© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: Marijke Kuper, 'Rietveld, Gerrit Thomas (1888-1964)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn5/rietveld [12-11-2013]
RIETVELD, Gerrit Thomas (1888-1964)
Rietveld, Gerrit Thomas, architect en vormgever (Utrecht 24-6-1888 - Utrecht 25-6-1964). Zoon van Johannes Cornelis Rietveld, meubelmaker, en Elisabeth van der Horst. Gehuwd op 28-9-1911 met Vrouwgien Hadders (1883-1957), verpleegster. Uit dit huwelijk werden 4 zoons en 2 dochters geboren.
Gerrit en zijn drie broers en twee zusters hadden geen gemakkelijke jeugd. Hun moeder was een fantasierijke en opgewekte vrouw, maar hun vader, ouderling in de gereformeerde kerk, een strenge en gelovige man. Diens hevige zondebesef en strikte moraal drukten zwaar op het gezin. Onmiddellijk na de lagere school ging Gerrit in de leer bij zijn vader, die een meubelwerkplaats had aan de Poortstraat in Utrecht. Hij werkte er van 's ochtends vijf tot 's avonds zeven voor een dubbeltje in de week. De hier in een historiserende stijl gemaakte massieve meubelstukken, met hun protserige uitsteeksels en sierrandjes verafschuwde de jonge Rietveld. Terugblikkend op deze tijd verklaarde hij het er alleen te hebben uitgehouden, omdat hij elke vrije minuut voor zichzelf kon tekenen. Daar stond echter tegenover dat toen zijn waardering voor het vakmanschap van de meubelmaker ontstond.
Rietvelds ambities reikten verder dan het uitvoeren van andermans meubelontwerpen. Korte tijd werkte hij als tekenaar bij de juweliersfirma van C.J. Begeer. Tussen 1904 en 1908 volgde Rietveld - als zeer getalenteerde leerling - een avondcursus bij het Kunstindustrieel Onderwijs der Vereeniging 'Het Utrechtsch Museum van Kunstnijverheid', waar hij les kreeg in tekenen, proportie-, stijl- en ornamentenleer. In diezelfde jaren en ook later, omstreeks 1910, deed hij in de avonduren tevens een meer theoretische cursus bij de architect en meubelontwerper P.J.C. Klaarhamer. Bij deze geestverwant van H.P. Berlage maakte Rietveld kennis met de laatste ontwikkelingen in de nationale en internationale architectuur en kunstnijverheid. Daarnaast zal ook Klaarhamers grote belangstelling voor literatuur en filosofie in de lessen hebben doorgeklonken en zo zijn geestelijke vorming hebben beïnvloed.
In 1912 exposeerde Rietveld vier schilderijen op een tentoonstelling van het Utrechtse Schilder- en Teekenkundig Genootschap 'Kunstliefde', waarvan hij drie jaar eerder lid was geworden. Volgens de overlevering koesterde Rietveld een blauwe maandag de wens schilder te worden, maar deed het onzekere bestaan hem anders besluiten. Met tussenpozen werkte Rietveld tot 1917 nog als meubelmaker in het bedrijf van zijn vader. Maar hij ontwierp, voor eigen gebruik en voor vrienden, ook zelf enige meubelen die opvallen door hun sobere en strakke vormgeving.
In 1917 begon Rietveld een eigen meubelmakerij aan de Adriaen van Ostadelaan in Utrecht. Zijn zelfstandigheid leidde tot eigenzinnige ontwerpen, die waren gebaseerd op een analytische benadering van het meubel. Met een leunstoel uit 1918 demonstreerde Rietveld zijn opvattingen over vormgeving, waarin een ruimtelijk concept centraal stond. De toegepaste constructie van losse deuvels waarmee de verschillende latten van de stoel met elkaar zijn verbonden, maakte het mogelijk de latten langs elkaar heen te laten lopen in plaats van ze in elkaar te laten sluiten, zoals gebruikelijk was. In tegenstelling tot de traditionele stoelvorm, waarvan lijnen en vlakken visueel een ruimte afbakenen, effectueert deze constructie een open structuur zonder ruimteomsluiting. De gekleurde versie van deze stoel, de zogeheten 'rood-blauwe', die enige jaren later ontstond, zou een icoon van de 20ste-eeuwse meubelkunst worden.
