Ravesteijn, Sijbold van (1889-1983)

 
English | Nederlands

RAVESTEIJN, Sijbold van (1889-1983)

Ravesteijn, Sijbold van, (bekend onder de naam Sybold van Ravesteyn), architect (Rotterdam 18-2-1889 - Laren (N.H.) 23-11-1983). Zoon van Adrianus Justinus Hendricus van Ravesteijn, wijnhandelaar, en Josephine Aletta Moens. Gehuwd op 10-8-1915 met Dora Hintzen (1893-1975). Uit dit huwelijk werden 3 zoons en 1 dochter geboren. Na echtscheiding (5-3-1931) gehuwd op 2-4-1931 met Johanna van Geelkerken (1904-1982). Uit dit huwelijk werd 1 zoon geboren.

afbeelding van Ravesteijn, Sijbold vanSybold van Ravesteyn, enig kind uit een protestants, liberaal gezin, groeide op aan de oever van de Nieuwe Maas in Rotterdam. Van huis uit kreeg hij belangstelling voor kunst en cultuur mee; zijn moeder was zeer muzikaal, en met zijn vader bezocht hij geregeld tentoonstellingen. Na het HBS-eindexamen te hebben afgelegd ging Sybold in 1906 - naar eigen zeggen 'vanuit een gevoel van grootsheid en dynamiek van de Rotterdamse haven' (Autobiografische aantekeningen) - civiele techniek studeren aan de Technische Hoogeschool in Delft. Tijdens deze studie maakte hij niet alleen kennis met alle technische aspecten van het ingenieursvak, maar ook met bouwkundige ontwerpprincipes.

Na in 1912 het diploma civiel-ingenieur te hebben behaald aanvaardde Van Ravesteyn een betrekking bij de Dienst van Weg en Werken van de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen in Utrecht. Aanvankelijk bestond zijn taak voornamelijk uit het doorrekenen van allerlei constructies, terwijl hij daarnaast door zelfstudie zijn kennis van het toen nog nieuwe materiaal gewapend beton vergrootte. In 1915 trad Van Ravesteyn in het huwelijk met Dora Hintzen, dochter van een Rotterdams bankier en politicus. Na achtereenvolgens Breda en Dordrecht als standplaats te hebben gehad, keerde hij in 1918 terug naar Utrecht om er leiding te geven aan de bouw van het door G.W. van Heukelom ontworpen nieuwe administratiekantoor van de Nederlandsche Spoorwegen.

Van Ravesteyns artistieke ontwikkeling kreeg in deze periode een krachtige impuls onder invloed van zijn zeer in kunst geïnteresseerde vrouw. Hij begon voor eigen gebruik meubels te ontwerpen, eerst in een aan de Amsterdamse School verwante vormgeving en vervolgens geïnspireerd op 'De Stijl'. Bij de Nederlandsche Spoorwegen vroeg Van Ravesteyn overplaatsing aan naar de afdeling Architectuur, en dit leidde in 1921 tot een aanstelling als architect. Zijn grote kennis van gewapend beton, een materiaal dat bij de spoorwegen volop in de belangstelling stond, speelde hierbij een belangrijke rol. In 1924 ontstond het eerste architectonische ontwerp van eigen hand, een goederenloods met kantoren in Arnhem, uitgevoerd in baksteen en hout.

In 1925 werd Van Ravesteyn lid van 'De Gemeenschap', een vereniging van progressief-katholieke schrijvers en kunstenaars, met een gelijknamig tijdschrift, dat ook ruimte bood aan niet-katholieken. 'De mentaliteit van die groep, dat Bourgondische, dat lag me wel', aldus Van Ravesteyn later ( Utrechts Nieuwsblad , 24-5-1975). In De Gemeenschap schreef hij niet alleen scherpe beschouwingen over moderne architectuur, maar ook over beeldende kunst. Zijn kunstzinnige ontwikkeling kwam in deze jaren in een stroomversnelling, en hij beschreef deze periode later zelf als zijn 'kunstpuberteit' (Autobiografische aantekeningen), die hij tijdens zijn ingenieursloopbaan tot dan toe had gemist.

