© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: P.L. Nève, 'Russel, George Marie Gabriel Henri (1891-1962)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn5/russel [12-11-2013]
RUSSEL, George Marie Gabriel Henri (1891-1962)
Russel, George Marie Gabriel Henri, jurist (Venlo 22-2-1891 - Amsterdam 16-11-1962). Zoon van Karel Alexander Maria Russel, wijnhandelaar en wethouder, en Henriëtte Charlotte Marie Mathilde Houtappel. Gehuwd op 2-8-1921 met Gijsbertha Maria van Rhijn (1900-1989). Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 1 dochter geboren.
Op het progymnasium te Venlo en op het gymnasium te Rolduc was George Russel een briljante leerling, vooral in de oude talen, maar tevens een uitblinker in sport en atletiek. Zijn gehele leven bleef hij deze voorliefdes, de Latijnse en Griekse auteurs en de gymnastiekbeoefening, trouw. Hij viel ook op als een roerig, ongemakkelijk knaapje met een uitgesproken rechtvaardigheidsgevoel en een grote mate van intellectuele en fysieke strijdlust.
Van 1912 tot 25 juni 1915 studeerde Russel rechten aan de Universiteit van Amsterdam, waar hij op 17 december 1918 cum laude promoveerde op De onderneming in het privaatrecht . Hij kreeg belangstelling voor het belastingrecht toen hij van 1915 tot 1918 ter vervanging van de militaire dienst tewerk was gesteld als adjunct-inspecteur der Directe Belastingen in Terneuzen. In 1918 werd hij door de Middelburgse rechtbank opgeroepen als inspecteur-deskundige te getuigen in een smokkelaffaire. Geheel onverwacht koos Russel de zijde van de verdachte. Hij bleek een geboren advocaat. De verdediging van de underdog tegen de overmachtige overheid werd vanaf dat ogenblik zijn roeping, de belastingwetenschap zijn werkterrein.
Vanaf 1919 tot 1938 was Russel verbonden aan het Amsterdamsch Trustee's Kantoor als chef van de afdeling Belastingadviezen; tegelijkertijd was hij als advocaat aan de balie ingeschreven. In 1938 vestigde hij zich zelfstandig. De hoofdstad bleef daarna zijn woonplaats. Met de benoeming in 1923 van de belastingjurist Russel als lector Romeins recht aan de zojuist geopende juridische faculteit der Roomsch-Katholieke Universiteit te Nijmegen was niet de juiste man op de juiste plaats gezet. Beter was het dan ook dat Russel hier in 1928 benoemd kon worden tot buitengewoon hoogleraar belastingrecht en belastingpolitiek. Als zodanig bezette hij de eerste leerstoel fiscaal recht aan een Nederlandse universiteit.
Russel hield zijn oratie op 30 maart 1928: Beschouwingen over nationaal en internationaal belastingrecht . Hij vervulde dit ambt tot 1961, maar bleef - mede omdat hij Amsterdam als woon- en werkplaats aanhield - in de faculteit enigszins een outsider. Aan een handvol toehoorders gaf hij elke zaterdag op vlakke toon zijn onderwijs. Met vooruitziende blik streefde Russel - zij het nog zonder succes - ernaar het belastingrecht tot een verplicht doctoraalvak te maken. Hiertoe was volgens hem des te meer reden omdat een hoogleraar in het belastingrecht zich niet diende te beperken tot het behandelen van de bestaande fiscale wetgeving, doch ook het internationale belastingrecht, de geschiedenis der Nederlandse belastingen, de algemene beginselen van de belastingheffing en vooral de verhouding tussen belastingplicht en gewetensplicht in zijn beschouwingen moest betrekken. Hij zag deze plichten vaak botsen. Russel had mede onder invloed van Belgische auteurs - die op hun beurt steunden op de kerkvaders, op de Summa Theologica van Thomas van Aquino en op de encyclieken van de pausen Pius XI en Pius XII en hun voorgangers - een maatschappijvisie opgebouwd waarin voor individu, familie en bedrijf een grote rol was weggelegd, voor de staat - met zijn belastingen! - slechts een marginale en subsidiaire.
