© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: Thunnis van Oort, 'Domburg, Adrianus Johannes Petrus van (1895-1983)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn6/domburg [12-11-2013]
DOMBURG, Adrianus Johannes Petrus van (1895-1983)
Domburg, Adrianus Johannes Petrus van (pseudoniem Close-Up), filmcriticus (Oud en Nieuw Gastel 9-1-1895 - Eindhoven 21-6-1983). Zoon van Johanna [sic] van Domburg, timmerman en winkelier, en Adriana Jacoba Knaap. Gehuwd op 22-6-1927 met Johanna Hendrika Antonia van Aalst (1895-1979). Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 3 dochters geboren.
In hetzelfde jaar waarin Janus van Domburg werd geboren, overleed zijn moeder. Vader Van Domburg, die in het West-Brabantse Oud-Gastel - naast zijn werk als timmerman en rolluikenmaker - een winkel dreef in meubelen en (kokos) vloerbedekking, bleef achter met twee zoons. Janus volgde gymnasiaal onderwijs in België en vervolgens op het kleinseminarie 'De IJpelaar' in Ginneken bij Breda. Daarna studeerde hij Nederlandse taal- en letterkunde aan de Roomsch-Katholieke Leergangen in Tilburg.
In Tilburg maakte hij kennis met een aantal van de zogeheten katholieke 'jongeren', intellectuelen die zich onder andere verzamelden rond de tijdschriften Roeping en De Gemeenschap. Een van hen was de later bekende schrijver Anton van Duinkerken, met wie hij hier een levenslange hechte vriendschap aanknoopte. Wat Van Domburg vooral aantrok in deze groep was de non-conformistische houding en het streven naar onafhankelijkheid van katholieke kerkelijke en politieke machthebbers. De artistieke voorkeuren van deze groep liepen uiteen. Van Domburg zelf richtte zijn belangstelling in het bijzonder op een van de jongste kunstvormen, namelijk de film.
Behalve door de groep rondom De Gemeenschap, werd Van Domburg in zijn opvattingen over film sterk beïnvloed door het gedachtegoed van de Nederlandsche Filmliga, die in 1927 werd opgericht om de artistieke film te bevorderen. Vooral geïnspireerd door Russische avant-garde cineasten als S. Eisenstein en V. Poedovkin zetten de oprichters van de Filmliga - onder wie vooral de literator Menno ter Braak een belangrijke rol speelde als theoreticus - zich fel af tegen de film als een massaproduct, bestemd voor amusement. De eisen die Van Domburg aan een goede film stelde, waren voor een belangrijk deel terug te voeren op de criteria van de Filmliga. Zo gold de montage volgens hem als het belangrijkste filmische principe waarmee een regisseur zijn kunstenaarschap kon bewijzen. Film diende geen gefotografeerde werkelijkheid te zijn, maar een nieuwe werkelijkheid, vormgegeven door de cineast. Acteerwerk achtte Van Domburg bijvoorbeeld volstrekt ondergeschikt aan de juiste ritmiek van de montage. Het gros van de amusementsfilms die uit Hollywood of de Duitse UFA-studio's kwamen en de sterrencultus rond beroemde acteurs en actrices beschouwde hij als verwerpelijk.
Het ontwikkelen van een doctrine van filmische esthetiek conflicteerde bij Van Domburg nogal eens met zijn katholieke achtergrond. Hij zette zich op soms felle wijze af tegen de moralistische bevoogding van de kunsten door de katholieke geestelijkheid. Toen bijvoorbeeld in 1926 in het katholieke zuiden ophef ontstond over de Sovjetfilm Pantserkruiser Potemkin van Eisenstein, veroordeelde Van Domburg in De Nieuwe Eeuw (11-11-1926) de pogingen om de film te verbieden en te censureren. De vernieuwende kunstzinnige waarde van de film achtte hij hoger dan de vanuit katholiek oogpunt verwerpelijke communistische strekking. Tegelijkertijd was Van Domburg scherp in zijn afwijzing van films ter bevordering van de katholieke zaak, wanneer die niet voldeden aan zijn artistieke criteria. Van Domburg distantieerde zich aanvankelijk van de Katholieke Film Centrale, die films voor het katholieke publiek keurde zuiver op morele gronden, en die tot Van Domburgs gruwel in het geheel geen rekening hield met esthetische normen.
