© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: G.P.A. Termorshuizen, 'Kesteren, Carel Eliza van (1837-1917)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn5/kesteren [12-11-2013]
KESTEREN, Carel Eliza van (1837-1917)
Kesteren, Carel Eliza van, journalist (Neede (Gld.) 12-8-1837 - Arnhem 16-4-1917). Zoon van George van Kesteren, Nederlands-hervormd predikant, en Jannetje Maria Bosch. Gehuwd op 26-3-1864 met Sophia Johanna Dibbets (?-1865). Dit huwelijk bleef kinderloos. Na haar overlijden gehuwd op 13-12-1870 met Jacoba Johanna Geertruida van Kesteren (1845-?). Uit dit huwelijk werd 1 zoon geboren. Na echtscheiding (12-11-1889) gehuwd op 21-12-1889 met Hermine Jeannette Emilie Klerks (1856-1925). Uit dit huwelijk werd 1 dochter geboren.
Over de jeugd- en jongelingsjaren van Carel van Kesteren is heel weinig bekend. Hij groeide samen met twee broers en twee zusters op in Neede in de Achterhoek, waar zijn vader predikant was. Zelf ambieerde hij een functie in het onderwijs en behaalde hij een drietal middelbare akten. In 1861, 24 jaar oud, vertrok hij naar Nederlands-Indië om daar gouverneur te worden van de kinderen van Ario Tjondro Negoro, de regent van Demak op Midden-Java.
Van Kesterens ruim twee jaar durende mentorschap is voor hem van grote betekenis geweest. Hij moet in die periode hebben beseft dat het streven naar gelijkwaardiger verhoudingen tussen overheersers en overheersten het beste kon worden gediend door westers onderwijs te geven aan de kinderen van de inheemse aristocratie. Eenmaal journalist zou hij dit keer op keer met nadruk bepleiten, zoals hij ook immer op de bres zou staan voor de belangen van de inheemse bevolking in het algemeen. Het is niet verwonderlijk dat Van Kesteren, zoals menig andere progressieve Indische journalist in die jaren, de invloed onderging van Multatuli's maatschappijkritische roman Max Havelaar uit 1860, een invloed die soms zelfs in zijn woordkeus te bespeuren valt.
Op 1 december 1863 werd Van Kesteren hoofdredacteur - enkele jaren later ook eigenaar - van De Locomotief in Semarang, die zich onder zijn veertienjarig leiderschap ontwikkelde tot het grootste nieuwsblad in de kolonie. Zijn begaafdheid uitte zich onder andere hierin dat hij al in het begin van zijn redacteurschap in staat bleek zijn gedachten over de ontwikkeling van Indië samen te vatten in een coherent concept, dat de jaren door standhield. Naar de mening van Van Kesteren was de vervanging van het Cultuurstelsel door dat van de 'Vrije arbeid' - in 1871 een feit - noodzakelijk, maar niet voldoende. Het ging om meer. Volgens hem diende 'menschenliefde' de essentie te vormen van de toekomstige koloniale politiek: 'elk bezit, en dus ook het bezit van een land, legt heilige verplichtingen op, door de humaniteit voorgeschreven', schreef hij op 1 juli 1864 in zijn krant. En waartoe zo'n politiek idealiter zou moeten leiden, gaf Van Kesteren in dezelfde bijdrage ook weer: 'Bij volken als bij individuen heeft men drie perioden: de kindsheid, de jongelingschap en de mannelijke jaren. Voor de eerste geldt het gebod, voor de tweede het voorbeeld, voor de derde het stelsel van zelfbestuur'. Het was een opvatting die zo'n kleine veertig jaar later het richtsnoer zou vormen van de 'ethische politiek'.
