© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: Alexander van Kessel, 'Kort, Willebrordus Leonardus Petrus Martinus de (1909-1993)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn5/kort [12-11-2013]
KORT, Willebrordus Leonardus Petrus Martinus de (1909-1993)
Kort, Willebrordus Leonardus Petrus Martinus de, politicus en burgemeester (Tilburg 4-6-1909 - Villeneuve-de-Berg (Frankrijk) 2-5-1993). Zoon van Henricus Antonius de Kort, smid en machinebankwerker, en Anna Cornelia Henrica van Hest. Gehuwd op 2-5-1939 met Jeanne Emelie Beljaars Damen (geb. 1913). Uit dit huwelijk werden 4 zoons en 5 dochters geboren.
Wim de Kort was de jongste zoon in een traditioneel katholiek gezin met zes kinderen. In zijn geboorteplaats bezocht hij na de lagere school de internaatsopleiding aan de kweekschool voor frater-onderwijzers St. Stanislaus. In 1928 moet De Kort - toen frater Enricus - zich bedacht hebben, aangezien hij de opleiding kort voor voltooiing afbrak en naar huis terugkeerde. Na de MO-akte boekhouden te hebben behaald vertrok hij voor een paar maanden naar Turnhout om daar als volontair te werken bij de Banque de la Campine. Vanaf 1930 was hij drie jaar lang boekhouder bij Metaaldraadlampenfabriek 'Volt' te Tilburg.
In september 1932 begon De Kort aan de Katholieke Universiteit te Leuven met de studie politieke en sociale wetenschappen, waarin hij op 20 juli 1936 magna cum laude het licentiaat behaalde. Met hetzelfde erepredikaat verwierf hij een jaar later nog de graad van speciaal baccalaureus bij het Leuvense Hooger Instituut voor Wijsbegeerte. Op 19 oktober 1940 promoveerde De Kort in Leuven cum laude tot doctor in de politieke en sociale wetenschappen op het proefschrift De arbeidsbemiddeling in Nederland. Verhandeling naar oorzaken, ontwikkeling en behoeften .
Intussen was De Kort sinds januari 1938 werkzaam als sociaal en juridisch adviseur van de R.K. Politiebond 'St. Michael' en werd hij op 1 mei 1941 - een jaar na de vestiging van het Duitse bezettingsregime - directeur van het Gewestelijk Arbeidsbureau in Tilburg. Deze functie stelde hem in staat door middel van sabotagewerkzaamheden velen van de Duitse Arbeitseinsatz te vrijwaren. Ondanks de vrijheidsbeperkende directieven van de bezetter bleef De Kort - na een voor hem doorslaggevend advies daartoe van kardinaal J. de Jong - plichtsgetrouw op zijn post, tot hij in het voorjaar van 1944 moest onderduiken in de pastorie van Nuland. Vervolgens vervulde hij van oktober 1945 tot 1946 de functie van directeur-inspecteur voor Noord-Brabant, Zeeland en Limburg van het Rijksarbeidsbureau. Tevens was hij in 1945/1946 tijdelijk belast met de reorganisatie van het Gewestelijk Arbeidsbureau voor Noord-Holland.
In november 1944 werd De Kort als voorzitter van de Tilburgse afdeling van de Gemeenschap Oud-Illegale Werkers Nederland de vertrouwensman van het verzet inzake de zuivering van het gemeentepersoneel. Op aanbeveling van dit gezelschap kreeg hij op 20 november 1945 zitting in de Voorlopige Tweede Kamer. Na de in het daaropvolgende jaar gehouden verkiezingen werd De Kort namens de Katholieke Volkspartij (KVP) als Kamerlid herkozen. Zijn traditioneel-katholieke opvattingen aangaande maatschappelijke vraagstukken maakten hem uiterst geschikt voor zijn werk als fractiespecialist op het gebied van de sociale problematiek. Zo toonde hij zich een voorstander van de Algemene Kinderbijslagwet en van een sociaal verzekeringsstelsel. Daarnaast had De Kort ook Koninkrijksaangelegenheden in zijn portefeuille.
