Dobbelmann, Petrus Theodorus Hubertus Maria (1862-1934)

 
English | Nederlands

DOBBELMANN, Petrus Theodorus Hubertus Maria (1862-1934)

Dobbelmann, Petrus Theodorus Hubertus Maria, ondernemer en politicus (Nijmegen 19-6-1862 - Nijmegen 25-8-1934). Zoon van Franciscus Theodorus Johannes Hubertus Dobbelmann, ondernemer en politicus, en Elisabeth Paulina Apollonia Ketelaar. Gehuwd op 14-6-1892 met Maria Cecilia van Waijenburg (1872-1934). Uit dit huwelijk werden 7 zoons en 4 dochters geboren.

afbeelding van Dobbelmann, Petrus Theodorus Hubertus MariaDe jeugdjaren van Pierre Dobbelmann, de enige zoon van een succesrijke Nijmeegse ondernemer, werden overschaduwd door het overlijden van zijn moeder toen hij vierenhalf jaar oud was. Pierre werd toevertrouwd aan de zorg van steeds wisselende kinderjuffrouwen en gouvernantes. Hij vond warmte en geborgenheid bij zijn grootmoeder van vaderszijde. Zijn middelbare schoolopleiding volgde Pierre op het St. Willibrordus-Gymnasium, een door de jezuïeten geleid internaat in Katwijk aan den Rijn, toentertijd een gerenommeerde kostschool voor jongens uit de katholieke elite.

In 1880 keerde Dobbelmann naar zijn geboortestad terug. Een voortzetting van zijn studie op academisch niveau was niet aan de orde. Dat hij als enige zoon in de zaak zou komen, stond vast, maar de achttienjarige jongeman deed het ook uit plichtsbesef en verantwoordelijkheidsgevoel. Hij trad aan in een periode waarin het de firma Gebroeders Dobbelmann steeds meer voor de wind ging. In 1889 kreeg hij in feite de algehele leiding over de onderneming: zijn vader had het te druk gekregen als lid van de gemeenteraad en - sinds het genoemde jaar - ook als Tweede-Kamerlid. Wel bleef deze bij de zeepfabriek de vinger aan de pols houden. De oprichting van de naamloze vennootschap NV Zeepfabrieken 'Het Anker' v/h Gebr. Dobbelmann op 29 april 1903 was een van de laatste activiteiten van Dobbelmann senior als ondernemer. Formeel kwam de zoon pas in 1904 aan het hoofd van de onderneming te staan. Die telde toen 123 personeelsleden en was daarmee de grootste zeepfabriek van Nederland.

Na de afschaffing van de zeepaccijns per 1 mei 1893 was de binnenlandse vraag naar zeepproducten sterk toegenomen. Nadat de in de Nijmeegse binnenstad gelegen fabriek in 1895 in vlammen was opgegaan, betrokken vader en zoon Dobbelmann een op uitbreiding berekend pand buiten de toenmalige bebouwde kom. Daar werden met voortvarendheid twee nieuwe producten ontwikkeld: zeeppoeder in 1896 en vloeibare zeep in 1899. Vooral de zeeppoeder mocht zich bij de afnemers spoedig in een ongekende populariteit verheugen. Voor toiletzeep vormde Nederlands-Indië tot in de Tweede Wereldoorlog een belangrijke overzeese markt. Dobbelmann beschikte over commerciële talenten, zoals een goed ontwikkeld gevoel voor merkreclame. Speciale aandacht besteedde hij aan de verpakking van luxe toiletzeep om haar speciaal voor de export aantrekkelijk te maken. Sommige zeepetiketten - zoals die voor de Pierrette Soap - werden door hem zelf ontworpen.

Het huwelijk op zijn dertigste met de muzikale en levenslustige Mies van Waijenburg bracht Dobbelmann behalve veel kinderen ook een gelukkig gezinsleven. De bruid uit een gefortuneerde familie in Beek-Ubbergen was tien jaar jonger. Vanaf 1912 werd het huishouden in de zomermaanden vanuit het nieuw gebouwde 'Mary's Home' in de stad verplaatst naar het landgoed 'De Winckelsteegh' in Hatert nabij Nijmegen. Beide huizen werden verfraaid met kunstwerken en antiek. Tot de geregelde gasten van het gastvrije echtpaar Dobbelmann behoorde onder anderen de dirigent Willem Mengelberg.

Geheel in overeenstemming met zijn patriarchale aureool was 'Mijnheer Pierre' voor het personeel een sociaal ondernemer. Voor de Nijmeegsche Roomsch-Katholieke Werklieden-Vereeniging vervulde hij - evenals zijn vader vóór hem - met verve de rol van beschermheer. Door het verstrekken van een lening maakte de Nijmeegse ondernemer bijvoorbeeld in 1920 de aankoop van een eigen verenigingsgebouw mogelijk. Dobbelmann was een typische vertegenwoordiger van de zich ook politiek steeds sterker manifesterende katholieken die de opmars van de sociaal-democraten in de lokale politiek probeerden te verhinderen. Als commissaris-aandeelhouder van de NV Uitgeversmaatschappij 'De Gelderlander' stond Dobbelmann bovendien onder de verdenking van de sociaal-democraten dat het dagblad De Gelderlander hem een strategisch voordeel in de politieke strijd garandeerde.

