© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: Caroline de Westenholz, 'Vogel, Louis Albert (1874-1933)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn5/vogel [12-11-2013]
VOGEL, Louis Albert (1874-1933)
Vogel, Louis Albert, (door naamstoevoeging bij KB d.d. 18-2-1933 nr. 30 gewijzigd in Anthing Vogel; bekend onder de naam Albert Vogel sr.), voordrachtskunstenaar en publicist (Bergen op Zoom 18-6-1874 - 's-Gravenhage 8-11-1933). Zoon van Johan Amelius Karel Henderik Willem Vogel, kolonel der infanterie, en Pauline Sophie Sassen. Gehuwd op 14-4-1904 met Anna Maria Geertruida de Lorm (1881-1967). Dit huwelijk bleef kinderloos. Na echtscheiding (10-5-1916) gehuwd op 1-8-1916 met Ellen Buwalda (bekend onder de naam Ellen Vareno) (1890-1985), voordrachtskunstenares. Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 2 dochters geboren.
Albert Vogel stamde uit een Duits geslacht van notabelen en militairen. Hij erfde zijn artistieke aanleg, naar eigen zeggen, van zijn moeder, een telg uit een fijnzinnige, aanzienlijke, Zuid-Limburgse familie. Getrouw aan de familietraditie gingen Albert en zijn vier - oudere - broers allemaal in het leger. Al op de HBS in Haarlem (1887-1891) had zich bij hem een talent tot declameren geopenbaard, en tijdens zijn officiersopleiding aan de Hoofdcursus te Kampen bekwaamde Albert zich bij wijze van liefhebberij in de voordrachts- en toneelspeelkunst. Zijn idool was de grote romantische acteur Louis Bouwmeester. Aan het einde van de 19de eeuw was het echter uitgesloten dat een jongeman van goeden huize professioneel aan het toneel zou gaan, en in 1900 werd Vogel beëdigd tot eerste luitenant bij het vierde Regiment Infanterie. Spoedig kreeg hij een plaats in het prestigieuze Haagse Garderegiment Grenadiers en Jagers, waar zijn vader in de jaren negentig commandant van was geweest.
Toch kroop het bloed waar het niet gaan kon. Na in 1899 een voorstelling van Starkadd van de Vlaming Alfred Hegenscheidt, met Louis Bouwmeester in de hoofdrol, te hebben gezien begon Vogel zich serieus toe te leggen op de voordrachtskunst. In 1899 trad hij voor het eerst op in het openbaar voor een afdeling van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen met een poëzieprogramma, dat onder andere gedichten van Louis Couperus bevatte. Uit hoofde van zijn functie als officier presenteerde hij zich nadrukkelijk als 'dilettant-voordrachtskunstenaar'.
Dit was het begin van een merkwaardig dubbelleven. Gedurende de eerstvolgende zes jaar stond luitenant Vogel overdag streng in militair gelid, terwijl hij 's avonds de landelijke culturele gezelligheidsverenigingen afreisde om proeve te geven van zijn ware hartstocht: de voordrachtskunst. Vogel had een buigzame, donkere stem, waarmee hij beurtelings kon bulderen, fluisteren of flemen. De criticus Johan de Meester sr. karakteriseerde zijn kunst eens als 'teekenen met geluid'. Voorlopig legde Vogel zich toe op solovoordrachten van hele 'versdrama's', zoals Sophocles' Koning Oedipus of Antigone, Byrons Manfred, het gedicht Loki - een omwerking van Godenschemering , dat Marcellus Emants speciaal voor Vogel had vervaardigd - of Shakespeare's Coriolanus. En toch noemde deze geboren artiest zichzelf consequent een 'amateur'.
De ommekeer kwam in 1906. In oktober van dat jaar werd Vogel uitgenodigd deel te nemen aan de herdenking van de honderdvijftigste geboortedag van de dichter Willem Bilderdijk. Hij trad op in een bont programma van muziek, toneel- en voordrachtskunst, samen met de acteurs Louis Bouwmeester en Eduard Verkade. Deze ervaring bracht hem ertoe zich terug te trekken uit de actieve dienst om professioneel voordrachtskunstenaar te worden. Voortaan was hij reserve-officier.
