© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: L.J.I. Ewals, 'Robertson, Susanne (1855-1922)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn5/robertso [12-11-2013]
ROBERTSON, Susanne (1855-1922)
Robertson, Susanne, schilderes ('s-Gravenhage 17-12-1855 - 's-Gravenhage 18-10-1922). Dochter van John Robertson, houthandelaar, later klerk ter gemeentesecretarie, en Maria Cornelia van der Vliet. Gehuwd op 30-6-1892 met Richard Bisschop (1849-1926), schilder. Uit dit huwelijk werd 1 dochter geboren.
'Neen, ik ben volstrekt nooit wat men noemt een begaafd kind geweest, nooit een droomster. Aan fantaseeren met 'n potlood op 't papier dacht ik niet', herinnerde Suze Robertson zich later (Brusse, 30). Na op bijna tweejarige leeftijd haar moeder te hebben verloren, werd zij, als de jongste van negen kinderen, samen met een ouder zusje in huis genomen door een oom en tante, die hen de Wassenaarse kostschool voor meisjes uit de beschaafde stand van Elise van Calcar lieten bezoeken. Twijfelend tussen een levensbestemming in de muziek en in de tekenkunst koos Suze voor het laatste. Zij liet zich in 1874 inschrijven aan de Akademie van Beeldende Kunsten in Den Haag, die toen onder leiding stond van de schilder en beeldhouwer J.Ph. Koelman. Deze was voorstander van een gedegen opleiding, met de traditionele klassieke modellen als voorbeeld. Suze bleek een getalenteerde leerlinge, wier artistieke prestaties met verscheidene medailles werden bekroond. Vanaf 1876 volgde zij tekenlessen aan de Polytechnische School te Delft.
In 1877 slaagde Suze Robertson voor de middelbare akte tekenen, waarna zij tot 1882 les gaf aan de vijfjarige HBS voor meisjes te Rotterdam. In deze jaren begon zij ook te schilderen. Om zich hierin verder te bekwamen volgde zij de avondlessen aan de Rotterdamse Akademie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen, wat nog een klein schandaal veroorzaakte, omdat zij er - als eerste vrouw - op stond ook tot de 'naaktklasse' te worden toegelaten. Van 1880 tot 1882 nam Suze tevens lessen bij de schilder Petrus van der Velden in Wassenaar. Zij was niet ongevoelig voor de brede, zware trant waarin deze zijn onderwerpen, meest boeren- en vissersstukken, opzette.
In 1882 aanvaardde Suze Robertson een baan aan de zogeheten Gouden-meisjesschool aan de Herengracht te Amsterdam. In haar vrije uren bezocht zij de Rijksakademie van Beeldende Kunsten, waar ze naar het model werkte bij B. Wijnveld jr. Zij viel er op, zo schreef een medeleerlinge, door haar reeds geheel eigen, zelfbewuste werkwijze: 'daar zagen we nu onder onze oogen een beeld ontstaan, dat, zonder uitvoerig teekenen en omtrekken, met de doezelaar meer in groote vlakken geschilderd dan geteekend scheen, krachtig, licht en tegelijk los in de ruimte staan[d]' (Marius, 182). Allengs vond zij het moeilijker het lesgeven met het schilderen te verenigen. Na één jaar besloot ze de knoop door te hakken: 'ik vroeg mijn ontslag aan de school, gooide mijn ? 2500 per jaar weg, offerde àlles op, hoewel ik nog nooit 'n schilderij gemaakt, laat staan iets verkocht had' (Brusse, 31). Voortaan zou Suze zich geheel aan de kunst wijden. In 1883 nam zij voor het eerst deel aan een tentoonstelling met haar inzending van Groentestilleven naar de Exposition universelle te Amsterdam.
