Hij was mijn grote leermeester' (Vogel (1987)).
Inmiddels vertolkte Lily Bouwmeester niet alleen rolletjes op het toneel, maar ook in zwijgende speelfilms, waarbij ze blijk gaf over een verrassend natuurlijke uitstraling te beschikken. In 1916 was de vijftienjarige actrice voor het eerst op het witte doek te zien, en wel naast Annie Bos, de diva van die dagen, in Majoor Frans van Maurits Binger. Hierna zou zij tot en met 1922 nog in acht films bijrollen spelen, waaronder Het geheim van Delft (1917) en Het goudvischje (1919), beide met Annie Bos en geregisseerd door Binger. Onder regie van haar oom Theo Frenkel sr. speelde zij, naast verscheidene andere Bouwmeester-telgen, onder meer in Pro domo (1918) en De duivel in Amsterdam (1919).
Wat haar toneelcarrière betreft, bleef Lily Bouwmeester tot 1920 bij Verkade. Zij werd er verliefd op een medeacteur, haar achterneef Theo Frenkel jr., en met hem trad zij in 1921 in het huwelijk. Samen speelden zij achtereenvolgens bij verschillende gezelschappen. Ook trok het jonge paar korte tijd met een eigen 'troepje' het land door, waarbij vooral hun kindermatinees, met Lily Bouwmeester in de hoofdrol in stukken als Pietje Bell en Dik Trom , veel succes behaalden.
Op aandrang van 'Mamma Theo' aanvaardde het echtpaar Frenkel-Bouwmeester in 1923 een engagement bij het Vereenigd Rotterdamsch-Hofstad Tooneel van Cor van der Lugt Melsert sr. en verhuisde het naar Den Haag. In de jaren dat zij aan dit ensemble verbonden was, liet Lily Bouwmeester zien 'dat haar grootste kracht lag in comedie-rollen met een serieuze ondertoon, rollen waarin zij een karakter tussen ernst en humor kon laten balanceren en onder de lichte toets, die zij altijd voortreffelijk wist te raken, verborgen diepten van een personnage voelbaar kon maken' (Koster, 358-359). Publiek en recensenten waren dan ook teleurgesteld toen zij in 1927 haar man volgde bij diens overstap van 'het groote, goede tooneel' naar het Nederlandsch Operette-Gezelschap. Het werd gezien als een terugval in haar tot dan toe veelbelovend verlopende carrière.
Het echtpaar Frenkel-Bouwmeester hield het evenwel al na een seizoen voor gezien en accepteerde - na een veertien maanden durende tournee met een gelegenheidsgezelschap door Nederlands-Indië - in 1930 een engagement bij het Centraal Tooneel in Amsterdam, waar het voornamelijk blijspelwerk deed. Na twee seizoenen verruilde Lily Bouwmeester dit ensemble voor het eveneens in Amsterdam gevestigde Nederlandsch-Indisch Tooneel, waar zij opnieuw voornamelijk rollen in komedies en kluchten vertolkte. Het was een opvallende stap, omdat daarmee de toneelwegen van het echtpaar Frenkel - na vijftien jaar samen op de planken te hebben gestaan - definitief uiteengingen. Het bleek een voorbode van wat komen zou, want een jaar later, in 1933, liep ook hun huwelijk op een scheiding uit.
Lily Bouwmeester hertrouwde in 1935 met Cor van der Lugt Melsert jr., een neef van 'de oude Cor'. Zij verhuisde toen van Den Haag naar Rotterdam, waar haar man directeur was van de Groote Schouwburg-Zuid. Dit was echter niet de enige verandering in haar leven. Terwijl Frenkel haar steeds had meegesleurd in al zijn toneelactiviteiten, zag Van der Lugt Melsert zijn echtgenote 's avonds liever thuis dan op de planken. Lily Bouwmeester voegde zich zonder bezwaar naar zijn wensen: 'ik vond het wel fijn', zei ze, 'want ik ben erg huiselijk' (Deering).
