© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: Paul E. Werkman, 'Mastrigt, Cornelis Johannes van (1909-1997)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn5/mastrigt [12-11-2013]
MASTRIGT, Cornelis Johannes van (1909-1997)
Mastrigt, Cornelis Johannes van, vakbondsbestuurder en politicus (Klundert (N.Br.) 25-9- 1909 - Zeist 12-12- 1997) . Zoon van Cornelis van Mastrigt, landarbeider, en Teuntje van Laarhoven. Gehuwd op 27-6-1939 met Maria Jannetje de Later (1915-1995). Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 2 dochters geboren.
Cor van Mastrigt werd geboren in Klundert, een orthodox-protestantse enclave in noordwest-Brabant, als de oudste van zeven kinderen van een hervormd landarbeidersechtpaar. Na de lagere school volgde hij enige tijd uitgebreid lager onderwijs bij het hoofd van de christelijke lagere school. Dat moest de weg vrijmaken voor een baan buiten de landbouw. 'Zorg dat je wat anders wordt, want lager dan een landarbeider kan niet', hield zijn vader hem voor. Het bereiken van de werkgerechtigde leeftijd van veertien jaar en een langdurige ziekte van zijn vader maakten een einde aan dit vervolgonderwijs. In het najaar van 1923 trad Van Mastrigt als leerling-letterzetter in dienst bij een Klundertse drukker en uitgever. Als jeugdlid van de Nederlandsche Christelijke Grafische Bond ontpopte hij zich hier weldra als een opvallend mondige criticus van de arbeidsomstandigheden. In 1925 liepen de conflicten met zijn werkgever zo hoog op dat hij ontslag nam. Samen met zijn vader ging hij zich daarop als los veldwerker verhuren. In de wintermaanden werkte hij in een suikerfabriek of een houtzagerij.
Gerijpt door ervaringen als voorzitter en bibliothecaris van de hervormde Christelijke Jongelings Vereeniging in Klundert, de militaire dienst, contractarbeid in de Biesbosch en frequent terugkerende werkloosheid, ging Van Mastrigt na 1930 steeds meer onbezoldigd vakbondswerk doen. Terzelfder tijd begon hij zich door zelfstudie te verdiepen in sociaal-juridische vraagstukken en in de protestantse opvattingen dienaangaande. In 1931 werd hij voorzitter van de afdeling Zevenbergen van de Nederlandsche Christelijke Landarbeidersbond (NCLB), en in 1932 kreeg hij de leiding over het door hem zelf geïnitieerde bondsdistrict noordwest-Brabant. Als voorzitter van de Zevenbergse besturenbond van protestantse arbeidersverenigingen droeg Van Mastrigt bij tot de goede samenwerking met katholieke zusterorganisaties. Bovendien ging hij met de landelijke NCLB-bestuurders een rol spelen in het regionale overleg over collectieve arbeidsovereenkomsten, dat als gevolg van de economische crisis steeds moeizamer verliep.
In het landelijk bestuur van de NCLB bleven Van Mastrigts organisatorische en oratorische talenten niet onopgemerkt. Eind 1932 werd hij letterlijk weggeroepen uit de sloot die hij samen met zijn vader stond uit te baggeren, om in de wintermaanden als betaald propagandist bijeenkomsten te leiden. Dit beviel zo goed dat zijn contractduur en takenpakket gaandeweg werden uitgebreid. Vanaf 1936 was Van Mastrigt in feite fulltime in dienst, en op 1 mei 1939 volgde de vaste aanstelling als lid van het hoofdbestuur. Aan zijn moeder ontlokte dit de verzuchting dat hij nu 'eindelijk vrij' was. Twee maanden later trouwde hij met de 24-jarige verpleegster Maria de Later, een dochter van de straatarme afdelingsvoorzitter van de NCLB in het Zeeuwse Oosterland. Het paar ging in Utrecht wonen, waar het bondskantoor was gevestigd. Samen met andere jonge en energieke bestuurders droeg Van Mastrigt er in de jaren dertig toe bij dat de NCLB uitgroeide tot de grootste bond van het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV). In de agrarische sector ging de bond bovendien de socialistische landarbeidersbond qua omvang en invloed naar de kroon steken.
De oorlogsdagen van mei 1940 bracht Van Mastrigt in een ziekenhuis door vanwege een ernstige bloedvergiftiging die hij als gemobiliseerd militair kort voor de Duitse inval had opgelopen. Na de capitulatie hervatte hij zijn werkzaamheden voor de NCLB. In het eerste jaar van de Duitse bezetting manifesteerde de bond zich als een principieel-christelijke tegenstander van allerhande antidemocratische tendensen en eenheidsstrevingen. Toen de confessionele vakbeweging door de bezetter werd gelijkgeschakeld, legden Van Mastrigt en zijn medebestuurders op 25 juli 1941 hun functies neer.