Rietvelds meubelontwerpen waren voor de schilder Theo van Doesburg aanleiding hem in 1919 te vragen medewerker te worden van het tijdschrift De Stijl , dat Van Doesburg in 1917 met architect J.J.P. Oud en een aantal andere kunstenaars had opgericht. Hoewel zijn inhoudelijke bijdrage beperkt was, bleef Rietveld tot het laatste nummer, in 1932, officieel medewerker. Rietveld werd door de schilders van 'De Stijl', onder wie Bart van der Leck en Piet Mondriaan, beïnvloed in het gebruik van de primaire kleuren in combinatie met wit, zwart en grijs. Via 'De Stijl'-medewerkers leerde hij kunstenaars van de internationale avant-garde kennen, zoals El Lissitzky, László Moholy-Nagy en Kurt Schwitters, met wie hij vriendschappelijke relaties onderhield.
In de periode 1919-1924 evolueerde Rietveld van meubelmaker tot architect in zijn ontwerpen voor verbouwingen en interieurs. Dit soort opdrachten zou steeds een belangrijk onderdeel van zijn werkzaamheden blijven uitmaken. Zijn eerste volledige architectonische ontwerp dateert uit 1924. Het was een woning aan de Prins Hendriklaan in Utrecht voor de jonge advocatenweduwe Truus Schröder-Schräder en haar drie kinderen. In het ontwerp, dat in nauwe samenwerking met de opdrachtgeefster tot stand kwam, brak Rietveld met de traditionele (stijl)opvattingen over bouwkunst. Het Rietveld Schröder Huis - zoals de officiële naam luidt - was in grote lijnen ontworpen vanuit Rietvelds persoonlijke overtuiging dat eenvoud en bewustwording door middel van spirituele groei en visuele training de leidraad van het leven vormen. In zijn verdere loopbaan hield hij vast aan de uitgangspunten die in dit ontwerp zijn verenigd. Door de combinatie van de ruimtelijke structuur en de specifieke kleurtoepassing werd het huis al snel bestempeld als het manifest van 'De Stijl'-architectuur. Rietveld vestigde er internationaal zijn reputatie als architect mee.
Tussen Rietveld en zijn echtgenote, die weinig affiniteit had met het werk van haar man, trad geleidelijk aan een verwijdering op. Met de opvoeding van hun zes kinderen bemoeide hij zich nauwelijks. Naar zijn mening kon je kinderen wel voeden, maar niet opvoeden. De echtelijke relatie bekoelde verder toen hij het gereformeerde geloof opgaf, een besluit waarin zijn vrouw hem niet kon volgen. Bovendien ontwikkelde zich niet alleen professioneel maar ook privé een relatie tussen de architect en zijn opdrachtgeefster Truus Schröder. Hoewel Rietveld zich nooit van zijn vrouw heeft laten scheiden en de verstandhouding met zijn kinderen verder goed bleef, dreef de levenslange verhouding met Schröder een wig tussen hem en zijn gezin. De advocatenweduwe behoorde tot een geheel andere sociale klasse dan Rietveld. Zij bracht hem in contact met opdrachtgevers, en in moeilijke tijden steunde zij zijn gezin ook financieel. Schröders levensvervulling stond in dienst van Rietveld en zijn werk. Zij diende als een klankbord voor zijn ideeën en hielp hem deze te concretiseren. Zo was zijn architectenbureau van 1926 tot 1933 gevestigd in een kleine kamer op de begane grond van het Rietveld Schröder Huis. De meubelwerkplaats, die inmiddels elders in Utrecht was ondergebracht, droeg Rietveld over aan zijn medewerker Gerard van de Groenekan.
Rietveld was de veertig al gepasseerd toen hij met zekere regelmaat zijn denkbeelden over architectuur en kunst op papier ging zetten. Uit aanhalingen in zijn teksten blijkt dat hij bekend was met de publicaties van in die tijd populaire filosofen als G.J.P.J. Bolland en Rabindranath Tagore. Maar ook in poëzie en zelfs in het Oude Testament (Prediker) vond hij enkele pakkende zinsneden die hij graag gebruikte. Rietveld gebruikte deze uit hun context gelichte citaten als toelichting op zijn persoonlijke levensvisie. Deze was gebaseerd op het uitgangspunt dat de zin van het bestaan actieve groei was: het individuele proces van bewustwording en het bewustzijn. Het instrument daartoe was de zintuiglijke waarneming, die tot besef van werkelijkheid en waarheid leidde. Rietveld bracht zijn levensbeschouwing concreet in verband met zijn werk als architect. Kunst en architectuur zag hij als de ervaring van werkelijkheid waarvan men zich bewuster werd naarmate de zintuigen zich, geprikkeld door waarneming, ontwikkelden. Uiteindelijk, meende Rietveld, droeg dit proces bij tot levensvreugde.