Tot 1961 bleef De Kort, evenals zijn collega's in de KVP-fractie, in de schaduw van de almachtige fractievoorzitter C.P.M. Romme. Een half jaar na diens aftreden, in augustus 1961, werd De Kort echter tot diens opvolger gekozen. Deze keuze was het gevolg van een compromis in de partijtop. De eigenlijke kroonprinsen, met name J.M.L.Th. Cals en W.K.N. Schmelzer, hadden, respectievelijk als minister van Onderwijs en staatssecretaris van Algemene Zaken, zitting in het kabinet-De Quay (1959-1963) en waren pas na de verkiezingen van mei 1963 eventueel beschikbaar. Voor het resterende deel van de parlementaire periode moest zodoende een 'tussenpaus' worden aangewezen. De Kort accepteerde het unanieme verzoek van de fractie de vacante post te vervullen. Hij tekende hierbij onmiddellijk aan deze functie niet zelf te hebben gezocht en dus ook van plan te zijn na de verkiezingen af te treden.
Tijdens zijn fractievoorzitterschap vroegen vooral de problemen rond Nieuw-Guinea, de opbouw van het sociale verzekeringsstelsel en het woningtekort De Korts aandacht. Zijn manier van optreden verschilde hemelsbreed van die van Romme. De wat monotone spreektrant, ondersteund door kleine, onbeholpen gebaartjes, stak, ondanks het beeldend taalgebruik, schril af tegen de presentatie van zijn imposante voorganger. De bescheiden en meegaande De Kort had een veel lossere manier van leidinggeven, waarmee hij de tegenstellingen binnen de fractie - vooral die tussen de linker- en de rechtervleugel - hoopte te overbruggen. Deze minder strakke leiding alsmede zijn onbekendheid met het terrein van de buitenlandse politiek brachten de KVP-top echter tot het oordeel dat De Kort ongeschikt zou zijn voor het premierschap.
Dit oordeel werd actueel bij de kabinetsformatie die volgde op de verkiezingen van mei 1963 en waaruit de KVP met één Kamerzetel winst te voorschijn kwam. Aangezien minister-president J.E. de Quay geen nieuw premierschap ambieerde, leek een opvolging in die functie voor De Kort onvermijdelijk en moest hem in ieder geval de formatieopdracht worden gegund. De Quay en andere invloedrijke KVP-politici, als Tweede-Kamervoorzitter F.J.F.M. van Thiel en vice-voorzitter van de Raad van State L.J.M. Beel, adviseerden de Koningin echter De Kort een dergelijke verantwoordelijke taak niet toe te vertrouwen. Daarop benoemde het staatshoofd Romme tot informateur. Het voorwerk van de voormalige politiek leider maakte het karwei er voor De Kort echter niet eenvoudiger op, doordat deze alle opties - zelfs een vijfpartijenkabinet - had opengehouden.
Toen duidelijk was dat een nationaal kabinet niet wenselijk werd bevonden, moest De Kort - op 6 juni zonder uitzicht op het premierschap tot formateur benoemd - kiezen tussen een centrum-rechtse en een centrum-linkse coalitie. Zijn eigen fractie was in dit opzicht sterk verdeeld en De Kort toonde zich hierbij evenmin besluitvaardig. Aan zijn weifelen werd een einde gemaakt door VVD-onderhandelaar E.H. Toxopeus, die de formateur voor het blok zette. De Kort zwichtte voor het liberale dreigement en liet de verbouwereerde Partij van de Arbeid vallen. 'Dikkerdje, dikkerdje, ik sta paf', liet de socialistische fractievoorzitter A. Vondeling - een bekend kinderliedje van Annie M.G. Schmidt citerend - zich naar aanleiding van het optreden van de wat gezette formateur in een radio-interview ontvallen. Toen de VVD vervolgens zijn ontwerp-regeerprogram afwees, gaf De Kort op 26 juni zijn opdracht terug. Zijn positie als politiek leider van de KVP was na deze mislukking vanzelfsprekend verzwakt, al zwichtte De Kort pas op 7 december 1963 voor de druk vanuit het partijbestuur om als fractieleider af te treden. De Kort bleef vervolgens nog enige jaren een loyaal lid van de fractie, tot hij op 14 oktober 1966, na afloop van de 'Nacht van Schmelzer', zijn Kamerzetel opgaf.