Van Mastrigt kon onmiddellijk in dienst treden bij het Rijksbureau voor de Voedselvoorziening, dat onder leiding stond van S.L. Louwes, met wie hij voor en tijdens de oorlog bestuurlijke contacten had opgebouwd. Als 'prijscontroleur' kon hij ondergronds werk doen. Zijn voornaamste taak was het overhalen van leden hun lidmaatschap van de gelijkgeschakelde NCLB op te zeggen. Dat bleek een groot probleem. Vooral in zijn eigen regio's in Zuidwest-Nederland, waar nog geen lange organisatietraditie bestond, liet een hoog percentage zich vanwege de werkloosheidsuitkeringen overschrijven naar het - vanaf juli 1940 door NSB'ers en collaborateurs geleide - Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen (NVV). Vanaf 1942 kregen de echte werkzaamheden voor de Voedselvoorziening de overhand.
Na de bevrijding ging Van Mastrigt terstond weer voor de NCLB aan de slag. In delen van het land waar werknemers in meerderheid lid waren van de Nederlandsche Hervormde Kerk ondervond de bond bij de propaganda en ledenwerving aanvankelijk enige tegenstand van predikanten die zich in de geest van de zogeheten 'Doorbraak' tegen de verzuiling keerden en toetreding tot het NVV propageerden. Voor de hervormde Van Mastrigt was dat een hevige teleurstelling. Voor de oorlog was hij actief geworden in de Christelijk-Historische Unie (CHU). Het hervormde en vrije van deze partij woog voor hem op tegen het enigszins elitaire karakter. De Anti-Revolutionaire Partij (ARP) was hem te gereformeerd en eiste te veel partijdiscipline. Met lede ogen zag hij hoe na 1945 uit de linkervleugel van de CHU mensen als A.A. van Rhijn, P. Lieftinck en G.E. van Walsum, die voor de oorlog bekende gezichten in het CNV waren geweest, de overstap naar de Partij van de Arbeid (PvdA) maakten. Zelf beijverde hij zich voor een samengaan van ARP en CHU. Toen dat onhaalbaar bleek, nam hij voor de CHU zitting in de Provinciale Staten van Utrecht, waarvan hij van juni 1946 tot oktober 1964 deel zou uitmaken.
Op 29 april 1947 werd Van Mastrigt voorzitter van de NCLB. In de drieënhalf jaar dat hij de leiding had, bleek hij een degelijk maar weinig bevlogen eerste man, die geen stempel op de bond heeft kunnen drukken. Veelzeggend is zijn intreerede, waarin hij verklaarde: 'Ik heb geen programma te ontvouwen'. Op zijn best was hij als onderhandelaar in de Stichting voor de Landbouw en de Unie van Landarbeidersbonden. Daarbij hadden technisch-juridische vraagstukken zijn voorkeur, in het bijzonder de sociale verzekeringen. De primaire arbeidsvoorwaarden lagen hem minder.
Tamelijk onverwacht maakte Van Mastrigt in oktober 1950 de overstap naar het CNV, om er de gewichtige en ideologisch geladen portefeuille van de opbouw van de sociale zekerheid te gaan beheren. Vooral bij de voorbereiding van de baanbrekende Algemene Ouderdomswet (AOW) speelde hij een rol van betekenis. Mede door zijn toedoen werd in juli 1951 in de Raad van Vakcentralen een doorbraak geforceerd, die wetgeving mogelijk maakte. In ruil voor het vasthouden aan de verzekeringsgedachte - zij het in de vorm van een verplichte volksverzekering - accepteerde hij de inning van de premies 'via de apparatuur voor de inkomstenbelasting'. Met zijn grote vasthoudendheid droeg hij er vervolgens toe bij dat dit compromis door de Stichting van de Arbeid en de Sociaal-Economische Raad (SER) werd geloodst. In 1957 werd de AOW-wet van kracht.
In het midden van de jaren vijftig was Van Mastrigt in het CNV uitgegroeid tot een zwaargewicht, die op veel beleidsterreinen een sleutelpost innam. Ook nam hij op 6 november 1956 voor de CHU zitting in de Tweede Kamer, waar hij medewoordvoerder voor sociale zaken werd. Zijn ster was zozeer gestegen dat hij in september 1956 werd gepolst voor het ministerschap van Sociale Zaken in een centrum-rechts kabinet. Na overleg met zijn CNV-vrienden bedankte hij echter, omdat hij niet met de conservatief-liberale VVD wilde regeren; dit kabinet kwam overigens niet tot stand.
Als we Van Mastrigts ontwikkeling en positie overzien, is het niet verrassend dat hij in september 1959 unaniem tot voorzitter van het CNV werd gekozen. De vierenhalf jaar die volgden, werden voor hem echter een lijdensweg. Van iemand die fluitend door het leven ging, veranderde Van Mastrigt in korte tijd in een sombere en prikkelbare man. Een aaneenschakeling van gebeurtenissen, zoals het verongelukken van twee verbondssecretarissen en langdurige ziekte van andere collega-bestuurders, zorgden voor grote instabiliteit in de top van de organisatie. Met de nieuwelingen in het bestuur had hij een minder persoonlijke band; in de omgang met academici die het apparaat in deze jaren kwamen versterken, voelde hij vaak het gemis aan formele scholing. Van het parlementaire werk - zoals bij zijn aantreden als voorzitter van het CNV met de bonden was afgesproken, stapte hij op 20 september 1960 over naar de Eerste Kamer - kwam weinig meer terecht.