Vogel, inmiddels getrouwd met Annie de Lorm - een huwelijk dat voor beide partijen een vergissing bleek en dat na enige jaren uiteenviel -, vertrok in januari 1907 met zijn vrouw voor een tournee van anderhalf jaar naar Nederlands-Indië, China en Japan. Hij trad daar op voor de Nederlandse en Duitse kolonies. Uit bewondering voor het theater in het laatstgenoemde land schreef hij Het Japansch Tooneel (1911). Hij had een groot gemak met de pen, en van nu af aan zou hij geregeld bijdragen leveren aan verschillende kranten en tijdschriften, zoals Het Vaderland, Nieuwe Rotterdamsche Courant, Het Masker en De Tooneelgids. Nu Vogel ontdekt had ook in andere talen te kunnen optreden, kreeg hij voor het eerst behoefte aan professionele begeleiding. Gedurende de laatste drie maanden van het jaar 1908 vestigde hij zich daarom in Berlijn, waar hij studeerde aan de school van regisseur Max Reinhardt. Evenals Royaards en Verkade vóór hem kreeg Vogel hier les van de romantische declamator Alexander Strakosch.
In Berlijn maakte Vogel kennis met het melodrama in de oorspronkelijke zin van muziekdeclamatorium, en in 1910 en 1911 trad hij op met orkesten in Nederland en België met een programma van Duitse balladen, zoals melodrama's hier werden genoemd. Speciaal zijn weergave van Das Hexenlied van de dichter Ernst von Wildenbruch op muziek van Max Schillings kon op bijval rekenen. Daarnaast schreven auteurs als Carry van Bruggen, Johan de Meester sr. en Jan Fabricius monologen voor hem. Ten slotte begon Vogel zich steeds meer te interesseren voor de klassieke welsprekendheid en verdiepte hij zich in de theoretische tractaten op dit gebied. Hij was vastbesloten alle mogelijke aspecten van het voordragen - het vijfde en laatste onderdeel van de retorica - te leren kennen en onder de knie te krijgen.
Van 1912 tot 1914 maakte Vogel een tournee 'de wereld om'. Via Roemenië en Egypte reisde hij naar Nederlands-Indië, China, Japan, de Verenigde Staten en de Nederlandse koloniën in de West. In New York ontmoette hij Charles Leonard van Noppen, die Vondels Lucifer in het Engels had vertaald. Nog voor hij het in het Nederlands had ingestudeerd, reciteerde Vogel dit stuk voor de Amerikaanse president Woodrow Wilson. Zijn optreden in Suriname was zo'n groot succes dat toen hij Paramaribo verliet, de hele stad geïllumineerd werd en er te zijner ere een fakkeloptocht plaatshad.
Vrijwel direct na terugkomst in Nederland brak de Eerste Wereldoorlog uit. Vogel werd als reserve-officier onmiddellijk gemobiliseerd en eerst in Utrecht, later in de provincie Groningen gelegerd. Nu kon hij zijn capaciteiten als redenaar uitleven in toespraken tot de troepen. Tien jaar later zou een dergelijke militaire rede, tezamen met een aantal beroemde toespraken uit de toneelliteratuur op grammofoonplaten worden vastgelegd. In deze periode begon hij ook weer te schrijven. Het militaire standaardwerk, ' Je maintiendrai'. Een boek voor leger en volk werd in 1917 gepubliceerd, Voordrachtskunst. Theoretische en practische beschouwingen in 1919. Tijdens de oorlog ontmoette Vogel bij vrienden in Den Haag de zestien jaar jongere Ellen Buwalda, zelf een begaafd voordrachtskunstenares, die optrad onder de naam Ellen Vareno. Hij bood onmiddellijk aan haar les te geven om haar talent verder te ontwikkelen. Deze kennismaking werd voor hem aanleiding zich officieel van zijn eerste vrouw te laten scheiden. Nog voor hun huwelijk gaven Vogel en Vareno samen voordrachtsavonden in het hele land.
