Roijen, Jan Herman van (1905-1991)

 
English | Nederlands

ROIJEN, Jan Herman van (1905-1991)

Roijen, Jan Herman van, diplomaat en minister (Constantinopel (Turkije) 10-4-1905 - Wassenaar 16-3-1991). Zoon van Jan Hermannus van Roijen, diplomaat, en Albertina Taylor Winthrop. Gehuwd op 13-12-1934 met jkvr. Anne Snouck Hurgronje (geb. 1913). Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 2 dochters geboren.

afbeelding van Roijen, Jan Herman van'Nourri dans le sérail' werd wel van Herman van Roijen gezegd, met een toespeling op zijn geboorteplaats en het feit dat ook zijn vader diplomaat was geweest. Inderdaad bracht hij zijn jeugdjaren door in de verscheidene hoofdsteden waar zijn vader gezant was: Tokio, Madrid, Rome. Onderwijs kreeg hij van gouverneurs. Pas op zijn zeventiende jaar ging hij naar een school in Nederland: het Tweede Stedelijk Gymnasium in Den Haag, waar hij in 1923 eindexamen deed.

In september van dat jaar liet Van Roijen zich aan de Utrechtse universiteit inschrijven voor de rechtenstudie. Hij was een actief lid van het corps, waar men hem de bijnaam 'lord' gaf. Naar verluidt, gebeurde dit omdat hij als het enige niet-adellijke lid van zijn jaarclub toch een titel moest hebben. Maar deze bijnaam paste ook goed bij zijn toen al hoffelijke en gereserveerde optreden. Op 9 november 1927 deed Van Roijen doctoraalexamen, anderhalf jaar later, op 26 april 1929, gevolgd door zijn promotie cum laude bij prof. J.H.W. Verzijl op het proefschrift De rechtspositie en de volkenrechtelijke erkenning van nieuwe staten en de facto-regeeringen .

Van Roijen besloot in zijn vaders voetsporen te treden en meldde zich voor de diplomatieke dienst. Na in 1930 het attaché-examen met goed gevolg te hebben afgelegd werd hij naar Washington gestuurd, waar zijn vader sinds 1926 de functie van gezant bekleedde. Het was een harde leerschool, te harder voor hem omdat zijn vader zelfs niet de schijn wilde wekken hem boven anderen voor te trekken. Na twee jaar keerde Van Roijen naar Nederland terug om het secretarisexamen te doen. Daarvoor slaagde hij in januari 1933. De voorzitter van de examencommissie noemde hem 'verreweg primus' van de vier kandidaten, 'zeer goed, maar theoretisch en zwaarwichtig' (E. Heldring, Herinneringen en dagboek II (Groningen 1970) 1022). Vervolgens was hij drie jaar werkzaam op de afdeling Diplomatieke Zaken op het Haagse departement. In die tijd leerde hij zijn latere vrouw kennen, dochter van de toenmalige secretaris-generaal, jhr. A.M. Snouck Hurgronje. In 1936 werd Van Roijen als secretaris gedetacheerd bij het gezantschap te Tokio, in die jaren een belangrijke - zij het weinig begeerde - post, gezien de toenemende dreiging van de Japanse agressie jegens Nederlands-Indië.

Begin augustus 1939 werd Van Roijen, 34 jaar oud, benoemd tot chef van de afdeling Diplomatieke Zaken als opvolger van E.N. van Kleffens, die dezelfde maand minister van Buitenlandse Zaken zou worden. Als zodanig had Van Roijen ten tijde van de Duitse inval de feitelijke leiding van het departement, omdat de minister naar Londen was vertrokken en secretaris-generaal Snouck Hurgronje deze in de bijna permanent vergaderende ministerraad moest vervangen. In de meidagen van 1940 was hij verantwoordelijk voor het verbranden van de archieven van het ministerie.

Al in november 1940 werd Van Roijen door de Duitsers gearresteerd, omdat dezen erachter waren gekomen dat op zijn ministerie illegale, op Britse radioberichten gebaseerde nieuwsbulletins werden vervaardigd. Na drie maanden later te zijn vrijgelaten werd hij in de loop van 1941 opnieuw vastgehouden en uit zijn functie ontslagen. Weer op vrije voeten, zette hij zijn illegale activiteiten voort. Een tijd lang was Van Roijen lid van het Vaderlandsch Comité, het overlegorgaan van vertegenwoordigers van de vroegere politieke partijen en van vooraanstaande personen op andere maatschappelijke terreinen. Ook had hij contact met het Duitse verzet tegen Hitler dat uitmondde in de mislukte aanslag van 20 juli 1944. Intussen was hij in januari 1944 voor de derde maal gearresteerd, maar na twee maanden opnieuw vrijgelaten. Uit vrees wederom te zullen worden gevangengenomen besloot hij niet naar huis terug te keren, maar onder te duiken.