In 1937, twee jaar nadat zij haar laatste toneelrol had gespeeld, werd Lily Bouwmeester gevraagd auditie te doen voor de verfilming van Pygmalion van G.B. Shaw. Toen Ludwig Berger, de uit Duitsland afkomstige regisseur van de film, haar zag, wilde hij haar onmiddellijk voor de hoofdrol: 'U moet ik hebben', zei hij, 'U bent het helemaal' (Vogel (1987)). Hoewel haar man erop tegen was, accepteerde Bouwmeester de rol van 'Liesje Doeluttel', het volksmeisje dat door de inspanningen van professor Higgins - een rol van Johan de Meester - een echte societydame wordt. Pygmalion werd een overweldigend succes, niet in de laatste plaats door Lily Bouwmeester. 'Wanneer wij dan nog geen film productie hebben', schreef de gezaghebbende filmcriticus L.J. Jordaan, 'een film actrice hebben wij in ieder geval!' (Haagsche Post , 27-2-1937). Lily Bouwmeester werd overspoeld door fanmail en moest zelfs een secretaresse in dienst nemen om alle post te beantwoorden en foto's met handtekening te versturen. 'Ik vond het wel een beetje mal', zei ze hierover nuchter (NRC , 1954).
Lily Bouwmeesters gebrek aan sterallures bleek ook op andere wijze. Haar optreden in Pygmalion bleef in het buitenland niet onopgemerkt. Reeds een maand na de première kreeg zij van de Amerikaanse filmmaatschappij 'Paramount' een uniek aanbod voor een vijfjarig contract. Maar Lily Bouwmeester sloeg het af. Niet alleen weigerde haar man haar naar Hollywood te volgen, maar zij besefte tevens dat, terwijl ze in Nederland 'iemand' was, ze in de Verenigde Staten 'niemand' zou zijn. Bovendien deed de vaderlandse filmindustrie een dringend beroep op haar om te blijven: 'Ze zeiden hier je kunt ons dat niet aandoen, het gaat nu net zo goed' (Ockersen).
Aan de bloei van de Nederlandse speelfilm in de tweede helft van de jaren dertig zou Lily Bouwmeester haar bijdrage blijven leveren met hoofdrollen in nog vijf andere films. Haar naam op de affiches stond garant voor volle bioscoopzalen. Latere generaties zouden haar optreden toneelmatig en geaffecteerd vinden, maar de 'overrompelende flair' van haar verschijning op het witte doek wist de tand des tijds te doorstaan (Van Gelder). Met haar kleine, beweeglijke gestalte, met haar 'zilverig stemmetje vol droomgeluid' en vooral met de grote expressieve ogen in het ronde gezicht kon Lily Bouwmeester op haar 37ste nog steeds jonge-meisjesrollen spelen als die van 'Judy' in Vadertje Langbeen (1938) en 'Willy' in Morgen gaat het beter (1939), beide films van de Duitse regisseur Friedrich Zelnik. Maar met hetzelfde uiterlijk overtuigde zij ook in de rol van 'Nel van Loon', het type van 'het fragile coquette vrouwtje', naast Jan de Hartog in de mobilisatiefilm Ergens in Nederland (1940) van Ludwig Berger.
Lily Bouwmeester stond graag voor de camera's en vond het 'eigenlijk nog prettiger dan toneelspelen' (NRC , 1954). Bovendien was haar werk als filmactrice beter te combineren met de echtelijke staat dan een engagement bij een toneelgezelschap. Toch was zij in het seizoen 1938/1939 nog in het theater te zien, en wel in een gastrol in Pygmalion , dat onder invloed van het filmsucces door Het Nederlandsch Tooneel op de planken werd gebracht. Ook voor deze vertolking oogstte zij lof.
