Douwes Dekker, Ernest François Eugène (1879-1950)

 
English | Nederlands

DOUWES DEKKER, Ernest François Eugène (1879-1950)

Douwes Dekker, Ernest François Eugène, (ook bekend onder de naam Danoedirdja Setiaboeddhi), journalist, publicist en politiek activist (Pasoeroean (Java, Nederlands-Indië) 8-10-1879 - Bandoeng (Java, Indonesië) 28-8- 1950). Zoon van Auguste Henri Edouard Douwes Dekker, makelaar in effecten en bankagent, en Louisa Margaretha Neumann. Gehuwd op 11-5-1903 met Clara Charlotte Deije (1885-1968). Uit dit huwelijk werden, behalve 2 jong overleden zoons, 3 dochters geboren. Na echtscheiding (7-7-1920) gehuwd op 22-9-1926 met Johanna Petronella Mossel (?-?). Dit huwelijk, dat kinderloos bleef, werd op 21-6-1947 ontbonden.

afbeelding van Douwes Dekker, Ernest Fran�ois Eug�neErnest - 'Nes' voor zijn vrienden - Douwes Dekker werd geboren als derde van de vier kinderen van Auguste Douwes Dekker, wiens vader Jan een broer was van de schrijver Multatuli. De omgeving waarin hij opgroeide, zijn Indo-Europese achtergrond en vooral zijn moeder van Duits-Javaanse afkomst waren voor zijn ontwikkeling belangrijker dan de geschriften van zijn beroemde oudoom. Max Havelaar (1860) en andere werken van Multatuli zou hij pas op latere leeftijd lezen.

Na de lagere school in Pasoeroean te hebben doorlopen, ging Douwes Dekker naar de HBS, aanvankelijk in Soerabaja en later in Batavia. In 1897 behaalde hij zijn diploma, waarna hij naar Oost-Java terugkeerde om er in de buurt van Malang als opzichter op de koffieplantage 'Soember Doeren' te gaan werken. Hier trok hij zich het lot aan van de inheemse werknemers, wat hem in conflict bracht met de bedrijfsleiding. Spoedig vertrok hij daarom naar de suikerfabriek 'Padjarakan' bij Kraksaän op Oost-Java, waar hij werkzaam was als laborant. Ook hier protesteerde hij tegen vermeend onrecht. Zo stelde hij de malversaties bij de waterverdeling tussen de suikerfabriek en inheemse rijstboeren aan de kaak, waarbij hij het koloniale bestuur, dat dit gedoogde, niet spaarde. Het kostte hem uiteindelijk opnieuw zijn baan.

Werkloos en door het overlijden van zijn moeder, in juli 1899, enigszins uit zijn evenwicht gebracht, besloot Douwes Dekker, na het uitbreken van de Boerenoorlog, als vrijwilliger naar Zuid-Afrika te gaan om er tegen de Britten te strijden. In mei 1900 zwoer hij in Pretoria de eed van trouw aan de Zuid-Afrikaanse Republiek Transvaal. Hij werd daarmee formeel staatsburger van deze staat. In juli van dat jaar werd Douwes Dekker door de Britten gevangengenomen en overgebracht naar een interneringskamp op Ceylon.

Douwes Dekker deed van zijn belevenissen in Zuid-Afrika en op Ceylon verslag in verschillende brieven, die werden gepubliceerd in Het Nieuws van den Dag en het Bataviaasch Nieuwsblad. Multatuli's achterneef bleek een vlotte journalistieke pen te bezitten en besloot daarom na zijn vrijlating en terugkeer op Java in 1903 zijn geluk te beproeven bij de Semarangse courant De Locomotief om uiteindelijk vanaf juni 1907 carrière te maken bij het Bataviaasch Nieuwsblad . Ondertussen ontwikkelden zijn politieke standpunten zich in de richting van een radicaal antikolonialisme, dat ten dele zijn oorzaak vond in de achterstelling van de Indo-Europeanen door de 'volbloed' Nederlanders. Belangrijk waren tevens zijn contacten met Indische studenten van de School tot Opleiding van Indische Artsen te Batavia, die door de nog jeugdige journalist werden geïnspireerd en die op hun beurt Douwes Dekker inspireerden. Zijn huis werd voor de studenten een clubhuis, leeszaal en bibliotheek tegelijk. In enkele artikelen, die onder de titel 'Hoe kan Holland het spoedigst zijn koloniën verliezen?' in mei 1908 in de Nieuwe Arnhemsche Courant verschenen, verkondigde hij dat, hoe ruimhartig de ethische politiek ook zou worden uitgevoerd, Nederlands-Indië onherroepelijk afstevende op politieke chaos indien het niet spoedig volledig zelfbestuur zou worden verleend.