Nadat Zuid-Nederland grotendeels was bevrijd, kreeg Van Roijen de opdracht van het College van Vertrouwensmannen naar Londen te gaan, teneinde meningsverschillen tussen de Nederlandse regering aldaar en de Vertrouwensmannen op te lossen. In oktober 1944 passeerde hij per kano de linies en bereikte hij Londen, waar hij - met onderbrekingen voor bezoeken aan Washington en het bevrijde Parijs - tot het einde van de oorlog zou blijven.

In het voorjaar van 1945 woonde Van Roijen als lid van de Nederlandse delegatie de conferentie te San Francisco bij, waar de Verenigde Naties werden opgericht. Onmiddellijk daarna, op 24 juni 1945, werd hij in het kabinet-Schermerhorn-Drees minister zonder portefeuille. Het lag in de bedoeling dat hij, als plaatsvervangend minister van Buitenlandse Zaken, Van Kleffens, zo nodig, zou vervangen. Toen Van Kleffens overwerkt raakte, wisselde hij op 1 maart 1946 met hem van functie. Als minister van Buitenlandse Zaken kreeg Van Roijen voor het eerst direct te maken met de Indonesische kwestie. In april 1946 woonde hij als lid van de Nederlandse delegatie de conferentie op de Hoge Veluwe bij. Daar werd zonder resultaat gesproken met afgezanten van de Republiek Indonesië, die in augustus 1945 haar onafhankelijkheid had uitgeroepen.

Van Roijen is slechts vier maanden minister van Buitenlandse Zaken geweest, want al op 3 juli 1946 kwam er een einde aan het eerste naoorlogse kabinet. De socialistische leider W. Drees had Van Roijen graag ook in het kabinet-Beel (1946-1948) op Buitenlandse Zaken gezien, maar de aftredende bewindsman vond dat deze post een politicus toekwam - wat overigens pas in 1948 zou gebeuren - en keerde terug in de buitenlandse dienst. In april 1947 werd Van Roijen ambassadeur in Canada. Ottawa was een rustige post, maar dat betekende niet dat het leven voor hem rustiger werd, want tegelijkertijd moest hij vaak Nederland bij de Verenigde Naties in New York vertegenwoordigen. De Nederlands-Indonesische verwikkelingen maakten van deze taak geen sinecure.

Toen de crisis met Indonesië zich het jaar daarop toespitste, werd Van Roijens taak nog moeilijker. Als waarnemend hoofd van de Nederlandse delegatie bij de Verenigde Naties waarschuwde hij al in oktober 1948 dat, bij gebruik van geweld, de Verenigde Staten sancties zouden kunnen afkondigen, iets wat Nederland, dat grotendeels afhankelijk was van Marshall-hulp, zich moeilijk kon veroorloven. Niettemin werd in december besloten tot een tweede politiële actie, waarbij de leiders van de Republiek werden gevangengenomen. Vrijwel heel de wereld keerde zich toen tegen Nederland; zijn bondgenoten voelden zich overrompeld. De waarnemend leider van de Amerikaanse delegatie, Ph.C. Jessup, beschuldigde Den Haag ervan het Handvest van de Verenigde Naties te hebben geschonden.

In deze sfeer moest Van Roijen weer de Nederlandse zaak verdedigen. Dat werd hem niet gemakkelijker gemaakt door onenigheid in de boezem van de Nederlandse regering zelf en doordat hij, in goed vertrouwen, soms verklaringen moest afleggen - onder meer over de behandeling van de gedetineerde Republikeinse leiders - die achteraf onwaar bleken te zijn. Desondanks wist zijn waardige, beheerste optreden veler bewondering af te dwingen.

Allengs werd Nederland gedwongen zijn onverzettelijke houding jegens de Indonesische nationalisten op te geven. Toen het erop aankwam iemand te vinden die de onderhandelingen met de Republiek kon vlottrekken, was weer Van Roijen - officieel nog steeds ambassadeur in Ottawa - de aangewezen man. Zo reisde hij in april 1949 naar Djakarta om er besprekingen aan te gaan met Mohammed Roem, de voorzitter van de Republikeinse delegatie. Hij begon deze onderhandelingen vanuit een zwakke positie: de Republiek had een politieke overwinning behaald, de Nederlandse regering was onzeker, en ten slotte kon Van Roijen niet op steun van de Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon in Indonesië, L.J.M. Beel, rekenen. Op een gegeven ogenblik moest hij zelfs met aftreden dreigen. Maar per slot van rekening boog de Nederlandse regering opnieuw voor de overmacht en werd op 7 mei 1949 de zogeheten Van Roijen-Roem-overeenkomst gesloten. Nu was de weg vrij naar de Ronde-Tafelconferentie, die van eind augustus tot begin november 1949 in Den Haag werd gehouden. Deze zou de onafhankelijkheid van Indonesië moeten bezegelen. Van Roijen toonde zich bereid als één van de vice-voorzitters op deze conferentie op te treden, maar onder voorwaarde dat de toekomst van westelijk Nieuw-Guinea, waarover geen overeenstemming was bereikt, daar niet tot een breuk zou leiden.