Het Europese belang én dat van de inlandse bevolking waren in Van Kesterens visie verenigbaar, indien de kolonisator zich althans zou toeleggen op de beheersing van zijn hebzucht. Ook in de staatkunde, schreef hij op 3 december 1866 in zijn krant, zijn 'de wetten der zedeleer' van kracht, en dus geldt ook daar het gebod: 'Gij zult niet stelen! Men geve daaraan deze uitbreiding van beteekenis, dat het alle despotisme, alle physische, moreele en intellektueele dwingelandij ten strengste verbiedt!' Door de buitengewoon consistente en vasthoudende wijze waarop Van Kesteren zijn links-liberale opvattingen naar voren bracht, drukte hij op zijn blad een stempel dat - ook na zijn terugtreden - richtingbepalend bleef voor De Locomotief . Van Kesteren gaf die krant haar 'ethisch' gezicht in haar ijveren voor intellectuele en maatschappelijke emancipatie van de inlander.
Om de overtuiging en ernst waarmee Van Kesteren zijn inzichten naar voren bracht en bovenal om zijn integriteit dwong hij bij zijn tijdgenoten veel respect en bewondering af, ook bij diegenen - planters, zakenlui, onversneden kolonialen - die het met zijn 'ethiek' hartgrondig oneens waren. Zijn 'overwicht' kreeg extra glans door zijn leesbare en heldere wijze van schrijven. Hij bezat de gave wat hij dacht en vond scherp, kordaat en vooral gestructureerd vorm te geven.
Van Kesteren was daarnaast een bekwaam redacteur, die, doordrongen van de betekenis van een attractieve krant in het monotone bestaan van de Indischgast, zorgde voor een veelzijdig aanbod van nieuws, nieuwtjes en verstrooiende lectuur. Ook de regelmatige medewerking van vooraanstaande 'correspondenten' vanuit Nederland - zo werden in 1869 en 1870 een aantal 'causerieën' van Multatuli opgenomen - droeg bij aan de aantrekkelijkheid van het blad. Zelf een man van grote eruditie en met een levendige belangstelling, streefde hij door het opnemen van wetenschappelijk getinte stukken bovendien naar het verhogen van het intellectuele niveau van zijn blad.
Behalve als journalist speelde Van Kesteren ook in het maatschappelijke leven van Semarang een vooraanstaande rol. Vooral het onderwijs in deze stad had veel aan hem te danken. Hij was er lid van de commissie die toezicht hield op de inrichting van het lager en voortgezet onderwijs. Als voorzitter van de Semarangse vrijmetselaarsloge 'La Constante et Fidèle' had hij een belangrijk aandeel in de oprichting, in 1876, van een gouvernements HBS. Ook de stichting, in 1877, van een fröbelschool in Semarang - wederom een initiatief vanuit de loge - was het resultaat van in hoofdzaak Van Kesterens inspanningen. Van de vereniging 'De Semarangsche Fröbelschool' was hij erevoorzitter.
Na zestien jaar onafgebroken in Indië te hebben doorgebracht, benoemde Van Kesteren in augustus 1877 zijn mederedacteur J.W.T. Cohen Stuart tot zijn (tijdelijke) vervanger en vertrok hij met zijn gezin naar Europa voor een verlofperiode. Vanwege zijn gezondheid en familiebelangen, zo had hij zijn lezers meegedeeld. Misschien waren het dezelfde redenen die hem deden besluiten voorgoed in Nederland te blijven.
Als directeur bleef Van Kesteren vanuit het vaderland zijn invloed uitoefenen op de redactie van zijn Locomotief . Autoritair van karakter als hij was, verlangde hij dat in koloniaal politiek opzicht de krant zich zou houden aan de door hem bepaalde beleidslijnen. Dit nu leidde tot ernstige conflicten met zijn opvolgers, Cohen Stuart en later P.A. Daum, van wie de eerstgenoemde begin 1880 ontslag kreeg en de laatstgenoemde in januari 1883 overging naar een andere krant. Van Kesteren ontzag zich niet om van tijd tot tijd zelf poolshoogte te komen nemen in Semarang. Dat deed hij in 1882 - over deze reis schreef hij bij terugkeer in Nederland de brochure Een reisindruk, van Java meegebracht - en in 1883, toen hij voor enkele maanden de leiding van zijn blad waarnam.