Van Domburg was enige tijd leraar op de Middelbare Handelsschool in Waalwijk en aan de R.K. Handelsschool in Amsterdam. Daarnaast was hij al sinds 1922 actief als journalist bij onder andere De Telegraaf (1922-1924), De Residentiebode en De Nieuwe Eeuw (1924-1926) en voor uitgeverij Neerlandia, die verscheidene dagbladen in het katholieke Zuiden uitgaf (1926-1930). Hij legde zich in zijn journalistieke werk vooral toe op film. Vanaf 1925 schreef hij - met 'Dbg' ondertekende - filmrecensies voor het vooruitstrevende katholieke weekblad De Nieuwe Eeuw, en ook voor De Gemeenschap leverde hij vanaf 1929 - vaak zeer kritische - bijdragen over film. Voor beide bladen zou hij tot in 1940 blijven schrijven.
In 1930 verhuisde Van Domburg - sinds 1927 getrouwd met Johanna van Aalst - van Utrecht naar Amsterdam, waar hij als redacteur in dienst trad bij de katholieke krant De Tijd. Samen met Jan Engelman en Van Duinkerken zou hij hier een tijdlang de kunstredactie vormen. Van Domburg schreef hier zijn filmbesprekingen onder het pseudoniem 'Close-Up', en deze schuilnaam gebruikte hij voor de radiopraatjes die hij vanaf 1931 op 'levendige en aansprekende wijze' (Manning) verzorgde voor de Katholieke Radio Omroep (KRO). Vanaf 1937 deed hij dat in zijn vaste radiorubriek Uit de wereld van de film. Behalve via de media verspreidde hij zijn ideeën ook door het geven van lezingen en cursussen over filmkunst.
Van Domburg groeide in de jaren dertig uit tot een toonaangevende Nederlandse filmcriticus. In 1933 richtte hij het katholieke tijdschrift Filmfront op, met zichzelf als hoofdredacteur. Hij verzamelde een aantal medewerkers om zich heen die verwante ideeën koesterden over (katholieke) filmkunst, zoals Leo Hanekroot, Charles Boost, Chris de Graaff, Herluf van Merlet en A.D.J. van Oosten. Vooral na de opheffing van de Filmliga in 1933 werd Filmfront een van de invloedrijkste podia voor de kunstzinnige film in Nederland. Het katholieke karakter van het blad bleef daarbij wat op de achtergrond, en de verhouding met de katholieke filmorganisaties, die voornamelijk vanuit een zedelijk perspectief naar film keken, was stroef.
Van Domburgs niet aflatende streven de katholieke filmproductie te verheffen kwam ook tot uiting in zijn steun en medewerking aan het productiebedrijf Hinfilm van de katholieke cineast Jan Hin. Hij schreef mee aan het scenario van diens film Kentering (1932), over de activiteiten van het Roomsch-Katholieke Werkliedenverbond, en wendde zijn groeiende invloed aan om gunstige kritieken voor de films van Hin te bewerkstelligen. Toch bleef het succes van de in Van Domburgs ogen goede katholieke film zeer beperkt.
In mei 1937 werd de federatie Katholieke Film Actie (KFA) opgericht om gehoor te geven aan de oproep die de Paus een jaar eerder in zijn encycliek Vigilanti cura had gedaan om katholieke initiatieven op filmgebied onder een nationale koepel te verenigen. Na moeizame onderhandelingen ging het door de KFA uitgegeven blad Het Witte Doek samen met Filmfront tot Katholiek Filmfront, waarvan in mei 1938 het eerste nummer verscheen. Van Domburg werd hiervan opnieuw hoofdredacteur. Hij wist zijn avant-gardistische uitgangspunten te handhaven en bereikte door het forse ledental van de KFA voortaan een aanzienlijk groter publiek. Van Domburg werd op deze wijze steeds meer opgenomen in het katholieke establishment. Dat verleende hem meer invloed en aanzien, maar tegelijkertijd kon hij zich niet meer zo fel afzetten tegen de katholieke instanties waarvan hij immers zelf deel was gaan uit maken.
Over hoe Van Domburg de bezettingsjaren doorkwam, is weinig bekend. In 1941 stopte de uitgave van Katholiek Filmfront. In datzelfde jaar kwam er tevens een einde aan Van Domburgs medewerking aan De Nieuwe Eeuw en De Gemeenschap, toen beide bladen door de bezetter werden opgeheven. Mogelijk is hij in deze periode een tijdlang filmrecensies blijven schrijven voor De Tijd. Maar dit is onzeker, omdat ondertekening van de artikelen in deze periode ontbreekt. Wel leverde hij bijdragen aan het illegale blad Vrij Nederland. Naar verluidt, zou hij enige tijd in Duitse gevangenschap hebben doorgebracht (Akkermans en Van Rijsbergen), maar daarvan is geen bevestiging gevonden.
