© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: Frans Oudejans , 'Kar, Eliazer van de (1913-1992)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn5/kar [12-11-2013]
KAR, Eliazer van de (1913-1992)
Kar, Eliazer van de, ondernemer en sportpromotor (Amsterdam 9-2-1913 - Amsterdam 7-9-1992). Zoon van Hartog van de Kar, diamantslijper, later marktkoopman, en Kaatje Engelander. Gehuwd op 21-9-1939 met Jansje Molleman (geb. 1913). Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 1 dochter geboren.
Opgegroeid in een Amsterdams joods gezin ging Leo van de Kar na de ULO in de leer als diamantslijper, het oorspronkelijke beroep van zijn vader. Hij voelde zich al jong aangetrokken tot de sport en meldde zich aan het einde van de jaren twintig bij voetbalclub SAVM, zonder het daar overigens ver te schoppen. Wel zag hij hier dat spelers behoefte hadden aan lichamelijke verzorging. Het bracht hem ertoe een opleiding als heilgymnast en masseur te volgen. Vrijwel gelijktijdig kwam Van de Kar met een andere tak van sport in aanraking. In de vroege jaren dertig werden in Amsterdam jaarlijks atletiektoernooien voor voetballers georganiseerd. Toen hij in 1930 in een van deze wedstrijden met overmacht eerste werd op de sprint, haalde de toonaangevende atletiekvereniging AAC hem over lid te worden.
Ook als atleet bereikte Van de Kar nooit de top: zijn beste tijd op de 100 meter was 11 seconden en op de 200 meter 22,9 seconden. Maar hij was goed genoeg voor een plaats in het estafetteteam van de club, dat in eigen land jarenlang op de 4 x 100 meter onverslaanbaar was, vooral dankzij Europees kampioen Chris Berger. Meer dan door sportieve prestaties onderscheidde Van de Kar zich evenwel door zijn optreden als masseur. Hij bleek hiervoor een buitengewone bekwaamheid te bezitten, waarvan hij zowel ploeggenoten als tegenstanders liet profiteren.
Tijdens de Duitse bezetting was Van de Kar als gemengd-gehuwde betrekkelijk veilig, in tegenstelling tot zijn verdere familie, die zou worden gedeporteerd en omgebracht. Weliswaar verloor hij zijn baan in de diamantbewerking, maar zijn bekwaamheid als masseur - en pedicure - zorgde voor een bescheiden broodwinning. Aan huis in de Rivierenlaan ontving Van de Kar talloze prominente sportlieden als cliënten, die op hun beurt anderen op hem attendeerden. Op Van de Kars overtuiging dat de sport aldus zijn leven had gered, steunde zijn latere mecenaat.
Onmiddellijk na de bevrijding in 1945 huurde Van de Kar een winkel aan de Amsterdamse Ceintuurbaan om er een sportzaak te beginnen. Hij begon er letterlijk met niets, want afgezien van een paar geleende speren en een discus in de etalage met daarboven de leuze 'Sport in dienst van de vrede', stond hij in een lege zaak. Van de Kar kon weinig anders doen dan voetbalbroekjes maken van door de klant zelf meegebrachte stof en het verrichten van reparaties. Vrij snel hielpen enkele oude sportrelaties hem echter aan een bescheiden voorraad verkoopartikelen. Bovendien ging hij er na enige tijd toe over speciaal aangemeten schoenen te laten vervaardigen, vooral spikes, waardoor hij als een van de eersten echt sportschoeisel verkocht.
Tegelijkertijd bleef Van de Kar sportlieden begeleiden. Vooral aan de langeafstandsloper Wim Slijkhuis - volgens Van de Kar een van de beste atleten die Nederland heeft voortgebracht - besteedde hij heel wat tijd. Hij masseerde hem niet alleen, maar stelde ook uitvoerige schema's op om zijn conditie te verbeteren. Tevens onderwierp hij Slijkhuis aan een intensieve training op 'Duindigt' bij Den Haag. Op het laatst regelde hij zelfs zoveel dat hij als Slijkhuis' manager werd beschouwd. De twee bronzen medailles op de 1500 en 5000 meter die deze atleet onder zijn leiding op de Olympische Spelen van 1948 in Londen veroverde, zag Van de Kar als een persoonlijke triomf.
Reeds vóór de oorlog probeerde Van de Kar het uithoudingsvermogen van sporters te verbeteren. Na de bevrijding bleef hij zich hiermee bezighouden, en wel in die mate dat hij kan worden beschouwd als een pionier op het gebied van conditietraining en van de zogeheten 'warming-up' voorafgaand aan een wedstrijd. Eerst kwam dit in hoofdzaak individuele leden van 'zijn' atletiekvereniging AAC ten goede, maar in de jaren vijftig sloegen zijn ideeën ook bij anderen aan, vooral bij voetballers. De eerste elftallen van de Amsterdamse verenigingen 'Zeeburgia' en DWS maakten er met zichtbaar resultaat gebruik van. Ook Olympisch kampioenen als de hardloopster Fanny Blankers-Koen en het Tsjechoslowaakse loopwonder Emil Zatopek deden een beroep op zijn bekwaamheden.
