© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: J.Charité, 'Kessen, Antonius Hubertus Marie Cornelis (1904-1960)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn6/bwn2/kessen [12-11-2013]
KESSEN, Antonius Hubertus Marie Cornelis (1904-1960)
Kessen, Antonius Hubertus Marie Cornelis, bibliothecaris (Maastricht 25-10-1904 - Leiden 12-6-1960). Zoon van Lambertus Hubertus Kessen, handelsagent, en Hubertina Barbara Bovens. Gehuwd op 26-9-1935 met Sophia Johanna Huberta Visser. Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 1 dochter geboren.
Kessen ging na zijn eindexamen gymnasium te Maastricht in 1922 Germaanse filologie in Leuven studeren, waar hij in 1926 cum laude het licentiaats-examen behaalde. Vervolgens studeerde hij Nederlandse taal- en letterkunde te Leiden en deed op 28 september 1928 zijn doctoraal. In 1931 volgde daar zijn promotie op Het Cancelierboeck, een Middelnederlands biechtboek.
Daarna legde hij zich toe op de studie van het archiefwezen. Zijn vertrouwde leidsman was hierbij J.W.H. Goossens, rijksarchivaris in de provincie Limburg. Tevens volgde hij voor dat doel colleges diplomatiek te Utrecht. In 1934 behaalde Kessen het diploma wetenschappelijk archiefambtenaar 1e klas. Op l juli 1935 volgde zijn benoeming als gemeentearchivaris en bibliothecaris van zijn geboorteplaats. Ondertussen was hij al een jaar eerder in de regio naar voren getreden, eerst als gewoon bestuurslid en daarna als secretaris van het Provinciaal Museum en het Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap. Talrijke publikaties in De Maasgouw, De Nedermaas en Publications de la Société historique... de Limbourg leggen getuigenis af van grote kennis op het terrein van de regionale en lokale geschiedenis. Kessen bepaalde zich evenwel niet tot wetenschapsbeoefening. Zijn capaciteiten op het terrein van organisatie en public relations werden ten volle bewezen. Vele initiatieven werden door hem met succes geëntameerd, o.a. in zijn kwaliteit van gemeentebibliothecaris en secretaris van het Genootschap. Zo heeft hij de Stadsbibliotheek, zonder dat het eigen karakter ervan verloren ging, getransformeerd tot een instituut met een algemeen wetenschappelijke functie.
In de Tweede Wereldoorlog was Kessen actief in de illegaliteit. Zo verleende hij medewerking aan de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers en aan de Landelijke Knokploegen. Later zou hij als mederedacteur vorm geven aan de geschiedenis hiervan in Het Grote Gebod... (Kampen [etc.], 1951. 2 dl.). Ook speelde hij in de bezetting een belangrijke rol bij de distributie van het illegale dagblad Je Maintiendrai in Maastricht en omgeving en had hij contact met het Medisch Verzet. Naast zijn illegale activiteiten werden werkzaamheden ontplooid die de grondslag hebben gelegd voor de naoorlogse activiteiten van het Limburgs Genootschap die tot doel hadden het regionale culturele leven opnieuw tot bloei te brengen. Van 1944 tot 1945 was hij hoofd van de afdeling Culturele Zaken van het Militair Gezag in Limburg en vervolgens, tot zijn vertrek naar Groningen in 1946, directeur van de Regionale Omroep Zuid. In deze periode speelde hij ook een rol in het Annexatie-Comité, dat een nationale actie voerde voor vergoeding wegens door Duitsland in de oorlog toegebrachte schade, en daartoe annexatie van Duits gebied eiste.
Na dit intermezzo keerde Kessen in begin 1946 tot zijn eigenlijk handwerk terug en werd hij conservator bij de Universiteitsbibliotheek te Groningen. Eenjaar later volgde, nadat er aanvankelijk reserve was gebleven tegen zijn katholieke achtergrond, de benoeming tot bibliothecaris van de Universiteitsbibliotheek te Leiden als opvolger van T.P. Sevensma. In de Leidse periode kwamen zijn vrijwel onuitputtelijke energie en organisatietalenten hem goed van pas. Kessen wist de door de oorlog ontstane achterstand snel in te lopen. Vele initiatieven leidden tot reorganisatie en uitbreiding van de Universiteitsbibliotheek, waarbij hij pal stond voor de positie van de centrale bibliotheek tegenover de zich steeds uitbreidende instituutsbibliotheken, al probeerde hij tegenstellingen eerder te overbruggen dan aan te scherpen. Zo had hij een werkzaam aandeel bij de stichting van de Centrale Medische Bibliotheek.
Een voorname rol speelde Kessen - eerst van 1946 tot 1954 als bestuurslid en ondervoorzitter, daarna als voorzitter - in de Nederlandse Vereniging van Bibliothecarissen (NVB). Vele publikaties in Bibliotheekleven geven een beeld van zijn talloze activiteiten op dat terrein. Zo hielp hij mede aan de oprichting van de Sectie voor Wetenschappelijke Bibliotheken en bevorderde hij het internationaal ruilverkeer van dissertaties en andere universitaire geschriften. Zijn aandeel in de totstandkoming van een leerstoel in de wetenschappelijke bibliotheek-opleiding te Amsterdam is aanzienlijk geweest. Verder maakte hij deel uit van de Rijkscommissie van advies inzake het bibliotheekwezen. Ook internationaal deed Kessen zich gelden. Niet alleen vertegenwoordigde hij vaak Nederland op internationale congressen, maar had hij eveneens een actief aandeel in het werk van de International Fédération of Library Associations (IFLA) en de International Médical Library Association.
Het is duidelijk dat op een man met dergelijke organisatorische kwaliteiten ook buiten het eigenlijke vakterrein een beroep werd gedaan, en gezien zijn karakterstructuur niet tevergeefs. Zo was Kessen sinds 1951 bibliothecaris van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, welke bibliotheek in de Universiteitsbibliotheek was ondergebracht. Verder was hij o.a. secretaris van de Universitaire Pers en lid van de Commissie van Bijstand van het Directorium van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie. Toen hij in de laatste fase van zijn leven de RK kerk door persoonlijke ervaringen als knellend ondervond, werden bij hem, zoals G.I. Lieftinck in zijn necrologie schreef, antiklerikale trekken zichtbaar, ofschoon dit nooit nadelige gevolgen had voor katholieke sollicitanten bij de bibliotheek.
Kessen was een dynamische figuur die rusteloos werkte, niet alleen in het belang van het Leidse, maar ook van het gehele Nederlandse bibliotheekwezen. Hoewel zijn grote geldingsdrang in vakbesprekingen soms leidde tot een militante houding zijnerzijds, hetgeen weerstand opriep, was hij overigens gemakkelijk tot compromissen en samenwerking bereid.
P: Bibliografie in hieronder genoemd Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde..., 103-105.
L: H. Wouters, in De Maasgouw 79 (1960) kol. 97-102; L. Brummel, in Bibliotheekleven 45 (1960) 274-276; C. van Dijk, ibidem, 276-277; J.R. de Groot, ibidem, 277-278; F.H. van Kinschot, in Jaarboekje voor Geschiedenis en Oudheidkunde van Leiden en Omstreken 53 (1961) 46-48; G.I. Lieftinck, in Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1960-1961. Levensberichten 94-102.
I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 795.
J.Charité
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)Laatst gewijzigd op 12-11-2013