Na de bevrijding nam Van Domburg zitting in de Zuiveringscommissie voor het Filmwezen. Daarnaast werd hij voorzitter van de Culturele Adviescommissie die in 1946 was ingesteld door de Nederlandse Bioscoopbond. Deze commissie selecteerde korte films van eigen bodem die een verplicht roulement kregen in de Nederlandse bioscopen, teneinde de nationale filmproductie te stimuleren. In 1947 werd Van Domburg bovendien bevorderd tot chef van de kunstredactie bij het dagblad De Tijd. Voor de KRO bleef hij na de bevrijding radio-uitzendingen verzorgen tot 1959.
Van Domburgs samenwerking met de KFA, die nog dateerde van vóór de Duitse bezetting, werd na de bevrijding niet onmiddellijk voortgezet. Van Domburg en de KFA richtten ieder afzonderlijk diverse bladen op, die niet lang bleven bestaan. Pas in 1952 kwam het weer tot een succesrijke fusie met de oprichting van Film Forum, dat in de jaren vijftig het meest op de voorgrond tredende kritische filmblad van Nederland was, zonder overigens een nadrukkelijk katholieke identiteit uit te dragen. Van Domburg, die direct bij de oprichting hoofdredacteur van Film Forum werd, verzamelde opnieuw een groep gelijkgezinde critici om zich heen, onder wie de latere filmcriticus van de Volkskrant Bob Bertina. Naast het hoofdredacteurschap van dit blad, schreef Van Domburg sinds 1949 ook een filmcolumn in de veel minder hoogdravende - maar wel goedbetalende - Katholieke Illustratie. Bovendien bleef hij al die tijd zijn filmrecensies schrijven in De Tijd.
Had Van Domburg in de jaren dertig al weinig begrip gehad voor de klerikale invloed op het culturele leven, na de bevrijding liet hij zijn katholieke achtergrond nog nauwelijks doorklinken in zijn opvattingen over film, zonder zich overigens af te keren van het katholicisme. Van Domburg stimuleerde niet meer zozeer de esthetisch verantwoorde katholieke film, maar de goede Nederlandse film. En volgens hem werd die vooral gemaakt door de leden van de zogeheten 'Hollandse documentaire school', die begin jaren vijftig furore maakten op internationale filmfestivals. Met name Bert Haanstra en Herman van der Horst waren voorbeelden van cineasten die er via montagetechnieken in slaagden werkelijke filmkunst naar de smaak van Van Domburg te creëren. Voor speelfilms had Van Domburg in het algemeen minder waardering, dat was in zijn ogen al snel 'gefilmd toneel'. In feite bleef hij steeds trouw aan de principes van de zwijgende avant-garde film uit de jaren twintig. Deze beginselen legde hij in 1954 nog eens uit in een reeks artikelen in Film Forum, die twee jaar later als boek werden gepubliceerd onder de titel Walter Ruttmann en het beginsel (1956), over zijn grote voorbeeld de Duitse documentaire filmer Walter Ruttmann, die tijdens het interbellum furore had gemaakt.
In 1959 ging Van Domburg met pensioen als chef van kunstredactie van De Tijd. Nog in datzelfde jaar werd hij - op voorspraak van Van Duinkerken - benoemd tot lector 'in de leer van de film als cultureel uitdrukkingsmiddel' aan de Rooms-Katholieke Universiteit te Nijmegen. Bij die gelegenheid werd hij in een fotomontage op de omslag van Film Forum (september 1959) afgebeeld als 'Filmpaus' van Nederland. Zeven jaar lang - tot 1966 - bekleedde Van Domburg de eerste leerstoel op het gebied van de cinematografie aan een Nederlandse universiteit. Zo wist hij zijn lange strijd voor erkenning van de film als een respectabele kunstvorm te bekronen. Toch voelde hij zich niet op zijn gemak in Nijmegen, waar hij in 1959 was gaan wonen. Hij had heimwee naar Amsterdam en werd bovendien niet echt geaccepteerd als volwaardig lid van de academische gemeenschap vanwege zijn journalistieke, niet-wetenschappelijke achtergrond.
Aangezien Van Domburg hardnekkig vasthield aan zijn welhaast dogmatische criteria voor de goede film, verloor hij begin jaren zestig de aansluiting met een nieuwe generatie filmmakers en critici. Dit begon al aan het einde van de jaren vijftig met de verwijdering tussen Van Domburg en Jan Blokker, een aanstormend filmcriticus die verbonden was aan het Algemeen Handelsblad. Blokker verdedigde nieuwe filmstijlen, zoals de Franse 'nouvelle vague', tegen de afkeuring van Van Domburg en de zijnen. Bovendien zette Blokker zich af tegen de elitaire esthetische opvattingen van Van Domburg - die film uitsluitend zag als verheven Kunst - door op te komen voor bioscoopamusement als populair vermaak. Studenten van de in 1958 opgerichte Filmacademie in Amsterdam lieten vervolgens ook van zich horen in het tweemaandelijks filmblad Skoop, waarvan in 1963 het eerste nummer verscheen. Een van de oprichters, Pim de la Parra, grapte zelfs dat de belangrijkste bestaansgrond van het blad de publicatie was van het door hem geschreven artikel 'Van Domburg is out' (Skoop 1 (1963) nr.3), gericht tegen diens als hopeloos ouderwets bestempelde opvattingen over film.