In de herfst van 1884 verhuisde Suze Robertson naar Den Haag, waar ze nog datzelfde jaar lid werd van het Schilderkundig Genootschap 'Pulchri Studio'. Zij kwam er in contact met de kunstenaars George Breitner, Willem de Zwart en Richard Bisschop en met de schilder-criticus Philippe Zilcken. Intussen had Suze haar weg gevonden. Zij schilderde portret en naakt, genre en stilleven, hoekjes uit stad en dorp. Had ze aanvankelijk - aansluitend bij de Hollandse traditie - de verf vlak opgebracht, lijn evenzeer gecultiveerd als kleur en evenwicht gezocht tussen gedetailleerde weergave en totaaleffect, geleidelijk won haar schilderstalent het van haar tekengave. Een ferme penseelstreek gaf de contouren aan, de kleur bepaalde volume en vorm. In zware pasteuze lagen bracht zij een eerste laag verf op, waaroverheen de voorstelling geschilderd werd in donkere aardkleuren en met rood, blauw, geel, oker en wit. Deze kleuren werden apart op het doek gebracht, waar zij voor een deel ineenvloeiden en tot intrigerende en rijk getoonde vlakken werden.
Suze Robertson ging nu meer exposeren. Tussen 1885 en 1917 waren haar schilderijen te zien op de tentoonstellingen van werken van levende meesters die in verschillende Nederlandse steden werden gehouden. Sinds 1888 nam zij deel aan de exposities van 'Pulchri Studio', en nadat zij drie jaar later tevens lid was geworden van de Hollandsche Teeken-Maatschappij, zond ze haar werk ook in voor de tentoonstellingen van deze vereniging.
In 1892 trad Suze Robertson in het huwelijk met de schilder Richard Bisschop. Gedurende de eerste jaren van haar huwelijk, en vooral na de geboorte van haar dochter Sara in 1894 - zij was toen 39 jaar oud - kwam ze minder aan schilderen toe. Het gezin heeft toen zeer zuinig moeten leven, ook al omdat Bisschop, die zeer moeizaam werkte, evenmin met zijn schilderkunst de kost kon verdienen. Misschien is het daarom dat zij in 1895 naar Leur verhuisden, een dorpje bij Breda, waar het leven ongetwijfeld goedkoper was dan in de stad. In ieder geval konden zij er gratis wonen in ruil voor de door Suze gegeven tekenlessen.
In 1898 keerde de familie Bisschop-Robertson naar Den Haag terug, wellicht met de bedoeling hier weer aan het artistieke leven deel te nemen. Suze toog energiek aan het werk, en om zich hierop beter te kunnen concentreren zou ze haar dochter vanaf 1903 onderbrengen bij pleeggezinnen. In 1900 nam zij deel aan enkele grote internationale tentoonstellingen in Düsseldorf, Parijs en Londen. Op de twee laatstgenoemde exposities werden haar inzendingen met een gouden medaille bekroond. Deze successen waren voor Suze een stimulans verder te gaan op de geheel eigen weg die zij was ingeslagen. Toch hadden velen nogal wat kritiek op haar weinig conventionele werk. Toen zij bijvoorbeeld in 1904 haar schilderij Nellie in 'Pulchri Studio' exposeerde, schreef de criticus van de Nieuwe Rotterdamsche Courant daarover: 'Zie eens het ondragelijke voortbrengsel van voorgewenden hartstocht van Mevr. Bisschop-Robertson; wat is dit anders dan lamlendige sentimentaliteit die den eerlijken arbeid uit den weg gaat en liever zwabbert en ploetert in het lauwe sop van aandoenlijkheid' (geciteerd in: Wagner en Henkels, 20)
Toen Suze Robertson in 1905/1906, in de zalen van de Rotterdamsche Kunstkring, haar eerste overzichtstentoonstelling kreeg, werd de originaliteit van haar visie duidelijk, bijvoorbeeld in Hoek van het atelier (circa 1898) en Het Oudheidsstalletje (1900). Deze doeken zijn rijk aan tonen, maar als geheel bijna monochroom: ze worden gedomineerd door bruine tinten, die afgewisseld zijn met zwart en wat zacht groen, en met fel oplichtende toetsen geel voor de lichtreflectie. De penseelvoering is breed en gedurfd, de contouren worden gemarkeerd met zware zwarte lijnen. Het grote publiek bleef weliswaar gereserveerd staan tegenover deze sombere schilderijen, maar er was, zeker in de kunstwereld, ook wel waardering. Dit bleek toen zij in 1907 werd uitgenodigd haar werk te exposeren in het pasgeopende filiaal van de Larensche Kunsthandel te Amsterdam. Critici als G.H. Marius, A. Plasschaert en C. Kikkert, maar ook verzamelaars en collega's, staken toen eenstemmig de loftrompet over haar schilderijen. Op deze ene tentoonstelling verkocht zij voor niet minder dan tienduizend gulden.