Douwes Dekker was zich intussen bewust geworden van het werk en het belang van Multatuli. Eveneens in 1908 probeerde hij nadrukkelijk in diens voetsporen te treden door de publicatie van Het boek van Siman den Javaan . Een roman van rijst, dividend en menschelijkheid , waarin verslag wordt gedaan van allerlei misstanden op de particuliere landerijen in West-Java. Het boek eindigde met een heus 'J'accuse!' waarin het Nederlandse volk ervan werd beschuldigd de Javaan te mishandelen. De literaire waarde van het boek was geringer dan het belang van de politieke boodschap.

In 1909 maakte Douwes Dekker samen met zijn Duitse echtgenote Clara een studiereis naar Europa, dat voor hem de bakermat was van het onderdrukkende kolonialisme en de thuisbasis van de door hem steeds meer gehate totoks. Van zijn belevenissen deed hij verslag in 'Brieven van een barbaar uit de beschaafde wereld', die in 1910 in het tijdschrift Jong-Indië verschenen. 'Mijn pen gruwt ervan', zo schreef hij, 'dat in mij een ontzettenden twijfel heeft doen geboren worden of deze westersche beschaving wel de beschaving is, die wij noodig hebben' (Jong Indië 3 (1910/11) 42). Na zijn terugkeer in Indië richtte Douwes Dekker in 1911 Het Tijdschrift op, een veertiendaags periodiek waarin hij - zonder veel resultaat - probeerde intellectuelen van zijn ideeën te overtuigen. In maart 1912 richtte hij met meer succes het dagblad De Expres op.

In de strijd tegen de koloniale heerschappij vestigde Douwes Dekker zijn hoop vooral op de Indo-Europeanen, die hij in één politieke beweging wilde samenbrengen. Bestaande bewegingen als Boedi Oetomo, de Indische Bond en de Vereeniging Insulinde achtte hij hiertoe niet radicaal genoeg. Vandaar dat hij op 6 september 1912 een nieuwe en - naar hij hoopte - politiek actievere organisatie oprichtte: de Indische Partij. Zij werd daarmee de eerste Indonesische politieke beweging die openlijk naar onafhankelijkheid van Nederland streefde. Douwes Dekker hoopte alle 'beheerschten' in Indië, van welke achtergrond of herkomst dan ook, voor zijn partij te winnen en reisde hiertoe over geheel Java. Met zijn activiteiten bereikte hij echter vrijwel uitsluitend Indo-Europeanen die zich door de 'volbloed'-Nederlanders gediscrimineerd voelden. In maart 1913 claimde de partij ongeveer 7000 leden te hebben, onder wie circa 5500 Indo-Europeanen en 1500 Indonesiërs. De Indische Partij zou overigens geen lang leven beschoren zijn. Aangezien zij in de ogen van het gouvernement de openbare orde bedreigde, werd de partij in maart 1913 verboden.

Douwes Dekker -'D.D.' voor zijn aanhangers - riep hierop de leden van zijn partij op lid te worden van de Vereeniging Insulinde en vertrok voor korte tijd naar Europa. Bij terugkeer in augustus 1913 werd hij door het koloniale gouvernement gearresteerd vanwege de ideeën die hij bleef publiceren. Hem werd vervolgens de keuze geboden tussen internering in een buitengewest van de Indische archipel of de kolonie verlaten. Douwes Dekker koos voor de tweede mogelijkheid en reisde via Japan en Rusland naar Nederland. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog bevond hij zich in Zwitserland, waar hij zich liet inschrijven aan de Universiteit van Zürich. Later zou hij beweren er in 1915 te zijn gepromoveerd; sindsdien gebruikte hij ten onrechte de doctorstitel. Vanuit Zwitserland onderhield hij contacten met radicale nationalisten uit Brits-Indië die zich in Duitsland ophielden. Tegen betaling was hij bereid voor hen als koerier op te treden. Eind 1915 arresteerden de Britse autoriteiten Douwes Dekker echter op een van zijn tochten in Hongkong. Zij brachten hem over naar Singapore, maar, na te hebben beloofd ter plaatse van iedere politieke activiteit af te zien, werd hij niet vervolgd.

