Smit, Johanna Elisabeth (1933-1981)

 
English | Nederlands

SMIT, Johanna Elisabeth (1933-1981)

Smit, Johanna Elisabeth, (ook bekend onder de naam Joke Kool-Smit), feministe (Utrecht 27-8-1933 - Amsterdam 19-9-1981). Dochter van Johannes Jacobus Smit, hoofd van een ULO, en Johanna Elisabeth Koenderink, lerares aan een huishoudschool. Gehuwd op 15-5-1956 met Constant Kool (geb. 1929), leraar wiskunde, later statisticus. Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 1 dochter geboren

afbeelding van Smit, Johanna ElisabethJoke Smit groeide op in een gezin met zes kinderen in achtereenvolgens Utrecht, Enschede en Vianen. Het Nederlands-hervormde geloof nam thuis een belangrijke plaats in en vormde - naast andere niet-religieus geïnspireerde vormen van idealisme - het fundament van een sterke maatschappelijke betrokkenheid. Als oudste ontwikkelde Joke een groot verantwoordelijkheidsgevoel. Dit werd nog versterkt door het feit dat haar moeder in 1949 - geheel tegen de geest van de tijd in - buitenshuis ging werken: zij gaf kookles op een huishoudschool.

Vanaf 1945 bezocht Joke Smit het Christelijk Gymnasium in Utrecht. In deze periode legde zij zichzelf de taak op per week minimaal twee boeken te lezen. Zo maakte zij kennis met de feministische opvattingen van onder anderen Jo van Ammers-Küller en Cécile Goekoop-de Jong van Beek en Donk en met het Franse existentialisme van Simone de Beauvoir en Jean-Paul Sartre. Na in 1951 het diploma gymnasium-A te hebben behaald, studeerde Smit eerst gedurende een jaar Franse taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. Om ook een universitaire studie voor andere kinderen mogelijk te maken, zochten haar ouders in 1952 beiden een werkkring in Amsterdam en verruilden zij hun ruime vrijstaande huis in Vianen voor een bovenwoning in de Eerste Helmersstraat in de hoofdstad. Hier zette Smit haar studie voort aan de gemeentelijke universiteit. Door thuis te blijven wonen leverde ook zij haar bijdrage aan de gezamenlijke gezinsinspanning.

Joke Smit droeg bij aan de kosten van haar studie door overdag als typiste te werken en 's avonds als kinderoppas. Na haar kandidaats gaf zij in deeltijd Frans op middelbare scholen. In 1958 deed zij doctoraalexamen, en het jaar daarop werd zij voltijds lerares Frans aan verscheidene Amsterdamse scholen. Inmiddels was zij in 1956 getrouwd met de wiskundestudent Constant Kool, die ze had ontmoet op een conferentie van de Nederlandse Christen-Studenten Vereniging. In 1961 werd hun eerste kind, Lieuwe, geboren.

In 1962 zegde Joke Kool-Smit haar baan op om met een beurs negen maanden naar Parijs te gaan. Het proefschrift over de 19de-eeuwse Franse schrijver en diplomaat J.A. Gobineau dat ze in Parijs had willen voorbereiden, bleek echter al door een Zwitser ter hand te zijn genomen. Zij koos toen voor een freelance journalistieke en literaire carrière, onder meer als recensente van Franse en Nederlandse literatuur voor de Nieuwe Rotterdamse Courant en Het Parool . Al vanaf 1961 maakte Kool-Smit deel uit van de redactie van het literaire tijdschrift Tirade ; van 1963 tot 1966 was zij tevens redactiesecretaris. Samen met het grootste deel van de redactie bedankte zij in 1967 voor deze in literaire kringen zeer begeerde plaats, nadat uitgever G.A. van Oorschot voor de zoveelste maal een artikel had doorgedrukt. In datzelfde jaar aanvaardde Kool-Smit een betrekking als wetenschappelijk hoofdmedewerkster aan het Instituut voor Vertaalkunde van de Universiteit van Amsterdam. Hier zou ze tot aan haar overlijden werkzaam zijn. Sinds 1978 deed ze onderzoek naar de structurele verschillen tussen het Frans en het Nederlands ten behoeve van een proefschrift dat onvoltooid zou blijven.