In 1939 werd Lily Bouwmeester opnieuw gevraagd om in het buitenland een film te maken, ditmaal van de Duitse filmmaatschappij UFA. Dit aanbod, dat in augustus 1940 werd herhaald, wees zij van de hand uit vrees voor nazi-propaganda te worden gebruikt: 'ik wilde me niet voor hun films lenen. Zolang de oorlog duurt, werk ik niet, heb ik toen maar gezegd' (Geciteerd in: Jansma). De daad bij het woord voegend stopte Lily Bouwmeester bij het begin van de Duitse bezetting met spelen, zowel in films als op het toneel. Eind 1941 verhuisde zij uit het door het bombardement verwoeste Rotterdam naar Den Haag. Terwijl haar man elders ondergedoken zat, had zij hier twee joodse jongetjes in huis.
Na de bevrijding maakte Lily Bouwmeester geen films meer, hoewel zij er drie keer voor werd gevraagd. Wel keerde zij terug naar het theater. Vanaf september 1945 was zij verbonden aan Het Residentie Tooneel en daarna, vanaf 1948, gedurende vijf seizoenen aan Het Rotterdams Toneel. Bij beide gezelschappen excelleerde Lily Bouwmeester opnieuw als comédienne in 'blijspelen met inhoud', het genre dat haar het beste lag. 'Je hebt daarbij zo de kans er met allerlei kleine nuances nog meer uit te halen', lichtte ze toe (NRC , 1954).
Zowel bij het Haagse als het Rotterdamse gezelschap prolongeerde Lily Bouwmeester haar vooroorlogse succes met de hoofdrol in Pygmalion . In totaal zou zij tijdens haar carrière zo'n achthonderd keer in dit stuk op de planken staan, soms tot vervelens toe: 'Die eeuwige Pygmalion , die achtervolgt me' (Hartering). 'Eliza Doolittle' was echter niet de enige rol waarmee Lily Bouwmeester steeds weer zou worden geassocieerd. Toen zij in 1952 aankondigde aan haar laatste seizoen bij Het Rotterdams Toneel te beginnen, schreef Jan de Hartog speciaal voor haar Het hemelbed , een stuk voor één actrice en één acteur, waarin op lichtvoetige wijze de huwelijksrelatie van een echtpaar door de jaren heen wordt gevolgd. Haar tegenspeler in deze eerste uitvoering was Ko van Dijk. De rol van 'Agnes' in dit uiterst succesrijke blijspel zou zij al met al wel zo'n vijfhonderd keer bij verschillende gezelschappen spelen.
Na in 1953/1954 met een slecht bezocht en slecht besproken voordrachtprogramma solo het land te zijn doorgetrokken en in 1954/1955 in een vrije productie, naast Frits van Dongen, in Het hemelbed te hebben gespeeld, staakte Lily Bouwmeester haar theaterwerk, omdat ze, naar eigen zeggen, 'helemaal op' was. Opnieuw gaf zij te kennen voortaan de voorrang te geven aan haar leven als echtgenote en huisvrouw. Als de elegante, alles relativerende vrouw van middelbare leeftijd in de stijlvol ingerichte woning aan de Haagse Laan van Meerdervoort, liet zij zich sindsdien graag in kranten interviewen en in damesbladen portretteren.
Helemaal stilzitten kon Lily Bouwmeester niet. Op eigen verzoek speelde zij in het seizoen 1960/1961 bij de Arnhemse toneelgroep Theater, waar ze in een derde en laatste serie voorstellingen te zien was in Het hemelbed , met Kees Brusse als tegenspeler. Ook daarna vertolkte zij incidenteel nog wel een gastrol, en tweemaal verscheen ze op het televisiescherm in door de NCRV uitgezonden blijspelen. Maar in 1969, na een seizoen lang moeizaam te hebben samengewerkt met Enny Mols-de Leeuwe in de vrije productie Twee onschuldige engelen , zette zij definitief een punt achter haar toneelcarrière: 'En toen was het ook net alsof er een deur achter me dichtviel. Het hele vak zei me niets meer' (Vogel (1987)).