Om ook in Nederland meer bekendheid te geven aan actuele koloniale vraagstukken alsmede aan de door hem en zijn geestverwanten voorgestane hervormingen in Indië, richtte hij De Indische Gids op, waarvan het eerste nummer in januari 1879 verscheen. Behalve dat hij dit in korte tijd gerenommeerde tijdschrift redigeerde, schreef hij daarvoor ook geregeld artikelen. Wat in deze stukken - in vergelijking met die uit zijn Indische tijd - opvalt, is Van Kesterens gematigde toon. Door progressieve journalisten in de kolonie werd hem die aanpassing aan 'de moederlandsche bezadigdheid' kwalijk genomen. Bedrogen in hun verwachtingen dat hij in Nederland de pleitbezorger bij uitstek zou worden van de Indische belangen, moesten zij vaststellen dat - zoals J.A. Uilkens, de redacteur van het Soerabaiasch Handelsblad , het verwoordde - 'de Indische Achilles een Hollandsche schutter in Zondagstenue' was geworden.
Wellicht uit teleurstelling dat hij geen rechtstreekse invloed had op het ten aanzien van Indië gevoerde beleid - pogingen bijvoorbeeld om lid te worden van de Tweede Kamer mislukten - gaf Van Kesteren vanaf 1896 een nieuwe wending aan zijn leven. Zowel uit De Locomotief als De Indische Gids trok hij zich in dat jaar terug. Publiceren over koloniale onderwerpen deed hij daarna nooit meer. In plaats daarvan wijdde hij zich vanuit Nederland aan de aanleg en exploitatie van kleine spoorwegen op Java. In 1895 en 1896 hoorde hij tot de oprichters van respectievelijk de Kediri Stoomtram Maatschappij en de Malang Stoomtram Maatschappij. Van beide maatschappijen was hij directeur. In deze functie maakte hij een tweetal reizen - in 1897 en 1898 - naar Java. Zijn sociale betrokkenheid bleek uit de op zijn initiatief getroffen voorzieningen, zoals kostenloze geneeskundige hulp en de oprichting van een pensioenfonds, voor het personeel van de door hem geleide bedrijven.
Enkele maanden voordat hij, 79 jaar oud, zijn werkzaamheden zou beëindigen, werd hij ziek. Begin april 1917 verhuisde hij vanuit zijn woonplaats Amsterdam naar Arnhem, waar hij in alle rust zijn memoires hoopte te kunnen schrijven. Nog geen veertien dagen later overleed hij.
P: Behalve de in de tekst genoemde publicatie o.a.: Hoe het in Indië gaat. Getuigenissen en toelichtingen (Leiden 1878); Nederlands belangen en Indiës grieven (Leiden 1878).
L: Behalve necrologieën o.a. door R.A. van Sandick in De Ingenieur 32 (1917) 510-512 en E.A.A. van Heekeren in Handelingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden en Levensberichten harer afgestorven medeleden 1917-1918 , 57-60: U. [=J.A. Uilkens], 'Van Kesteren in Burgerplicht', in Soerabaiasch Handelsblad , 16 en 17-4-1885; Gerard Termorshuizen, P.A. Daum. Journalist en romancier van tempo doeloe (Amsterdam 1988); Th. Stevens, Vrijmetselarij en samenleving in Nederlands-Indië en Indonesië, 1764-1962 (Hilversum 1994); Gerard Termorshuizen, 'Schreeuwen tegen oost-indische doofheid. Multatuli en de koloniale journalistiek', in Over Multatuli 38 (1997) 37-54.
I: De Ingenieur 32 (1917) 511.
G.P.A. Termorshuizen
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)Laatst gewijzigd op 12-11-2013