Met zijn ontwerpen voor de Nederlandsche Spoorwegen vanaf het midden van de jaren twintig leek Van Ravesteyn een plaats te hebben gevonden binnen het 'Nieuwe Bouwen', de architectuurstroming die - uitgaande van de begrippen licht, lucht en ruimte en met gebruikmaking van moderne materialen als glas, staal en beton - een zuiver op de functionaliteit gebaseerde bouwkunst trachtte te creëren. De door hem in deze periode ontworpen betonnen seinhuizen en vooral het goederenkantoor 'Feijenoord' in Rotterdam (1927), met als hoofdvorm een ronde glazen ruimte, werden door de internationale functionalistische architectuurwereld lovend ontvangen. Vooral in ontwerpen uit zijn privé-architectenpraktijk - die hij naast zijn betrekking bij de Nederlandsche Spoorwegen voerde - begon Van Ravesteyn vormen te beproeven die buiten de canon van het functionalisme vielen en waren gebaseerd op het concept van de gebogen lijn. Bij de verbouwing en inrichting van het woonhuis van de mecenas jhr. M.R. Radermacher Schorer in Utrecht (1927) paste Van Ravesteyn gebogen, golvende wanden toe en voorzag hij de door hem ontworpen stalen buismeubelen van sierlijke, 'onfunctionele' krullen. Ook in zijn eigen woonhuis aan de Utrechtse Prins Hendriklaan, dat hij kort na de scheiding van zijn eerste vrouw en zijn huwelijk in 1931 met Johanna van Geelkerken - een zuster van de NSB-politicus Cornelis van Geelkerken -- ontwierp, gebruikte hij zowel in de plattegrond, detaillering als meubels de gebogen lijn.

In 1931 kreeg Van Ravesteyn van de Nederlandsche Spoorwegen de eerste opdrachten voor de bouw van enkele stations in Zuid-Limburg: Kerkrade, Lutterade, Spekholzerheide. In 1934 verbouwde hij het station Rotterdam Blaak, waarbij de door hem ontworpen ronde trappartij tot de nodige commotie binnen de architectenwereld leidde. Rond het midden van de jaren dertig had Van Ravesteyn zich met zijn eigenzinnige opvattingen steeds verder van het functionalisme verwijderd. Hij erkende weliswaar het nut van een periode van experiment, purisme en bezinning, maar deze mocht volgens hem niet te lang duren; de mens had ook behoefte aan schoonheid en genot in de visuele waarneming. Grandeur, monumentaliteit en ornament vormden voor Van Ravesteyn een wezenlijk onderdeel van architectuur; 'de moderne architectuur is niet vierkant, zij leeft', schreef hij in 1935 (De Jong en Blotkamp, 65). Architectuur was voor Van Ravesteyn in de eerste plaats kunst, een mening die op gespannen voet stond met de dogma's van de functionalisten. De architectenvereniging 'De 8 en Opbouw', waarvan hij sinds 1929 lid was, had zichzelf juist 'a-aesthetisch' genoemd en daarbij een zuiver zakelijk-praktische benadering bepleit.

Deze ontwikkeling in zijn kunstbeschouwing werd versterkt door Van Ravesteyns bezoek aan Rome in 1936. Reizen was altijd belangrijk voor hem geweest - hij had een kosmopolitische belangstelling en volgde de internationale kunstontwikkelingen op de voet - en hij maakte geregeld gebruik van de mogelijkheid tot vrij reizen die zijn baan bij de Nederlandsche Spoorwegen hem bood. Italië had reeds lang zijn belangstelling, mede door zijn lidmaatschap van de katholieke 'Gemeenschap'. Hij had het land al eerder bezocht, maar in Rome was hij nog nooit geweest. Het werd een openbaring. Behalve een 'onhollandse liefde voor barok' (Autobiografische aantekeningen) legde hij een grote belangstelling aan de dag voor de monumentale stedenbouwkundige werken die toen door het regime van de fascistische dictator Benito Mussolini werden uitgevoerd, zoals de doorbraak naar het Sint-Pietersplein. De dynamiek van de barok werd voor hem een fundamenteel element van architectuur. 'Hoe meer het zien tot bewegen noopt, des te boeiender is het bouwwerk, zo leert de ervaring', aldus Van Ravesteyn later ('De taal der architectuur', in Bouwkundig Weekblad 68 (1950) 306).