Bij Van de Kar - zelf nog steeds een veelzijdig sportman, die in zijn vrije tijd onder meer aan basketbal, honkbal en tafeltennis deed - voelden sportlieden zich vertrouwd. Degenen die van zijn diensten gebruik maakten, kwamen graag naar zijn sportzaak en hielpen daar soms bij de verkoop. De winkel werd zodoende een soort trefpunt van beroemdheden, wat klanten trok. Zakelijk ging het steeds beter, zodat Van de Kar een naastgelegen pand kon huren om daar een - aanvankelijk bescheiden - groothandel in sportartikelen te beginnen.
Juist toen Van de Kar in 1958 plannen maakte om filialen te vestigen, werd hem het aanbod gedaan de toentertijd bekende, maar in hun assortiment verouderde Perry-sportzaken over te nemen. Eerst weigerde Van de Kar, maar een toevallig contact met de leiding van het warenhuisconcern 'De Bijenkorf' leidde ertoe dat dit de overname voor zijn rekening nam, met Van de Kar als directeur. In deze nieuwe functie wist hij behendig in te haken op de toenemende vrije tijd van de Nederlanders. In de winkels die jarenlang de naam 'Perry van de Kar' zouden dragen, werden daarom naast sportartikelen ook kampeergerei en tuinmeubilair verkocht, en met groot succes.
Niettegenstaande deze drukke zakelijke activiteiten bleef Van de Kar nauw betrokken bij de sport. Zo trad hij tussen 1957 en 1965 drie keer op als chef d'équipe van de Nederlandse ploeg bij de Maccabiade, de joodse wereldspelen. Blijvende faam verwierf hij zich echter door een initiatief uit 1960. Uit erkentelijkheid voor wat de sport voor hem had gedaan, stichtte Van de Kar in dat jaar een sportfonds, dat zijn naam droeg en waarvoor hij jaarlijks een bedrag van ? 5000 beschikbaar zou stellen. Het fonds had tot doel veelbelovende jonge sportmensen aan een geschikte stageplaats in het buitenland te helpen ter verbetering van hun prestaties. Om hiervoor in aanmerking te komen mocht men niet ouder zijn dan 21 jaar, nog niet tot de top behoren en de studie of maatschappelijke positie niet verwaarlozen. Teamsporters werden zelden geselecteerd, voetballers nooit. Kandidaten werden aangewezen door een commissie van oud-sportmensen en officials, terwijl voor de feitelijke organisatie na enige tijd een stichting werd opgericht.
Van de Kar belastte zich met de fondsenwerving en wist zich ook op andere wijze van steun te verzekeren, zoals de vliegreizen die de Koninklijke Luchtvaart Maatschappij beschikbaar stelde. Vooral door zijn inspanningen groeide het jaarlijks te besteden bedrag; bij Van de Kars overlijden in 1992 was er bijna ? 200.000 in kas. In de ruim twintig jaar die daaraan voorafgingen hadden ongeveer 900 jonge sportmensen, leden van 35 bonden, hiervan geprofiteerd. Vanaf het begin behield het 'Sportfonds Leo van de Kar' zijn zelfstandige opstelling, al werden kandidaten voor een stageplaats altijd aangewezen door tussenkomst van een bond.
In 1971 trad Leo van de Kar wegens hartklachten terug als directeur van Perry van de Kar. Dankzij een uitstekende lichamelijke conditie, die hij toeschreef aan de sport, en een sobere leefwijze kon Van de Kar zich echter nog jarenlang verdienstelijk blijven maken voor het Sportfonds. Zijn bescheidenheid ten spijt - hij hield zich bij voorkeur op de achtergrond - werden zijn verdiensten algemeen erkend. Van de Kars vrij onverwachte dood op 79-jarige leeftijd werd door de gehele Nederlandse sportgemeenschap betreurd.
L: K. Peereboom, 'Wim Slijkhuis ontmoette Paävo Nurmi', in Sportief , 3-10-1948; Dietert Molanus, 'Leo van de Kar is zelf een stukje sport', in Sport en Sportwereld , 24-10-1960; 'Atleet Van de Kar begon in 1945 sportzaak zonder iets om te verkopen', in De Zakenwereld , 17-12-1965; Peter de Jonge, in NRC Handelsblad , 8-9-1992; Hans van Wissen, in de Volkskrant , 9-9-1992.
I: Foto in familiebezit.
Frans Oudejans
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)Laatst gewijzigd op 12-11-2013