In 1964 kregen Joke Kool-Smit en haar echtgenoot hun tweede kind, Elisabeth. Zij bleek in haar omgeving een van de weinige moeders die ook buitenshuis werkten. Uit ongenoegen over de maatschappij die de tijdrovende organisatie van de kinderopvang aan de ouders overliet - na een fulltime dienstmeisje volgde een serie oppassen - en in de overtuiging dat haar ervaringen als werkende moeder geenszins uniek waren, schreef Kool-Smit in 1967 'Het onbehagen bij de vrouw' in De Gids (130 (1967) II, 267-281). Dit geruchtmakende artikel gaf het startschot voor de tweede feministische golf in Nederland. Het artikel riep zoveel herkenning op bij andere vrouwen dat Kool-Smit, samen met wetenschappelijk medewerkster, journaliste en politica Hedy d'Ancona, op 26 oktober 1968 de actiegroep Man-Vrouw Maatschappij (MVM) oprichtte, met enige tegenzin overigens, want ze hield niet van vergaderen en organiseren. Vanaf het begin bestond er tussen beiden een taakverdeling. Kool-Smit schreef het beste - dat deed ze voor haar plezier -, terwijl D'Ancona beter praatte. Kool-Smit was geen begenadigd spreekster: zij reageerde enigszins secundair en sprak wat haperend, tenzij ze haar teksten voorlas. Haar calvinistische opvoeding en haar grote plichtsbesef - 'Als ik het niet doe, gebeurt het niet' verzuchtte ze geregeld - maakten dat zij desalniettemin tussen 1968 en 1970 het voorzitterschap van MVM op zich nam. Naast een voltijdse baan die zij serieus nam, haar werk voor MVM en de zorg voor haar kinderen bleef er weinig tijd over voor ontspanning. In 1974 eisten lichaam en geest hun tol. Smit was lange tijd ziek.

Hoewel Joke Kool-Smit haar feminisme in het openbaar met succes gestalte gaf, had ze het er aanvankelijk in haar privé-leven moeilijk mee. Terwijl haar echtgenoot vanaf het begin actief was in MVM, liet het gros van haar vrienden, vriendinnen en kennissen haar in de kou staan, toen ze begon met haar feministische activiteiten. Deze ervaringen verwerkte Kool-Smit in 1969 in een politieke analyse van de weerstanden tegen feminisme en feministische vrouwen in het als programmatisch voor MVM geschreven boek Rok en rol. Vrouw (en man) in een veranderende samenleving .

Als voorzitster leidde Joke Kool-Smit MVM in een - voor Europa unieke - radicale feministische richting, omdat het de aanwezigheid en werkzaamheid van mannen niet uitsloot. 'Mannenhaat is niet rendabel', betoogde zij, 'ofschoon ik er af en toe wel eens last van heb'. Vrouwen hadden eerder last van vrouwenhaat, stelde ze in 1970. Deze typische 'minderheidsreactie' konden vrouwen slechts overwinnen als ze van elkaar en zichzelf leerden houden. Voor Kool-Smit betekende het zelfs dat seksualiteit niet langer werd uitgesloten van haar intense vriendschappen met vrouwen. Zij spande zich consequent in om de - wat zij noemde - 'algemeenheidsmythe' aan de kaak te stellen, die wat mannen doen voor normaal houdt en wat vrouwen doen als afwijkend beschouwt. Tegenover de gewoonte onder geëmancipeerde vrouwen om over vrouwen te praten als de 'ander' en 'ze' stelde Kool-Smit dat feministen moesten leren 'we' te zeggen als het onderwerp 'vrouwen' betrof. In deze lijn lag ook haar aanbeveling de oorzaak van de geringe bereidheid onder Nederlandse vrouwen om buitenshuis te werken niet te zoeken in een afwijkende psychologische gesteldheid van vrouwen of een gebrek aan doorzettingsvermogen. Niet de huisvrouw was in haar visie de afwijking die verklaard moest worden, maar het wonder van de werkende moeder.