Hoezeer Van Ravesteyns opvattingen een knuppel in het hoenderhok van de functionalisten waren, bleek nog datzelfde jaar. Een in 1936 door de architect gegeven rondleiding voor leden van 'De 8 en Opbouw' in het door hem verbouwde kantoorgebouw van Brandwaarborgmaatschappij 'Tiel-Utrecht' in Utrecht, waarin Van Ravesteyn de gebogen lijn en barokke ornamenten toepaste en waarvoor hij gekrulde stalen buismeubelen ontwierp, leidde in 1937 tot de zogeheten 'Avegoor-discussies', een speciaal georganiseerd discussieweekend over de mogelijke richting van de architectuur. Typerend voor Van Ravesteyns meer levenslustige benadering van het getheoretiseer over een toekomstige ideale architectuur was de daar door hem aan een collega-architect gestelde vraag 'of spreker er een tijdelijke of hulpschoonheid op na houdt, zolang deze abstractie nog niet bereikt is', gevolgd door zijn vraag of deze vakbroeder 'genoegen beleeft aan de rode tomaten in de groene sla op zijn dis' (De Jong en Blotkamp, 95-96). In 1938 zegde Van Ravesteyn zijn lidmaatschap van 'De 8 en Opbouw' op.

In de jaren 1937-1940 kreeg Van Ravesteyn een groot aantal opdrachten. Een blijk van erkenning van officiële zijde was de uitnodiging de inrichting te verzorgen van het koninklijk jacht 'Piet Hein' (1937), waarbij hij opnieuw gekrulde stalen buismeubelen toepaste. Bij de vrijwel volledige verbouwing van het Centraal Station van Utrecht (1936-1940) - aanvankelijk slechts de benedenverdieping, na een brand in 1938 het gehele hoofdgebouw - creëerde hij, binnen de beperkingen van een bestaand gebouw, elegante, functionele ruimtes vol gebogen lijnen. Met de verbouwing en uitbreiding van schouwburg 'Kunstmin' in Dordrecht (1938-1940) ontstond het hoogtepunt van Van Ravesteyns barokke architectuur. Met gebruikmaking van beton en roestvrij staal, maar ook met veel natuursteen en stucwerk, ontstond een glamourachtige ambiance. De gebogen lijn vervulde bij dit alles een onmisbare functie: 'Het is voor mij een kwestie van boetseren van de ruimte. Het is geen gril, geen frivoliteit', zou hij hierover later zeggen ( Utrechts Nieuwsblad , 24-5-1975). Zelf vond hij dat bij dit ontwerp een optimale versmelting van constructie en decoratie was bereikt.

Van Ravesteyns levenswerk was - naar eigen zeggen - het ontwerp voor en de bouw van de Rotterdamse Diergaarde 'Blijdorp' (1937-1940). Van Ravesteyn ordende het terrein door middel van een centrale as waarop hij het hoofdgebouw, de als wintertuin opgezette Rivièrahal, en een uitzichttoren plaatste. Vanaf deze as waaierden gebogen paden uit naar de verschillende weiden, een voor die tijd vooruitstrevende dierentuinopzet. De dierenverblijven kregen een op de barok geïnspireerde decorachtige vormgeving met beeldhouwwerken waarvoor Van Ravesteyn een beroep deed op verschillende kunstenaars. Onder deze vormgeving ging een dragend staalskelet schuil, bekleed met beton.

Tijdens de Duitse bezetting bleef Van Ravesteyn - zoals velen van zijn collega's - lid van de inmiddels binnen de Kultuurkamer ondergebrachte Bond van Nederlandsche Architecten (BNA), omdat hij anders niet als architect werkzaam kon blijven. Ook accepteerde Van Ravesteyn, die zichzelf qua maatschappelijk engagement altijd als neutraal omschreef, in 1940 de opdracht van de Nederlandsche Spoorwegen voor de inrichting van een salonrijtuig voor de Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandse gebied, A. Seyss-Inquart. In 1946 werd hij vanwege zijn aangehouden lidmaatschap van de BNA officieel schriftelijk berispt, overigens zonder consequenties.