Toch bleven Lily Bouwmeester en haar man met grote regelmaat en met oog voor nieuwe ontwikkelingen filmvoorstellingen en theateruitvoeringen bezoeken. Door de ziekte en het overlijden van haar echtgenoot in augustus 1990 kwam hieraan een einde. Nog in goede gezondheid, maar bang om alleen te zijn in haar Haagse huis vol herinneringen, besloot zij het jaar daarop te verhuizen naar een serviceflat in Sliedrecht. Terwijl Lily Bouwmeester in Den Haag 'een beroemd actrice van weleer' was, kende hier niemand haar, zodat zij de laatste jaren, ver van vrienden en bekenden, in diepe eenzaamheid sleet (Vogel (1993)). Na een valpartij werd zij opgenomen in het plaatselijke ziekenhuis, waar ze op bijna 92-jarige leeftijd overleed. Vóór haar dood had zij bepaald 'heel stiekempjes' te willen gaan: 'Niemand mee achter de kist. Alleen na afloop een mededeling, meer niet' (Vogel (1987)). Aldus geschiedde. Zij werd in Den Haag gecremeerd.
Lily Bouwmeester geldt als de belangrijkste actrice uit de Nederlandse sprekende speelfilm van vóór de Tweede Wereldoorlog. De zes films waarin zij tussen 1937 en 1940 speelde, bezorgden haar een roem en populariteit die een minstens zo geslaagde toneelloopbaan van veertig jaar in de schaduw stelden. Het is opmerkelijk dat iemand die - ondanks de familietraditie - een dergelijke carrière niet had gezocht noch voluit had nagestreefd, uitgroeide tot een comédienne van formaat. Zelf zij zei hierover met de haar typerende distantie: 'Alles is naar me toe gekomen. Ik heb nooit moeite hoeven doen om iets te krijgen. Als ik werkte, was ik er bezeten van. Maar alles er omheen... Ik vond het natuurlijk leuk, maar kapot was ik er niet van' (Vogel (1987)).
A: Archief-Lily Bouwmeester en persdocumentatie over haar in het Theater Instituut Nederland te Amsterdam.
P: Een overzicht van de gezelschappen waarbij Lily Bouwmeester speelde en de rollen en titels van toneelstukken en speelfilms waarin zij optrad in: Piet Hein Honig, Acteurs- en kleinkunstenaarslexicon (Diepenveen 1984) 112-113. Over de speelfilms waarin Lily Bouwmeester optrad: Geoffrey Donaldson, Of joy and sorrow. A filmography of Dutch silent fiction (Amsterdam 1997) en Henk van Gelder, Hollands Hollywood (Amsterdam 1995).
L: Behalve necrologieën en herdenkingsartikelen door o.a. Henk van Gelder, in NRC Handelsblad, 16-7-1993, door Bert Jansma, in Haagse Courant , 16-7-1993 en door Hans Vogel, in Het Parool, 30-9-1993: interview door Henri van Wermeskerken, in De Telegraaf, 27-12-1925; interview door A.E. Holdert-Zuikerberg, in Amsterdamsche Dameskroniek, 26-3-1927; interview, in Nieuwe Rotterdamsche Courant, 2-10-1954; interview door H. Hartering, in De Telegraaf, 31-3-1960; interview door Anton Deering, in Algemeen Handelsblad, 12-8-1960; interview door Henk van der Meyden, in De Telegraaf, 14-9-1966; Simon Koster, 'Filmdiva onder de actrices', in idem, De Bouwmeesters. Kroniek van een theaterfamilie (Zutphen 1973) 356-368; Thijs Ockersen, 'Lily Bouwmeester', in Vrij Nederland Bijvoegsel, 5-4-1975; interview door Hans Vogel, in Het Parool, 25-9-1987.
I: Simon Koster, De Bouwmeesters. Kroniek van een theaterfamilie (Assen 1973) 364.
A.J.C.M. Gabriëls
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)Laatst gewijzigd op 12-11-2013