Nadat Joke Kool-Smit in 1967 'Het onbehagen bij de vrouw' had gepubliceerd, voegde zij de daad bij het woord en werd ze lid van de Partij van de Arbeid (PvdA). Namens deze partij nam zij in 1970 onder grote druk zitting in de Amsterdamse gemeenteraad. Zij was er het enige vrouwelijke raadslid. Het werd een fiasco, niet alleen omdat het haar aan voldoende tijd ontbrak haar dubbele taak als feministe en sociaal-democrate adequaat te vervullen, maar vooral ook omdat ze haar feministische ideeën niet kwijt kon in de raad. Haar afscheidsrede in 1971 werd beroemd. Ze vergeleek de raadsvergadering met een apenrots, waar de voornaamste bezigheid van de mannetjes is om de pikorde vast te stellen. Haar geloof in de politiek als arena om de emancipatie van vrouwen te bewerkstelligen, verloor ze echter niet. Ze maakte vanaf 1971 tot haar overlijden deel uit van de (kern)redactie van het PvdA-blad Socialisme en Democratie en oefende met haar artikelen invloed uit op het in 1973 opgestelde beginselprogramma van de PvdA.

Joke Kool-Smit noemde zichzelf, niet zonder ironie, 'een echte radicaal', vanwege haar praktische aanpak van de maatschappijverandering. Zo verspilde zij geen energie aan theoretische discussies over antiautoritaire crèches. Van belang was vooral dàt er kinderopvang kwam; de organisatievorm kwam later wel. Om vergelijkbare reden oefende zij wel kritiek uit op de seksistische inhoud van specifieke tv-programma's, maar niet op de algemene verdovende werking van televisie. Kool-Smit bleef daarbij niet aan de zijlijn staan, maar maakte vanaf 1971 deel uit van de programmaraad Televisie van de NTS (later NOS) en kwam met het idee voor een feministisch televisieprogramma, dat in 1975 gestalte zou krijgen onder de titel Ot... en hoe zit het nu met Sien? Als lid van de Commissie Vormings- en Ontwikkelingswerk voor Volwassenen schreef Kool-Smit in 1973 de beleidsnota over volwasseneneducatie 'De moeder van Marie kan méér!' Als lid van de door de regering geïnstalleerde Emancipatiekommissie, van 1974 tot 1981, wist zij grote invloed uit te oefenen op het 'emancipatiebeleid' - een door haar in 1973 bedachte term - van de overheid.

Hoewel feminisme een gedeelde passie bleef - het echtpaar werkte samen in de Emancipatiekommissie - leefden Joke Smit en haar echtgenoot sinds 1974 gescheiden; zij hield de zorg voor de kinderen. De jurist Jeroen de Wildt, eveneens actief in MVM, was vanaf 1979 haar levensgezel.

Omstreeks 1974 trad er een zekere verwijdering op tussen Joke Smit en dat deel van de vrouwenbeweging dat het accent op persoonlijke bewustwording en een separatistische visie bleef leggen. Redelijkheid was bij haar een groot goed; zij probeerde altijd via overleg problemen op te lossen. Terwijl het meer antiautoritair georiënteerde deel van de vrouwenbeweging haar voor de voeten wierp dat ze met haar pleidooi voor samenwerking met traditionele vrouwenorganisaties, populaire damesbladen en politieke partijen een 'belangenbehartigingsfeminist' was, stelde Smit dat het uiteindelijke succes van het feminisme niet afhing van goede bedoelingen, maar van goede organisatiestructuren. Ze geloofde evenmin in een beweging die zich uitsluitend op vrouwen concentreerde. Om een gelijk en gevarieerder leven voor vrouwen en mannen mogelijk te maken, spande zij zich vanaf 1976 bijzonder in voor een vijfurige werkdag. Ze gaf echter toe dat ze als rechtgeaarde werkezel grote moeite zou hebben zich aan haar eigen leer te houden.