Het buitengewoon professoraat was een nevenfunctie; Russel onderhield de zijnen door zijn werk als een succesvol belastingconsulent en een bekwaam en toegewijd advocaat. Hij trad tevens op als examinator bij verschillende categorieën van belastingexamens en vond daarnaast de tijd voor het schrijven van een gestadige stroom van bijdragen over fiscale onderwerpen in brochures, in de vakpers, maar ook in dag- en weekbladen.
Bij gelegenheid stelde Russel zich vierkant tegenover de fiscus op, een ongebruikelijke houding in een tijd waarin de meeste Nederlandse belastingadviseurs uit de belastingdienst of van het departement van Financiën afkomstig waren. In zijn strijd tegen wat hij als onrecht in de belastingwetgeving beschouwde, bediende hij zich nogal eens van krasse taal; termen als 'knevelarij' en 'machtsmisbruik' waren daarbij niet ongebruikelijk. In een reeks artikelen die tussen 17 maart en 27 oktober 1932 in het katholieke dagblad De Tijd verschenen, verdedigde Russel de - in zijn sociale filosofie goed passende en tal van kerkelijke bedienaren in die tijd niet vreemde - stelling dat de aanvaarding van (belasting)wetten door een parlementaire meerderheid niet betekende dat deze wetten ook in geweten zouden binden. Nadat hij gemerkt had dat de hoofdredacteur over de verdedigbaarheid van zijn thesen een theoloog geraadpleegd had, beëindigde hij de serie in oktober 1932. 'Dan kunt U weer rustig slapen', voegde hij de redacteur toe.
Gedurende de Duitse bezetting stelde Russel zich als verdediger en raadsman ter beschikking van hen die zijn hulp nodig hadden, ook buiten het belastingrecht. Op de hem eigen onverschrokken wijze wendde hij zich tot de bezettende macht en wist daarmee resultaten te behalen.
Na de bevrijding werd Russel geconfronteerd met de opkomst van de moderne belastingtheorie en de door H.J. Hofstra, Tweede-Kamerlid namens de Partij van de Arbeid, gepropageerde 'socialistische belastingpolitiek'. Deze beschouwde hij als een nauwelijks gecamoufleerd nivelleringsstreven; zijns inziens mocht belastingheffing uitsluitend gericht zijn op de dekking van noodzakelijke publieke lasten en geen instrument zijn in de uitvoering van het overheidsbeleid. Als steeds onderbouwde Russel zijn standpunt met uitspraken van kerkelijke autoriteiten. Toen hij zich in 1948 in zijn artikel 'Crisis van het geweten. Een vermaan tegen fiscaal onrecht. Onzedelijke belastingheffing' in Elseviers Weekblad (30-10-1948) weer eens op Pius XII en diens voorgangers had beroepen om op verkapte wijze tot belastingontwijking aan te sporen, riep dit het ongenoegen op van het hoogste bestuurlijke college van de Nijmeegse universiteit, het door de bisschoppen gedomineerde bestuur van de Sint Radboudstichting. 'Op grond van overwegingen van tactische aard' liet men het bij een vermaning.