In de tweede helft van de jaren zestig verdween Van Domburg vrij geruisloos van het filmkritisch toneel. Hij bleef nog hoofdredacteur van Film Forum, totdat dit blad in 1965 opging in Critisch Filmforum. Ook aan dit nieuwe tijdschrift bleef hij bijdragen leveren, totdat het in 1969 op zijn beurt fuseerde met Skoop. In 1974 verhuisden Van Domburg en zijn vrouw van Nijmegen naar Eindhoven. Hier bracht hij zijn laatste jaren door in een verpleegtehuis, waar hij in 1983 op 88-jarige leeftijd overleed.
Janus van Domburg was een van de invloedrijkste filmcritici van zijn generatie. Hij beschouwde de film nadrukkelijk als een kunstdiscipline en stond afwijzend tegenover de cinema als vorm van amusement. Ook zette hij zich af tegen de houding van het katholieke establishment met betrekking tot film, waarbij moraal boven esthetiek werd gesteld en die tot uiting kwam in de katholieke filmkeuring. Deze houding was immers in hoofdzaak gebaseerd op morele oordelen, in plaats van op esthetische criteria. Van Domburg was als gevreesd polemist rechtlijnig in zijn filmtheoretische opvattingen en verdedigde deze fel tegen iedere 'afvallige'. Zijn eruditie en zijn grote kennis van het filmwezen waren echter onomstreden en werden door vriend en vijand geprezen.
A: Archief-A.J.P. van Domburg in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage. Correspondentie van Van Domburg in het Katholiek Documentatie Centrum te Nijmegen (verspreid over verscheidene archieven).
P: Behalve vele artikelen in o.a.: De Nieuwe Eeuw, De Gemeenschap, De Tijd, (Katholiek) Filmfront, Film Forum en Critisch Filmforum: samen met P.F. Morlion, Levensleugen in de film (Antwerpen 1933); Levende schaduwen. Aantekeningen over film (Utrecht 1936); samen met anderen, Lof der tabak (Baarn 1947); Oog om oor. Openbare les gegeven bij de aanvaarding van het ambt van lector (Nijmegen [etc.] 1959).
L: B.J. Bertina,'n Beeld van 'n meneer (Utrecht [etc.] 1981); A.F. Manning, Zestig jaar KRO. Uit de geschiedenis van een omroep (Baarn 1985); Bert Hogenkamp, De Nederlandse documentaire film, 1920-1940 (Amsterdam 1988); Pim Slot, 'Janus van Domburg (1895-1983). Filmpaus in Nederland', in Jaarboek Mediageschiedenis (1995) 98-110; Michel van der Plas, Daarom, mijnheer, noem ik mij katholiek. Biografie van Anton van Duinkerken (1903-1968) (Amsterdam [etc.] 2000); P.F.A. Akkermans en J.W. van Rijsbergen, 'Een landelijk bekende Gastelaar: Janus van Domburg', in Jaarboek Heemkundekring Het Land van Gastel (2001) 86-91; Ansje van Beusekom, Kunst en amusement. Reacties op de film als een nieuw medium in Nederland, 1895-1940 (Haarlem 2001); Bert Hogenkamp, De documentaire film, 1945-1965. De bloei van een filmgenre in Nederland (Rotterdam 2003); Jan Hin. Filmmaker van het verlangen. Onder red. van Bert Hogenkamp (Hilversum 2004); Hans Schoots, Van Fanfare tot Spetters. Een cultuurgeschiedenis van de jaren zestig en zeventig (Amsterdam 2004); Robbert de Witt, 'Geen water bij de doctrinaire wijn.' De strijd van filmcriticus Janus van Domburg voor de goede film, 1925-1983 [Doctoraalscriptie Rijksuniversiteit te Groningen] (Groningen 2004); idem, 'De katholieke reconstructie geprojecteerd op het witte doek. Janus van Domburg en zijn strijd voor de katholieke kunstfilm in de jaren twintig', in Jaarboek van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie 15 (Zutphen 2005) 300-313.
I: Geschiedenis van de Nederlandse film en bioscoop tot 1940. Onder red. van Karel Dibbets en Frank van der Maden (Houten 1986) 143.
Thunnis van Oort
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6Laatst gewijzigd op 12-11-2013