Joke Smit heeft consequent op verschillende manieren geprobeerd de politiek actieve feministen ervan te overtuigen dat zij gezamenlijk - en niet alleen via hun eigen partij - hun eisen moesten stellen. Smit streefde ernaar haar 'ziel schoon te houden'. Daarmee dwong zij zichzelf haar motieven, gevoelens en redeneringen zorgvuldig te onderzoeken. Gemakkelijk was zij niet; niet voor zichzelf en niet voor haar directe omgeving. Smit had haast en was resultaatgericht. In 1980 werd kanker geconstateerd. Een jaar later overleed zij, 48 jaar oud. Op de rouwkaart en op de zelfgekozen grafsteen staat achter haar naam: 'Feministe'. Daaronder liet zij de oproep beitelen: 'Zusters, weest moedig, scherpzinnig, eendrachtig'.

Joke Smit werd een icoon van de Nederlandse feministische beweging: de Aletta Jacobs van de 'Tweede Golf'. In politiek, intellectueel en praktisch opzicht liep ze ver op de troepen vooruit. Zij betoonde zich feministe en burger op een moment dat feminisme en goed burgerschap nog onverenigbaar werden geacht.

A: Persoonlijk archief-Joke Smit bij de Stichting 'In Memoriam Johanna Elisabeth Smit'; persdocumentatie betreffende Joke Smit bij het Aletta Instituut voor vrouwengeschiedenis te Amsterdam, www.aletta.nu.

P: De belangrijkste feministische publicaties van Joke Smit zijn gebundeld in Joke Smit. Er is een land waar vrouwen willen wonen. Teksten 1967-1981 . Samengesteld door Jeroen de Wildt en Marijke Harberts (Amsterdam 1984). Hierin is ook een voorlopige bibliografie opgenomen (pp. 375-381).

L: Behalve necrologieën o.a. door Cisca Dresselhuys, in Trouw , 21-9-1981, door Hedy d'Ancona, in de Volkskrant , 21-9-1981, door Emmy van Overeem, in Elseviers Magazine , 26-9-1981 en door Aukje Holtrop, in Vrij Nederland , 26-9-1981: Els Bongers, 'Kijk haar/hoor haar: Joke Smit' [Tekst van een interview], in Vara-teksten (oktober 1981); Jeroen de Wildt, 'Ter inleiding' [Biografische schets], in de onder P genoemde publicatie Joke Smit. Er is een land waar vrouwen willen wonen , 9-14; Cees Veltman, 'Een stratege van de feministische strijd', in Hervormd Nederland , 20-9-1986; Marijke Harberts, Afscheid van Joke Smit (Amsterdam 1987); Henk Romijn Meijer, 'Joke', in idem, Een krans rozen en een zakdoek. Verhalen, impressies, portretten (Amsterdam 1988) 169-185; Irene Costera Meijer, Het persoonlijke wordt politiek. Feministische bewustwording in Nederland, 1965-1980 (Amsterdam 1996); Anneke Ribberink, Leidsvrouwen en zaakwaarneemsters. Een geschiedenis van de Aktiegroep Man Vrouw Maatschappij (MVM), 1968-1973 (Hilversum 1998); Janny Groen, 'Joke Smit. Gedreven door een groot onbehagen', in Kopstukken van het laagland. Een eeuw Nederland in honderd portretten . Onder red. van Paul Brill ([Amsterdam] 1999) 386-390.

I: Anneke Ribberink, Leidsvrouwen en zaakwaarneemsters. Een geschiedenis van de Aktiegroep Man Vrouw Maatschappij (MVM), 1968-1973 (Hilversum 1998) 64.

Irene Costera Meijer


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013