Met Nieuw-Guinea zou Van Roijen ruim tien jaar later opnieuw te maken krijgen. Hij was inmiddels in september 1950 ambassadeur in Washington geworden, en in Nederland was sinds 1952 J.M.A.H. Luns minister van Buitenlandse Zaken. Deze was een overtuigd tegenstander van overdracht van het westelijk deel van Nieuw-Guinea aan Indonesië en zocht hiervoor steun bij de Verenigde Staten. Van Roijen sprak al in een vroeg stadium zijn mening uit dat Nederland niet op Amerikaanse militaire steun zou mogen rekenen in geval van een Indonesische aanval. Luns was echter een ander standpunt toegedaan en liet kabinet en parlement lang onkundig van de opvatting van zijn ambassadeur ter plaatse.

Toen in 1962 de crisis op een gewapend conflict dreigde uit te lopen, kreeg Van Roijen evenwel verscheidene malen de gelegenheid zijn standpunt - gebaseerd op zijn ervaring in Washington - in de ministerraad toe te lichten. Intussen was hij in maart van dat jaar belast geworden met de taak besprekingen met een Indonesische delegatie te voeren. Deze besprekingen vonden - onder auspiciën van de Verenigde Naties en voorzitterschap van de Amerikaanse diplomaat E. Bunker - plaats in de buurt van Washington en leidden op 15 augustus 1962 tot het akkoord Nederlands Nieuw-Guinea aan Indonesië over te dragen, via een interim-bestuur van de Verenigde Naties.

Minister Luns, die toch al geen grote waardering voor Van Roijen had wegens de - volgens hem - te meegaande houding die hij in de Indonesische kwestie zou hebben getoond, verweet Van Roijen zijn bevoegdheden als onderhandelaar te buiten te zijn gegaan en de regering daardoor voor voldongen feiten te hebben geplaatst. Inderdaad heeft een ambassadeur nooit zo beslissend ingegrepen in het regeringsbeleid als Van Roijen in de Indonesische en Nieuw-Guinese kwesties. Hij oogstte daar niet uitsluitend dankbaarheid mee, zelfs niet bij oude vrienden en familie. In Elseviers Weekblad (18-8-1962, p. 1) noemde H.A. Lunshof hem, met een toespeling op de Amerikaanse nationaliteit van zijn moeder, een 'halve Hollander', die er slechts op uit was 'Amerika niet te ontstemmen'.

Maar Van Roijens positie was vrijwel onaantastbaar. Hij bleef ambassadeur te Washington, toentertijd de belangrijkste diplomatieke post. Het gezag dat hij daar genoot was - afgezien van zijn langdurige verblijf - groter dan verwacht mocht worden op grond van het gewicht van het land dat hij er vertegenwoordigde. Pas na veertien jaar, in 1964, verliet hij de Amerikaanse hoofdstad, om de laatste zes jaren van zijn actieve bestaan leiding te geven aan de ambassade te Londen. In 1970 ging Van Roijen met pensioen en vestigde hij zich in Wassenaar. Eén keer deed de regering nog een beroep op hem: toen Nederland in oktober 1973 het slachtoffer werd van een olieboycot van de Arabische landen wegens zijn - naar hun mening - te pro-Israëlische houding in de Jom Kippoeroorlog, ging hij als ambassadeur in bijzondere missie naar Saoedi-Arabië. Zijn zending had evenwel geen succes. In de jaren zeventig was hij een van degenen die prinses Beatrix adviseerden over een reorganisatie van de koninklijke hofhouding na haar troonsbestijging.

Anders dan sommige collega-diplomaten gedroeg Van Roijen zich nooit hooghartig, neerbuigend of cynisch. Hij was altijd hoffelijk en voorkomend, op en top een 'grand seigneur'. Daarbij toonde hij zich een belangstellend luisteraar. Aangezien Van Roijen om die redenen ook door de Indonesiërs hooggeschat werd, was hij bij uitstek geschikt om - tot tweemaal toe - de vastgelopen betrekkingen met hen uit het slop te helpen. Maar ook anderen hadden een hoge dunk van hem, al kwam bij sommigen dat inzicht pas lang nadat de feiten hem gelijk hadden gegeven. Onder de eerbewijzen die hij ontving, waren de Franklin D. Roosevelt Four Freedoms Award in 1982 en de Wateler Vredesprijs in 1983. In de Verenigde Staten verleenden de universiteiten van de stad en van de staat New York, alsmede Yale University en Hofstra College in Hampstead hem een eredoctoraat in de rechten.