In 1920 werd Vogel eindelijk van zijn militaire plichten ontheven en kon hij zich weer volledig wijden aan zijn kunst. Hij richtte 'Het Klassiek Tooneel' op, een openluchttoneelgezelschap waarmee hij klassieke meesterwerken opvoerde. Hier presenteerde hij zich als acteur en regisseur. Het gezelschap ging in de zomer van 1920 van start met een voorstelling van Starkadd met Vogel in de titelrol. Dit werd gevolgd door Het offer van Abraham, een stuk van een onbekende Griekse auteur uit de 16de eeuw - een wereldpremière - en Brittannicus van Jean Racine.
Naar aanleiding van zijn publicaties werd Vogel in 1920 benoemd tot privaatdocent in de welsprekendheid aan de rijksuniversiteiten van Leiden en Utrecht. Het gezin Vogel verhuisde van Arnhem naar Den Haag, waar het zijn intrek nam in een statig huis aan de Frankenslag. In 1926 richtte Vogel de Maatschappij tot Bevordering van Woordkunst op, die haar doelstelling trachtte te verwezenlijken door middel van onderwijs, publicaties en wedstrijden in welsprekendheid voor de jeugd. De kroon op Vogels levenswerk werd gevormd door zijn boek Rhetorica. Basis der welsprekendheid, een handleiding gemodelleerd op de klassieke tractaten over dit onderwerp, dat in 1931 verscheen.
In februari 1933 liet Vogel, uit eerbied voor zijn pleeg-overgrootvader - generaal C.H.W. Anthing - de naam Anthing toevoegen aan zijn geslachtsnaam. Negen maanden later overleed hij plotseling aan een hartaanval. Albert Vogel sr. heeft zijn leven gewijd aan zijn passie: de magie van het gesproken woord. Daarin was hij in onze cultuurwereld een zeldzame verschijning. Misschien kan hij het beste worden getypeerd als 'de laatste redenaar'.
A: Archief-Albert Vogel sr. in het familiearchief-(Anthing) Vogel in het Haags Gemeentearchief; een album met veertien 78-toeren grammofoonplaten in het Theater Instituut Nederland te Amsterdam.
P: Behalve in de tekst genoemde publicaties en de in het onder L genoemde levensbericht van Schepp vermelde 'Geschriften' o.a.: 'Vondel in Duitschland', in De Toneelgids 8 (1923) 186-188; 'Louis Frederik Johannes Bouwmeester ...', in De Maasbode, 12-5-1925 (av.); 'Dr Ludwig Wüllner, bij zijn zeventigste verjaardag', in Nieuwe Rotterdamsche Courant, 18-8-1928.
L: H. de Boer, Albert Vogel. Romantische voordrachtskunst (Rotterdam 1907); Onze Tooneelspelers. Portretten en biografieën (Rotterdam [1912]) 164-166; Herman Poort, 'Voordrachtkunst', in Gedenkboek 1898-1923... Onder red. van W.G. de Bas (Voorschoten 1923) 976-978; Albert Vogel Gedenkboek (1899-1924) ('s-Gravenhage 1924); C.L. Schepp, in Handelingen en levensberichten van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1933-1934 (Leiden 1934) 124-132; Caroline de Westenholz, '2 en 3 oktober 1906. Albert Vogel sr breekt door als voordrachtskunstenaar op de Bilderdijkherdenking', in Een theatergeschiedenis der Nederlanden. Tien eeuwen drama en theater in Nederland en Vlaanderen. Onder hoofdred. van R.L. Erenstein (Amsterdam 1996) 546-551; idem, 'Amy Grothe-Twiss, Albert Vogel sr en het openluchttheater in Nederland', in Eigen Perk 19 (1999) 115-122.
I: Een theatergeschiedenis der Nederlanden. Tien eeuwen drama en theater in Nederland en Vlaanderen. Onder hoofdred. van R.L. Erenstein (Amsterdam 1996) 547 [Foto: Collectie C. de Westenholz].
Caroline de Westenholz
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)Laatst gewijzigd op 12-11-2013