In juli 1918 kreeg Douwes Dekker toestemming vanuit Singapore naar Nederlands-Indië terug te keren. In gedachte zag hij zich al aan het hoofd van de Indonesische nationalistische beweging staan, maar hij merkte spoedig min of meer overbodig te zijn geworden. De leiding van de Vereeniging Insulinde nam zijn ideeën niet over, terwijl de Indo-Europese bevolkingsgroep in het Indo-Europees Verbond (IEV) onderdak had gevonden. Wel slaagde Douwes Dekker er nog in de Vereeniging Insulinde om te vormen tot de Nationaal Indische Partij, maar de bemoeienissen van deze partij met stakingen van boeren in Soerakarta zorgden ervoor dat hij in januari 1920 in preventieve hechtenis werd genomen. Uiteindelijk zou hij een jaar gevangenzitten, wat hem in 1921 ook zijn huwelijk kostte.

Deze ervaringen brachten Douwes Dekker ertoe zich uit het politieke leven terug te trekken. In 1922 ging hij in Bandoeng op een lagere school lesgeven. Twee jaar later werd hij hoofd van de school, die hij vervolgens omdoopte tot het Ksatrian Instituut. Dit instituut breidde zich uit met enkele middelbare opleidingen en werd in 1926 officieel door het gouvernement erkend. In hetzelfde jaar huwde Douwes Dekker met een van de leraressen van zijn school, de Indo-Europese Johanna Mossel. Het onderwijs op het Ksatrian Instituut had een sterk Indonesisch-nationalistisch karakter, wat vooral tot uiting kwam in het vak geschiedenis, waarvoor Douwes Dekker zelf het lesmateriaal vervaardigde. Zijn tussen 1935 en 1938 verschenen Vluchtig overzicht van de geschiedenis van Indonesië was daarbij in feite de eerste nationalistische geschiedenis van de Indonesische archipel. Ook als onderwijzer zou Douwes Dekker vaak met de koloniale machthebbers in conflict komen, met als dieptepunt het verbod in 1936 van het eerste deel van zijn - in de ogen van de autoriteiten - antiwesterse Wereldgeschiedenis . Hoewel aanvankelijk ook nog eens tot drie maanden cel veroordeeld kwam hij er uiteindelijk vanaf met een geldboete en de intrekking van zijn lesbevoegdheid.

Een verbitterde Douwes Dekker hoopte hierna dat Japan snel een einde zou maken aan de Nederlandse koloniale heerschappij. Vanaf september 1940 voorzag hij een Japanse agent op Java van informatie over de economische situatie in Indië. Naar aanleiding hiervan werd hij in januari 1941 gearresteerd en uiteindelijk overgebracht naar Suriname, waar hij gedurende de Tweede Wereldoorlog in enkele interneringskampen zijn dagen zou slijten, zijn echtgenote noodgedwongen in Indië achterlatend. In de zomer van 1946 werd hij vervolgens - erg verzwakt - vanuit Suriname overgebracht naar Nederland. Vermomd als een Indonesische landbouwer slaagde hij erin naar Indonesië te ontsnappen.

In januari 1947 bereikte Douwes Dekker het gebied van de Republiek Indonesië, waar hij met open armen werd ontvangen. Hij werd er als minister van Staat opgenomen in het derde kabinet-Sjahrir (oktober 1946 - juni 1947) en werd bovendien lid van het Indonesische parlement, het Komité Nasional Indonesia Poesat. Tijdens een conferentie van Indo-Europese aanhangers van de Republiek Indonesië, die van 1 tot 3 februari 1947 in Djokjakarta werd gehouden, riep hij de aanwezigen op in alles één met de Indonesiërs te worden. Zelf gaf hij het voorbeeld door afstand te doen van zijn naam en zich vanaf februari 1947 Danoedirdja Setiaboeddhi - wat 'krachtige stof, trouwe geest' betekent - te noemen. Ook hulde hij zich vervolgens in Indonesische kledij en bekeerde hij zich tot de islam. Een van degenen die hem hierin volgden, was de Indo-Europese Nelly Alberta Kruymel. Als Haroemi Wanasita zou zij op 8 maart 1947 met Douwes Dekker - tweeënhalve maand vóór de echtscheiding van zijn tweede echtgenote - in een islamitische huwelijksceremonie worden verbonden.