Als zeer belastend ervoer Van Mastrigt de moeizame overgang na 1959 van de geleide naar de vrije loonpolitiek en het verdwijnen van de consensus die de wederopbouw had gekenmerkt. Deze veranderingen leidden tot ernstige wrijvingen in de SER en de Stichting van de Arbeid en met de regering, met name met staatssecretaris B. Roolvink. Van Mastrigt beschouwde deze voormalige CNV-collega als een verrader, omdat hij - tegen de uitdrukkelijke afspraken binnen het CNV-bestuur in - toch staatssecretaris van Sociale Zaken was geworden in het centrum-rechtse kabinet-De Quay (1959-1963) en daar de loonpolitiek ging leiden.
Onder grote druk van hun achterban forceerden Van Mastrigt en zijn collega-voorzitters van het NVV en de Katholieke Arbeidersbeweging in de Stichting van de Arbeid het loonakkoord van 29 oktober 1963, dat het startsein vormde voor de loonexplosie van 1963/1964. Voor Van Mastrigt - die in 1962 al ernstig overwerkt was geweest - vormden deze zwaarste loononderhandelingen sinds de bevrijding het breekpunt. Met hartstoornissen en verschijnselen van overspanning werd hij in het ziekenhuis opgenomen. Op medisch advies moest hij op 24 maart 1964 het voorzitterschap van het CNV overdragen, om zich als gewoon bestuurder aan lichte taken als de kaderscholing te gaan wijden. Op 5 juni 1963 had hij al de Eerste Kamer verlaten.
Zijn gewijzigde rol binnen het CNV bleek op den duur voor niemand echt bevredigend. In het najaar van 1966 besloot Van Mastrigt daarom een wethouderszetel te aanvaarden in Zeist, waar hij sinds 1954 woonde. Op 31 december 1966 beëindigde hij zijn werkzaamheden voor het CNV. In de relatieve luwte van de Zeister gemeentepolitiek hervond hij zijn evenwicht en kon zijn grote bestuurlijke ervaring opnieuw tot haar recht komen. Daarnaast was hij weer in staat de functies van vice-voorzitter van de NCRV (1971-1977) en van vice-voorzitter van de CHU (1958-1969) op zich te nemen. Gedurende de tien jaar - van 1966 tot 1976 - dat hij de gemeentelijke portefeuilles van financiën, openbare werken en woningbouw beheerde, wist hij opnieuw door zijn authentieke eenvoud, nuchtere intelligentie, ijver en principiële maar vriendelijke vasthoudendheid veel te bereiken. Ook als wethouder werkte hij vanuit een christelijk-sociale bewogenheid. Toen zijn opponenten in de gemeente hem eens uitmaakten voor 'socialist', luidde zijn antwoord dan ook: 'Als zo christelijk-sociaal werken als socialistisch betiteld wordt, dan ben ik christen-socialist'!
In 1976 trok Van Mastrigt zich uit het openbare leven terug. Een gemakkelijke levensavond was hem niet beschoren. Hij raakte aan een rolstoel gekluisterd, en al vroeg openbaarden zich de eerste verschijnselen van een langzaam voortschrijdende dementie. Hij overleed op 88-jarige leeftijd.
P: Behalve bijdragen aan het CNV kaderblad Evangelie en Maatschappij tussen 1950 en 1966: 'Verantwoordelijkheid en zeggenschap in de onderneming', in Proces verbaal christelijk sociale conferentie 1952 ... (Utrecht z.j.) 401-418; De ouderdomsvoorziening in Nederland. Referaat ... (Z.pl. 1953); één definitieve ouderdomsvoorziening', in Het C.N.V. over het wetsontwerp ouderdomsvoorziening. Referaten ... (Utrecht [1955]) 5-15; 'Plaats en toekomst van het overleg in Nederland', in Overheid / Onderneming / Overleg. Redevoeringen ... ('s-Gravenhage [1966]) 21-27.
L: R. H[agoort], 'Van Mastrigt bij het Vakverbond', in De Gids. Orgaan van het Christelijk Nationaal Vakverbond in Nederland , 16-9-1950; interview, in Het Vaderland, 12-10-1959; Friesch Dagblad , 23-1-1967; Bert van Nieuwenhuizen, in Utrechts Nieuwsblad , 20-9-1984; J.H. Scheps, 'C.J. van Mastrigt', in idem , Twaalf over drie (Apeldoorn [1972]) 43-66 ; Het CNV nader bekeken. Schetsen uit 80 jaar CNV-geschiedenis . Onder red. van P. Hazenbosch (Kampen 1989) 15.
I: Overheid / Onderneming / Overleg. Redevoeringen ('s-Gravenhage [1966]) 20.
Paul E. Werkman
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)Laatst gewijzigd op 12-11-2013