Vanaf het einde van de jaren twintig concentreerde Rietveld zich op het ontwerpen van meubelen en architectuur, die op industrieel-mechanische wijze vervaardigd konden worden. Van de vele ontwerpen voor particuliere woningen en voor sociale woningbouw die hij in de jaren dertig maakte, werd slechts een deel verwezenlijkt. Rietveld publiceerde zijn werk en ideeën in tijdschriften als i10 en De 8 en Opbouw en vond aansluiting bij de architecten van het Nieuwe Bouwen. Rietveld was een ondogmatisch architect en ontwerper en bezat het vermogen elke opdracht met een onbevangen en onbevooroordeelde houding tegemoet te treden. Hij bleef steeds trouw aan zijn eigen opvattingen zelfs wanneer deze niet strookten met die van geestverwante collega's.
De waardering voor Rietveld als persoon en als architect en meubelontwerper was al in de jaren twintig en dertig groot, zeker onder gelijkgezinden. De oorspronkelijkheid en eenvoud van zijn werk werden als bevrijdend ervaren. Dat zijn ongecompliceerde experimenteerdrang - waarbij niet altijd met praktische eisen of bouwtechnische noodzakelijkheden rekening werd gehouden - tegenstanders aanleiding gaf hem te verguizen en af te schilderen als dilettant, deerde Rietveld niet. Integendeel, in negatieve kritiek zag hij een stimulans en een bewijs op de goede weg te zijn. Een van zijn eerste gepubliceerde stellingen, waarnaar hij altijd heeft gehandeld, luidde: 'Elke ware schepping ... verandert het inzicht, de eischen en de behoeften van den tijd en komt in botsing met nog heerschende eischen en behoeften uit vorige perioden. Een schepping moet dus de plaats veroveren in plaats van te beantwoorden aan de geldende eischen en de noodzakelijkheid' (De Stijl 7 (1927) 46).
De Duitse bezetting was ook voor Rietveld een moeilijke periode. Aangezien hij zich niet bij de Kultuurkamer had aangemeld, werd het hem in 1942 verboden zijn beroep uit te oefenen. Hij bleef echter wel ontwerpen. Gedurende de bezettingsjaren was Rietveld actief in de illegaliteit. Ook de jaren na de bevrijding waren zwaar voor hem. Drie van zijn zoons hadden in verschillende kampen vastgezeten. Zijn oudste dochter keerde in 1947 uit een Japans interneringskamp in Nederlands-Indië naar Utrecht terug en trok in bij haar ouders. Zijn werksituatie droeg eveneens bij aan de terneergeslagen stemming waaraan Rietveld in die tijd onderhevig leek. Weliswaar was hij, wat de ideeënvorming betreft, betrokken bij de wederopbouw, maar concrete opdrachten bleven aanvankelijk uit. Rietveld besefte dat de tijd van bevlogen voortrekkers aan wier oordeel veel waarde werd gehecht, voorbij was. Een nieuwe generatie architecten, zoals Aldo van Eyck en Jaap Bakema, liet van zich horen, en het kostte hem moeite daarbij aansluiting te vinden. In de jaren veertig en vijftig voorzag hij gedeeltelijk in zijn levensonderhoud door les te geven aan academies voor bouwkunst en beeldende kunsten in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Arnhem.
De belangstelling van musea in de jaren vijftig voor het werk van 'De Stijl' wierp haar vruchten af voor Rietveld. Zo kreeg hij nu overheidsopdrachten voor nationaal representatieve gebouwen, zoals het Nederlands Paviljoen voor de Biënnale in Venetië (1953/54) en het Rijksmuseum Vincent van Gogh (1963-1973) in Amsterdam. Naast opdrachten van particulieren, voor wie hij enkele bijzondere huizen bouwde, werd Rietveld in de jaren vijftig en zestig door woningbouwverenigingen uitgenodigd grootschalige woningbouwprojecten te ontwerpen. In Utrecht en in Reeuwijk zijn deze ook uitgevoerd. Ook voor andere grote opdrachten, zoals de textielfabriek Weverij de Ploeg in Bergeijk (1954-1958) en de Julianahal van de Koninklijke Nederlandse Jaarbeurs in Utrecht (1953-1956), werd hij gevraagd. Rietveld overleed de dag na zijn 76ste verjaardag in het Rietveld Schröder Huis, waar hij na de dood van zijn vrouw, met Truus Schröder was gaan samenwonen. Na zijn dood werkten de twee medewerkers, met wie hij in 1961 de maatschap 'Rietveld, Van Dillen en Van Tricht' had opgericht, de lopende opdrachten verder uit.