Als geboren en getogen Brabander was De Kort intussen ook op regionaal politiek niveau actief gebleven. Zo was hij voorzitter van de KVP-afdeling Tilburg en had hij van 1950 tot 1957 zitting in de Provinciale Staten van Noord-Brabant. Van 1960 tot 1974 was hij burgemeester van de gemeente Nieuw-Ginneken bij Breda, een ambt dat hij mede vervulde om zijn kinderrijke gezin te kunnen onderhouden. Op regionaal niveau genoot De Kort gezag, en daar voelde hij zich ook het meest op zijn gemak. Door zijn gemoedelijke persoonlijkheid paste De Kort hier uitstekend. Voor zijn gemeente was hij een goede burgervader, die met zijn wethouders een waarlijk collegiaal bestuur vormde.
Tijdens en na zijn politieke loopbaan maakte De Kort ook deel uit van het bestuur van allerlei maatschappelijke instellingen. Vooral het Kroonlidmaatschap van de Sociaal-Economische Raad (1966-1975), het voorzitterschap van de Ziekenfondsraad (1965-1977) vroegen zijn aandacht. Als voorzitter van het Pensioenfonds voor de Gezondheid, Geestelijke en Maatschappelijke Belangen werd zijn naam in een kwaad daglicht gesteld door beschuldigingen van belangenverstrengelingen en risicovolle investeringen. Bij zijn vertrek in 1976 werden deze beschuldigingen breed uitgemeten in de pers, en ook de KVP distantieerde zich toen van haar vroegere leider. Vanaf 1979 verbleef De Kort meer en meer in het zuiden van Frankrijk, waar een van zijn zoons een camping had. Hij zou er in de lente van 1993 overlijden.
Wim de Kort werd allerwegen gezien als een politicus van typisch katholiek-Brabantse signatuur met een grote intellectuele bagage, maar met een weinig krachtige uitstraling. De waardering voor zijn werk als fractiespecialist op het terrein van sociale zaken was groot, maar voor het Haagse politieke spel - bij een formatie en bij de machtsstrijd binnen partijbestuur en fractie - bezat hij te weinig strategische leiderskwaliteiten. De tussenpaus had niet het formaat van een pontifex maximus.
A: Archief-W.L.P.M. de Kort in het Katholiek Documentatiecentrum te Nijmegen.
P: Behalve de in de tekst genoemde dissertatie en vele artikelen over filosofische, sociale en politieke onderwerpen in Nederlandse en Belgische tijdschriften: De medewerking der coöperatieve organen aan onze souvereine wetgeving (Z.pl. 1948).
L: [J.Spoor,] Tilburg in de oorlogsjaren 1940-1945 [Tilburg 1948] 95-127; F.J.F.M. Duynstee, De kabinetsformaties, 1946-1965 (Deventer 1966) 269-322; R. Ammerlaan, Het verschijnsel Schmelzer. Uit het dagboek van een politieke teckel (Leiden [1973]) 92-144; P.F. Maas, Kabinetsformaties, 1959-1973 ('s-Gravenhage 1982); G.M.J. Veldkamp, Herinneringen 1952-1967. Le carnaval des animaux politiques . Bew. door P.G.T.W. van Griensven en J.M.M.J. Clerx ('s-Gravenhage 1993) 111-117; De formatiedagboeken van Beel, 1945-1973. Handboek voor formateurs . Onder red. van R.J.J. Stevens [e.a.] (Nijmegen 1994) 149-164, 253-256; J.A. Bornewasser, Katholieke Volkspartij, 1945-1980 . I: Herkomst en groei (tot 1963) (Nijmegen 1995); L.J. Giebels, Beel. Van vazal tot onderkoning. Biografie, 1902-1977 ('s-Gravenhage [etc.] 1995); Maarten van Bottenburg [e.a.], Zorg tussen staat en markt. De maatschappelijke betekenis van de Ziekenfondsraad, 1949-1999 (Zutphen 1999) 115, 133-137.
I: Keesings Historisch Archief 1963 (Amsterdam [etc.] 1963) 358.
Alexander van Kessel
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)Laatst gewijzigd op 12-11-2013