Suze Robertson heeft overal geschilderd waar zij voor langere of kortere tijd woonde of waarheen haar reizen haar voerden: in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag, in Het Gooi, in Brabantse dorpjes als Dongen en Heeze, en langs de kusten van Noord- en Zuiderzee, onder meer te Katwijk, Noordwijk, Harderwijk en Zierikzee. Iconografisch sluit haar werk met zijn portretten, stads- en dorpsgezichten en interieurs aan bij de Hollandse iconografische tradities. Ook het koloriet - meer een spel van toonwaarden dan van kleurcontrasten - heeft zijn wortels in de Hollandse schilderkunstige tradities.
Toch heeft Suze Robertsons werk een geheel eigen sfeer. Zij interesseerde zich vooral voor de wereld van eenvoudige mensen. Ze schilderde of tekende een oude stadsbuurt, dorpshoekjes, een vrouw die de was doet, de stoep veegt, iets spint of breit, iets inschenkt of voor haar kind zorgt. De soms monumentaal neergezette figuren gaan bijna altijd rustig op in hun werk, vaak ook zijn ze eenzaam. De gedurfde forse penseelvoering en het aparte kleurgebruik geven aan deze alledaagse tafereeltjes een bijzondere bekoring. Tijdgenoten spraken wel van een tragische visie op de werkelijkheid. Zo heeft haar werk tevens raakpunten met het internationaal opkomende expressionisme.
Vanaf 1914 nam Suze Robertsons productiviteit sterk af, daar zij in toenemende mate werd gekweld door zware depressies. Schilderen deed zij nog slechts weinig, wel tekende ze nog, vooral pastels. Na een twaalfjarig verblijf in pleeggezinnen kwam dochter Sara in 1915 weer bij Suze en haar man in huis wonen; als kunstenares trad zij in hun voetspoor. Moeder en dochter trokken er nu vaak op uit om buiten te tekenen. Sara etste naar werk van haar ouders en exposeerde in 1917 samen met haar moeder. Met toewijding heeft zij Suze bijgestaan tot aan haar dood in 1922, op 66-jarige leeftijd.
A: Suze Robertson Stichting, waarvan de werken beheerd worden door het Haags Gemeentemuseum te 's-Gravenhage.
P: Atelier Suze Robertson [Veilingcatalogus van de ateliernalatenschap, Koninklijke Kunstzaal Kleykamp] ('s-Gravenhage 1925). Werken van Suze Robertson zijn afgebeeld in de onder L genoemde tentoonstellingscatalogus van Wagner en Henkels.
L: G.H. Marius, in Onze Kunst 5 (1906) I, 181-188; H. de Boer, in Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift 16 (1906) 355-367; interview door M.J. Brusse, in Nieuwe Rotterdamsche Courant , 5-10-1912 en 6-10-1912. Herdrukt in de hierna genoemde tentoonstellingscatalogus van Wagner en Henkels, 29-35; C. Harms Tiepen, in Morks-Magazijn 19 (1917) I, 65-76; N. van Harpen, in Op de Hoogte 19 (1922) 279-282; idem, Menschen die ik gekend heb (Rotterdam 1928) 26-33; A.M. Hammacher, Amsterdamsche impressionisten en hun kring (Amsterdam 1941); idem, Suze Robertson (Z.pl. [1955]); Suze Robertson . Samengest. door Anna Wagner en Herbert Henkels [Tentoonstellingscatalogus Haags Gemeentemuseum] ('s-Gravenhage 1984).
I: N. van Harpen, Menschen die ik gekend heb (Rotterdam 1928) t.o. 26 [Foto door H. Bersenbrugge].
L.J.I. Ewals
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)Laatst gewijzigd op 12-11-2013