Gerrit Rietveld was een gedreven kunstenaar, wiens leven en werk onlosmakelijk met elkaar waren verbonden. Zijn grote scheppingsdrang is zichtbaar in zijn artistieke erfenis, bestaande uit honderden gebouwen, tientallen meubelen en een schat aan ontwerpen, maquettes en documentatie. Als mens stond Rietveld bekend als vriendelijk en innemend, een man die het liefst directe conflicten uit de weg ging. De soberheid die zijn werk karakteriseert, was een reflectie van zijn persoonlijkheid. Rietveld hechtte weinig waarde aan materiële zaken - hij bezat alleen het hoogst noodzakelijke - en was evenmin gevoelig voor uiterlijk vertoon. Tijdens zijn leven vielen hem verschillende onderscheidingen ten deel, waaronder een eredoctoraat van de Technische Hogeschool te Delft in 1964. De erkenning die Rietveld aan het einde van zijn leven kreeg, benauwde hem. Zij gaf hem het gevoel 'op een eindstation te staan' terwijl hij veel verder wilde gaan. Een voorstel in 1964 van de Adviescommissie voor Beeldende Kunst en Kunstnijverheid zijn eervolle loopbaan te bekrachtigen met het vervaardigen van een buste, werd resoluut door Rietveld afgewezen: 'Ik ben geen figuur voor zo iets. Zo'n kop op een voetstukje, neen niet van mij, ik ben hiervoor een veel te onbestendige figuur, als persoon en in m'n werk. 't Zou trouwens m'n werk overleven. Mag ik het vergeten?' (Brief d.d. 18-3-1964).
A: Rietveld Schröder Archief in het Centraal Museum Utrecht; Archief G.Th. Rietveld en Archief Rietveld, Van Dillen en Van Tricht in het Nederlands Architectuurinstituut te Rotterdam. De meeste van Rietvelds meubelen bevinden zich in de collecties van het Centraal Museum Utrecht en het Stedelijk Museum te Amsterdam.
P: Een geïllustreerd overzicht van de door Rietveld (alleen of in samenwerking met anderen) gemaakte ontwerpen, een overzicht van Rietvelds teksten en een uitvoerige bibliografie in: Marijke Küper en Ida van Zijl, Gerrit Th. Rietveld, 1888-1964. Het volledige werk (Utrecht 1992).
L: Een chronologische bibliografie van publicaties over Rietveld tot en met 1992 in het onder P genoemde overzichtswerk van Küper en Van Zijl, 363-379. Verder: B. Mulder, Gerrit Thomas Rietveld. Schets van zijn leven, denken en werken (Nijmegen 1994); De mooiste ruimte die ik ken. Het Nederlandse Biënnalepaviljoen van Gerrit Rietveld in Venetië . Onder red. van Rob Docter (Rotterdam 1995); Ludo van Halem, 'Kleur tussen hemel en aarde. De vliegtuiginterieurs van Gerrit Rietveld (1955-1958)', in Jong Holland. Tijdschrift voor Kunst en Vormgeving 11 (1995) nr. 2, 44-61; Marijke Kuper, 'Gerrit Rietveld', in De vervolgjaren van De Stijl, 1922-1932 . Onder red. van Carel Blotkamp (Amsterdam [etc.] 1996) 195-240; idem, 'Ruimte opgelost in kleur. De Stijl, destructie en een nieuwe harmonie', in Van neorenaissance tot postmodernisme. Honderdvijfentwintig jaar Nederlandse interieurs . Onder red. van Ellinoor Bergvelt [e.a.] (Rotterdam 1996) 160-183; Paul Overy, De Stijl (Londen 1991); Peter Vöge, The complete Rietveld furniture (Rotterdam 1993); M.I.E. van Zijl, lemma in Utrechtse biografieën. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Utrechters IV. Onder red. van W. van den Broeke [e.a.] (Utrecht 1997) 167-171. Op 20 mei 1991 zond de VPRO de televisiedocumentaire De weelde van de soberheid van Hank Onrust en Gerrit Oorthuys uit.
I: Frits Bles, Rietveld, 1888-1964. Een biografie (Amsterdam 1982) Omslagfoto.
Marijke Kuper
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)Laatst gewijzigd op 12-11-2013