Russels felheid bracht hem enige jaren later ook in aanraking met de strafrechter. De naoorlogse wetgeving, die veelal op het staatsnoodrecht was gebaseerd, was hem een doorn in het oog. De oprichting van de Fiscale Recherche en de uitvaardiging van het Besluit Uitbreiding Bevoegdheden Belastingambtenaren en het Buitengewoon Navorderingsbesluit beschouwde hij als uitingen van tirannie, waartegen met de grootste kracht gestreden moest worden. In 1950 publiceerde Russel het geruchtmakende artikel 'De rol der fiscale recherche' in De Telegraaf (4-11-1950) over de 'despotie' van minister van Financiën P. Lieftinck (1945-1952) en de ongelukken en 'misdaden' door diens ambtenaren verricht. Hij vergeleek hen met hyena's, wat hem op een proces wegens smaad te staan kwam. Tijdens de rechtszitting veranderde hij de kwalificatie 'hyena's' ('laffe dieren die zich niet op levende mensen werpen') in 'tijgers'. Hij werd door de Amsterdamse rechtbank tot een geldboete, subsidiair tien dagen hechtenis, veroordeeld. Van dit vonnis kwam Russel niet onder de indruk. In de rechtszaal haalde hij zijn aan de kerkvader Hiëronymus ontleende lijfspreuk aan: 'Als uit de waarheid een belediging voortkomt, is het beter dat de belediging wordt geuit, dan dat de waarheid verborgen blijft!'
Gedreven door zijn sterk ontwikkeld rechtsbewustzijn wraakte Russel ook de ontsporingen in de naoorlogse berechting en behandeling van politieke delinquenten. In talrijke publicaties keerde hij zich onverschrokken tegen uitwassen in de bijzondere wetgeving en de bijzondere rechtspleging en signaleerde daarbij de misstanden in de bewakingskampen. Daarnaast trad hij op als raadsman van de om zijn rol binnen de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB) berucht geworden en na de bevrijding bestrafte gereformeerde predikant H.W. van der Vaart Smit. In een door deze laatste - op zijn advies - gepubliceerde brochure Kamptoestanden 1944/'45 - 1948 , over de misstanden in de gevangenkampen, schreef Russel een voorwoord. Het boekje verscheen voor het eerst in mei 1949 en beleefde binnen een paar maanden vier drukken, waarmee het tot een oplage kwam van 40.000 exemplaren. De publicatie bleef niet zonder resultaat. In oktober 1949 werd mede op aansporing van minister van Justitie Th.R.J. Wijers (1948-1950) door de parlementaire enquêtecommissie naar het regeringsbeleid in de jaren 1940-1945 een vooronderzoek naar de geboekstaafde wantoestanden ingesteld. Al deze commotie heeft het gratiebeleid wel beïnvloed en het gehalte van de rechtsstaat terdege verhoogd.
Met het beleid van de naoorlogse coalitieregeringen van Katholieke Volkspartij (KVP) en Partij van de Arbeid kon Russel zich niet verenigen. Behalve de belastingpolitiek riep de behandeling van de Indonesische kwestie zijn ongenoegen op. Hij brak met de KVP, waarvan hij enige jaren lid was geweest, en richtte met enkele geestverwanten in 1952 een politieke partij op: de Partij voor Recht en Vrijheid. Zij gold als een reactionaire club, die tegen rooms-rode samenwerking gekant was en zich vooral tegen de KVP richtte. Geïnsinueerd werd dat zij veel oud-NSB'ers trok.
Op een te Maastricht gehouden verkiezingsbijeenkomst in het voorjaar van 1952 beschuldigde partijvoorzitter Russel de prominente KVP'er C.P.M. Romme ervan 'een slordige duit aan de moffen verdiend te hebben'. Het slachtoffer trachtte via een lid van het college van curatoren te Nijmegen te bereiken dat tegen Russel disciplinaire maatregelen werden genomen. De curatoren wendden zich daarom tot de Sint Radboudstichting - dus tot de bisschoppen -, niet wegens Romme, maar wegens hun algemeen ongenoegen over Russels gedragingen, waarin de in 1948 uitgedeelde vermaning geen verbetering had gebracht. Volgens het curatorium was hij wegens zijn 'eenzijdig gekleurde, onbeheerste en vaak beledigende verwijten en aanklachten' een steen des aanstoots gebleven, 'het tegendeel van een sieraad van onze universiteit'. Ook verweet men hem zijn raadsmanschap van Van der Vaart Smit en het voorwoord in diens brochure. Russel zou zich als Nederlander en hoogleraar in diskrediet gebracht hebben, reden waarom curatoren hem nu zonder opgave van redenen wilden ontslaan. De bisschoppen ondernamen echter tot Rommes bittere teleurstelling om 'tactische redenen' niets. Russel kennende verwachtten zij, dat hij zich niet bij een ontslag zou neerleggen en de universiteit in nog groter opspraak zou brengen dan hij al deed. Drie jaar later, in 1955, zegde de strijdbare en omstreden hoogleraar, gedesillusioneerd door het gebrek aan succes en de slechte onderlinge betrekkingen der bestuursleden, het voorzitterschap van zijn partij - inmiddels Nationaal Verbond voor Recht en Vrijheid geheten - trouwens op.