Na de bevrijding bouwde en verbouwde Van Ravesteyn een groot aantal spoorwegstations, waaronder dat van Roosendaal (1949), Vlissingen (1950), 's-Hertogenbosch (1952) en Nijmegen (1954). Hierbij paste hij een meer traditionele baksteenstijl toe, die verwant was aan die van de op dat moment populaire Delftse School. Wat bleef waren een aan de klassieke architectuur ontleende geleding, ornamentiek en beeldversiering. Kenmerkend voor deze ontwerpen is de stedenbouwkundige opzet, met grote aandacht voor pleinvorming en de proportionering van het stationsgebouw, vaak met een toren als gezichtsbepalend element. Bij de bouw van het Centraal Station in Rotterdam (1950-1957) greep Van Ravesteyn uiteindelijk - op aandringen van de gemeente Rotterdam, die een modern stationsgebouw verlangde - terug op het functionalisme. Het eerste ontwerp had nog een klassieke opzet gehad, met een centraal geplaatste toren. Hij ontwierp het stationsgebouw als de afsluitende, gebogen wand van het ervoor liggende plein en liet zien in verschillende onderdelen, zoals de hal, de gevelgeleding en het materiaalgebruik, geïnspireerd te zijn door moderne Italiaanse stationsarchitectuur, die hij eerder op een dienstreis had bestudeerd. Wat hem in de Italiaanse architectuur vooral aansprak, was het vermogen tot 'een greep, vrij van aarzeling, die - in grootheid - het vanzelfsprekend kunstwerk schept' ('Nieuwe stations in Italië', in Forum 6 (1951) 86).

Als privé-opdracht ontwierp Van Ravesteyn verder tussen 1947 en 1963 een twintigtal betonnen benzinestations voor 'Purfina', in een bewust moderne vormgeving. Zijn laatste uitgevoerde werk betrof het stationspostkantoor in Nijmegen (1964). In 1981 verhuisde Van Ravesteyn met zijn vrouw naar het Rosa-Spierhuis in Laren, waar hij twee jaar later op 94-jarige leeftijd overleed.

Sybold van Ravesteyn was gedurende zijn gehele actieve architectenloopbaan een controversiële figuur. Zijn ondogmatische houding binnen de door diverse stromingen verdeelde architectuurwereld - zijn karakteristieke, wisselende voorkeur voor functionaliteit, monumentaliteit en zwierige decoratie - maakte hem tot een unieke figuur in de Nederlandse architectuur. Zijn afwijkende opvattingen en ontwerpen hadden een katalyserende werking binnen het heersende architectuurdebat van de jaren twintig en dertig en droegen bij aan het uit elkaar vallen van de groep functionalisten. Werkelijke invloed op de stijl van de Nederlandse architectuur had hij - zoals hij zelf ook toegaf - echter niet. Zijn architectuurtaal bleef een persoonlijk idioom. Van Ravesteyn ontwierp vooral gebruiksarchitectuur - seinhuizen, spoorwegstations en benzinestations - waarvan al tijdens zijn lange leven veel verdween.

A: Bouwkundig archief-S. van Ravesteyn (documentair van karakter, vrijwel geen tekeningen) in het Nederlands Architectuurinstituut te Rotterdam; persoonlijk archief-S. van Ravesteyn (o.a. Autobiografische aantekeningen) bij de Gemeentelijke Archiefdienst Rotterdam.

P: Bibliografie van publicaties van S. van Ravesteyn en een oeuvrelijst met archiefverwijzingen in de onder L genoemde publicatie van De Jong en Blotkamp, 87-91.

L: Interview door Hans van Straten, in Utrechts Nieuwsblad , 24-5-1975; S. van Ravesteyn. Nederlandse architectuur, tentoonstellingscatalogus . Onder red. van Erik de Jong en Hoos Blotkamp (Amsterdam [etc.] 1977/1978); Joh. de Vries, Ir. S. van Ravesteyn. Diergaarde Blijdorp (Rotterdam 1986); Kees Rouw, Sybold van Ravesteyn. Architect van Kunstmin en De Holland (Rotterdam 1988); Hans Mulder, ' ''Potverdomme, daar hangt weer zo'n ding!'' Herinneringen van illegaal tekenaar Andries Frederiks aan de NS in oorlogstijd', in Het Oog in 't Zeil 6 (1989) 5 (juni) 35-42.

I: Kees Rouw, Sybold van Ravesteyn, architect van Kunstmin en De Holland (Rotterdam 1988) achteromslag [Foto: Gemeentelijke Archiefdienst Rotterdam; S. van Ravesteyn in 1941].

Han Timmer


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013