Van Roijens realisme sloot aan bij zijn gevoel voor veranderende sociale en internationale verhoudingen. Zelf geen lid van de Partij van de Arbeid, noemde hij zich sympathisant; vooral omdat deze partij, volgens hem, als enige een zeker begrip had van internationale politiek. Van Roijen bezat een onverzettelijke wilskracht. Zo gaf hij niet toe aan de migraineaanvallen waaraan hij jarenlang leed, en hield hij deze voor anderen verborgen. Zijn moed toonde Van Roijen tijdens de Duitse bezetting en later, op geheel andere wijze, toen hij pal stond voor een koers die in eigen land, zelfs bij eigen ministers, op onbegrip, zo niet tegenstand, stuitte.

A: Collectie-J.H. van Roijen in het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage.

P: De in de tekst genoemde dissertatie.

L: Behalve necrologieën o.a. door J.L. Heldring, in NRC Handelsblad , 19-3-1991; Han Hansen, in de Volkskrant , 19-3-1991; Cees Wiebes en Bert Zeeman, 'Twee onafhankelijke diplomaten: dr. J.H. van Roijen en dr. H.N. Boon', in Internationale Spectator 46 (1992) 100-105: Indonesië in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (november 1948 - januari 1949) ('s-Gravenhage 1949); idem (februari - december 1949) ('s-Gravenhage 1950); Verhoren van J.H. van Roijen, in Verslag houdende de uitkomsten van het onderzoek [der] Enquêtecommissie Regeringsbeleid 1940-1945 Vc ('s-Gravenhage 1950) 630-633 en overige delen, passim; Alastair M. Taylor, Indonesian independence and the United Nations (Londen 1960); Het Vrije Volk , 20-8-1962 (p. 4); L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog (14 dln.; 's-Gravenhage 1969-1991) passim; F.J.F.M. Duynstee en J. Bosmans, Het kabinet Schermerhorn-Drees, 24 juni 1945 - 3 juli 1946 (Assen [etc.] 1977); Ide Anak Agung Gde Agung, 'Renville' als keerpunt in de Nederlands-Indonesische onderhandelingen (Alphen aan den Rijn 1980); interview door D. Dijksman en J. Jansen van Galen, in H[aagse] P[ost] , 21-3-1981; L.G.M. Jaquet, Minister Stikker en de souvereiniteitsoverdracht aan Indonesië. Nederland op de tweesprong tussen Azië en het Westen ('s-Gravenhage 1982); Ronald Gase, Misleiding of zelfbedrog. Een analyse van het Nederlandse Nieuw Guinea-beleid aan de hand van gesprekken met betrokken politici en diplomaten (Baarn 1984); P.B.R. de Geus, De Nieuw-Guinea kwestie. Aspecten van buitenlands beleid en militaire macht (Leiden 1984); H.F.L.K. van Vredenburch, Den Haag antwoordt niet. Herinneringen (Leiden 1985); J.L.R. Huydecoper van Nigtevegt, Nieuw-Guinea. Het einde van een koloniaal beleid ('s-Gravenhage 1990); Ben Koster, Een verloren land. De regering Kennedy en de Nieuw-Guinea kwestie, 1961-1962 (Baarn 1991); Terrence C. Markin, '''Dertig dagen tumult''. De Amerikaans-Nederlandse betrekkingen en de introductie van het Bunker-plan, 1962', in Jaarboek voor de Geschiedenis van de Nederlandse Buitenlandse Politiek 1994 ('s-Gravenhage 1994) 11-30; Hans Meijer, Den Haag - Djakarta. De Nederlands-Indonesische betrekkingen, 1950-1962 (Utrecht 1994); G. van Roon, Jan Herman van Roijen, een diplomaat in oorlogstijd [Afscheidscollege] (Amsterdam 1995); M.D. Bogaarts, De periode van het kabinet-Beel, 3 juli 1946 - 7 augustus 1948 . Band D: Nederlands-Indië (Nijmegen 1995); Het kabinet-Drees-Van Schaik (1948-1951) . Band C: Koude Oorlog, dekolonisatie en integratie . Onder red. van P.F. Maas en J.M.M.J. Clerx (Nijmegen 1996); Arnout Molenaar, 'Langs de grenzen van het mogelijke. Het optreden van diplomaat J.H. van Roijen in de Indonesische kwestie', in Tijdschrift voor Geschiedenis 113 (2000) 182-202.

I: H[aagse] P[ost] , 21-3-1981, p. 27 [Van Roijen in 1981. Foto door Ronald Hoeben].

J.L. Heldring


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013