Russel concentreerde zich weer op zijn werkzaamheden als - door de tegenpartij gevreesd - belastingadviseur en docent. Uit de titel van zijn op 2 juni 1961 gehouden afscheidscollege Confiscatoire belastingtarieven en misbruik van strafwetgeving bleek dat zijn gedachten over het doel van de belastingheffing, te weten dat deze niet als onderdeel van sociale of economische politiek benut dient te worden, en over de hoogte der tarieven sedert 33 jaren ongewijzigd waren gebleven.
Russel was een sober levend, hardwerkend en plichtsgetrouw man, een zorgzaam en godsdienstig huisvader en trouw kerkbezoeker, doch geen klerikaal. Hij was klein van stuk. Zijn breedgeschouderde postuur had hij te danken aan zijn liefde voor atletiek en gymnastiek. Zijn felle ogen getuigden van de sterkte en de oprechtheid van zijn overtuigingen, bij wier verdediging hij niets of niemand spaarde en de objectiviteit wel eens uit het oog verloor. In het katholieke en het Amsterdamse maatschappelijke leven bekleedde hij enige functies; zo was hij bij zijn overlijden nog president-commissaris van de NV Drukkerij De Spaarnestad, in welke hoedanigheid hij ijverde voor het behoud van het verliesgevende dagblad De Tijd .
P: Volledige bibliografie tot oktober 1940 in Lijst van geschriften van leden der Vereeniging tot het Bevorderen van de Beoefening der Wetenschap onder de Katholieken in Nederland. Supplement 1930 ('s-Gravenhage 1931) 36-43; ibidem. Supplement 1940 ('s-Gravenhage 1941) 73-78. Verder, behalve de in de tekst genoemde publicaties: Rechtsgrond der belasting en rechtvaardigheid in het belastingrecht ([Utrecht] 1947); De Londense koninklijke besluiten in het licht van staatsnoodrecht ([Haarlem] 1948); Na-oorlogse belastingpolitiek. 5 jaar fiscale dictatuur (Utrecht 1951); Enige beschouwingen over de rechtspositie van belastingplichtigen. Gedachten naar aanleiding van het ontwerp voor de algemene wet in zake rijksbelastingen ([Haarlem] 1958).
L: 'Professor dr.jur. G.M.G.H. Russel', in Leading men at home and abroad 1928/1929 ('s-Gravenhage 1929) 92-93; W.H.A.M. Lucas, in De Tijd-Maasbode , 19-11-1962; L.J.M. Nouwen, in Jaarboek Katholieke Universiteit Nijmegen, 1962-1963 (Nijmegen [etc.] z.j.) 73-78; J.B.A.M. Brabers, De faculteit der rechtsgeleerdheid van de Katholieke Universiteit Nijmegen, 1923-1982 (Nijmegen 1994).
I: J.B.A.M. Brabers, De faculteit der rechtsgeleerdheid van de Katholieke Universiteit Nijmegen, 1923-1982 (Nijmegen 1994) 272.
P.L. Nève
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)Laatst gewijzigd op 12-11-2013