Als lid van de Nijmeegse gemeenteraad, van 1905 tot 1924, kwam Dobbelmann bij herhaling in aanvaring met de socialisten in de raad. De controverse 'rooms tegen rood' liep vanaf 1917 als een rode draad door Dobbelmanns optreden in de gemeentepolitiek. Zo stelde het katholieke raadslid zich in de raad uitermate afwijzend op tegenover de van nature driftige sociaal-democraat G.A. Corduwener. De kwestie van een 'rode' wethouder hield de gemoederen in de Nijmeegse politiek vele jaren bezig. Het socialistische raadslid verweet zijn opponenten 'machtsfanatisme'. De katholieke fractie onder voorzitterschap van Dobbelmann gedoogde onder geen voorwaarde een socialist in het college van Burgemeester en Wethouders. De sociaal-democraten kregen pas een kans, nadat Dobbelmann in 1924 van het toneel was verdwenen. Corduwener kreeg in 1927 zijn felbegeerde wethouderszetel.

Van 1904 tot 1922 was Dobbelmann lid van de Provinciale Staten van Gelderland. Op 26 juli 1922 nam hij namens Gelderland zitting in de Eerste Kamer als lid van de katholieke fractie. Dobbelmann gedroeg zich als rechtgeaarde werkgever, toen hij zich in 1923 tegen het ontwerp Arbeidsgeschillenwet van de katholieke minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, P.J.M. Aalberse (1922-1925), keerde. Was zijn vader in de Tweede Kamer tegen het vrijhandelsstelsel en vóór protectionisme geweest, Dobbelmann junior gaf gedurende zijn tienjarig senatorschap blijk van een pragmatischer houding tegenover deze steeds terugkerende problematiek. In 1931 bracht de Crisisinvoerwet weliswaar geen echte protectie, maar wel de vaststelling van contingenten in te voeren buitenlandse producten.

Behalve de handelspolitiek lag Dobbelmann het volledige herstel van de gouden standaard na aan het hart. Op 3 juni 1932 hield hij een dramatische rede over de nood van de land- en tuinbouw, die door een nieuwe Pachtwet niet zou kunnen worden weggenomen of verlicht. Zo'n nieuwe wet zou geen crisiswet dienen te zijn, geen 'revolutionneering' van het Burgerlijk Wetboek mogen inhouden en zeker geen 'sprong in het duister' kunnen zijn. Zijn minderheidsstandpunt inzake de ontwerp-Pachtwet zou er de oorzaak van zijn, dat de zeventigjarige Dobbelmann niet meer op de kandidatenlijst werd geplaatst. Op 21 juli 1932verliet hij de Eerste Kamer en trok hij zich terug in de beslotenheid van het Nijmeegse leven.

Sinds 16 augustus 1928, toen zijn als jurist afgestudeerde zoon Reinier in de zaak was gekomen, had Dobbelmann zich niet meer echt beziggehouden met de NV Zeepfabrieken 'Het Anker', zoals de onderneming sinds 1919 statutair heette. Op 15 april 1929 werden zijn respectievelijk derde en vierde zoon, Nol en de genoemde Reinier, tot directeur van de vennootschap benoemd en trad 'Pa' af. Dobbelmann bleef zijn opvolgers, die hun taak onder moeilijke omstandigheden moesten verrichten, met advies bijstaan. De economische crisis van de jaren dertig trof de familieonderneming zwaar, terwijl rond de opvolging bovendien familiaire problemen waren ontstaan, die Dobbelmann zich sterk heeft aangetrokken. De oudste zoon, Frans, wenste niet voor de familie te werken, maar viel wel op haar terug toen zijn zaken niet goed liepen. Een adellijke schoonzoon, A.F.C.M.A. baron van Lamsweerde, was in de familieonderneming binnengehaald, maar dit bleek geen gelukkige en gemakkelijk ongedaan te maken keuze te zijn.

De met zijn gezondheid kampende Dobbelmann overwinterde in die jaren een aantal keren met zijn echtgenote in Nice. Brieven uit deze tijd getuigen van bekommernis om de goede verhoudingen in de familie en van zorgen over de voortgang van de onderneming. De discipline waarmee Dobbelmann het erfgoed van de familie heeft beheerd en daarnaast op politiek terrein beginselvast zijn weg is gegaan, is tekenend voor zijn wat afstandelijke optreden naar buiten. In de kring van zijn grote gezin was hij meer ontspannen en straalde hij ook hartelijkheid uit. Hij kon genieten van familiediners en muziekuitvoeringen. Dobbelmann overleed op 72-jarige leeftijd, precies een week nadat zijn echtgenote hem door de dood was ontvallen.

A: Familiearchief-Dobbelmann in het Gemeentearchief van Nijmegen.

L: P.F. Maas, Sociaal-democratische gemeentepolitiek in katholiek Nijmegen, 1894-1927 (Nijmegen 1974); M.J.M. Dongelmans en J.M.H.J. Hemels, Een Nijmeegse familie. Vier generaties Dobbelmann. Ondernemend en maatschappelijk bewogen (Nijmegen 1996).

I: M.J.M. Dongelmans en J.M.H.J. Hemels, Een Nijmeegse familie. Vier generaties Dobbelmann. Ondernemend en maatschappelijk bewogen (Nijmegen 1996) 138 [Foto door C. Reijers].

J.M.H.J. Hemels


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013