De laatste dramatische gebeurtenis in Douwes Dekkers leven was zijn arrestatie door een Nederlandse legereenheid tijdens de tweede politiële actie in december 1948 in een ziekenhuis te Djokjakarta. Enkele maanden later werd hij vanwege zijn slechte gezondheid weer vrijgelaten en kon hij zijn oude huis in Bandoeng betrekken. Hier schreef Douwes Dekker, met behulp van zijn echtgenote, het boekje 70 jaar konsekwent (1950), een 'autohagiografie' waarin hij zijn leven en werk belangrijker en meeslepender beschreef dan ze in werkelijkheid waren geweest. Op zijn zeventigste maakte hij tot zijn grote genoegen de formele overdracht van de soevereiniteit aan Indonesië mee. Hij stierf acht maanden later.

Douwes Dekker was een in wezen tragisch figuur. Reeds vroeg ijverde hij voor een onafhankelijk Nederlands-Indië, maar als Indo-Europeaan vond hij niet gemakkelijk aansluiting bij de Indonesische nationalisten, terwijl hij de eigen Indo-Europese minderheid weinig instemming met zijn streven aantrof. Hoewel hij hiermee zijn tijd ver vooruit was, werd hij later door de loop van de geschiedenis op een zijspoor gezet. Zelf zag hij zich graag als de vader van het Indonesische nationalisme en als een groot denker, wat hij echter maar zeer ten dele was. Het beeld dat Douwes Dekker van zichzelf had en de miskenning die hem ook in nationalistische kring te beurt viel, zorgden ervoor dat hij zich buitengewoon ijdel gedroeg en zich soms onnodig radicaal opstelde. Het maakte hem in koloniale kring extra gehaat. Toch moet zijn belang voor de ontwikkeling van het Indonesische nationalisme niet worden onderschat. Door zijn activiteiten aan het begin van de 20ste eeuw en zijn streven naar een onafhankelijk Indonesië gaf hij een voorbeeld dat door verscheidene nationalisten zou worden nagevolgd.

P: Behalve de in de tekst genoemde publicaties, vele brochures en artikelen, waarvan de belangrijkste worden genoemd in 70 jaar konsekwent (Bandoeng 1950) 148-169.

L: Behalve een necrologie door D.M.G. Koch in Oriëntatie (juli 1950) 56-64: Nota betreffende de geschriften van Douwes Dekker (2 dln.; Batavia 1913) 146-168; Paul W. van der Veur, 'E.F.E. Douwes Dekker. Evangelist for Indonesian political nationalism', in The Journal of Asian Studies 17 (1958) 551-566; Margono Djojohadikoesoemo, Notities uit vergeelde papieren. Dr. E.F.E. Douwes Dekker (Djakarta [1974]); C. de Jong, 'Lotgevallen van drie broers Douwes Dekker in de Anglo-Boerenoorlog, 1899-1902', in Historia. Amptelike orgaan van die Historiese Genootschap van Suid-Afrika 24 (1979) II, 32-43, 25 (1980) I, 32-55 en 28 (1983) II, 14-26; Kees Snoek, 'E.F.E. Douwes Dekker: beeldenbreker en opvoeder op de grens van twee tijden', in Bzzlletin 25 (1995) afl. 228 (sept.) 22-32; Holger Warnk, 'Ernest François Eugene Douwes Dekker (Danudirdja Setiabudhi): Journalist, Politiker, Nationalheld', in Kolonialismus und Literatur III. Beiträge zur Multatuli-Forschung . Onder red. van Bernd Schenk. Mitteilungen der Internationalen Multatuli-Gesellschaft Ingelheim V (Fernwald 1995) 39-69; Frans Glissenaar, D.D. Het leven van E.F.E. Douwes Dekker (Hilversum 1999).

I: E.F.E. Douwes Dekker, 70 jaar konsekwent (Bandoeng 1950) tegenover p. 160.

H.W. van den Doel


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013