Driessen, Maximiliaan Gustaaf (1899-1950)

 
English | Nederlands

DRIESSEN, Maximiliaan Gustaaf (1899-1950)

Driessen, Maximiliaan Gustaaf, werktuigbouwkundige (Hengelo (Ov.) 1-4-1899 - Thun (Zwitserland) 17-7-1950). Zoon van Eduard Marie Driessen, fabrieksdirecteur, en Maria Francisca van Ditzhuyzen. Gehuwd op 14-11-1923 met Antje Gesina de Holl (1901-1983). Uit dit huwelijk werden 6 dochters en 1 zoon geboren.

afbeelding van Driessen, Maximiliaan Gustaaf

Max Driessen groeide op als de oudste zoon in een zes kinderen tellend rooms-katholiek gezin in het Overijsselse Hengelo, waar zijn vader directeur-eigenaar was van de Fabriek van Hijschwerktuigen NV. Max was een sportieve jongeman, die veel optrok met zijn twee broers, die later eveneens ingenieur zouden worden. Daarnaast had hij een artistieke kant: hij tekende graag en speelde van jongs af aan piano. Na het gymnasium in Hengelo ging Max in 1917 werktuigbouwkunde studeren aan de Eidgenössische Technische Hochschule in het Zwitserse Zürich, waar hij in 1921 de ingenieurstitel behaalde. Tijdens zijn stagejaar deed hij praktijkervaring op in Groot-Brittanië: in de fabrieken van Armstrong Whitworth in Newcastle upon Tyne, Mather & Platt in Manchester en Ruston & Hornsby in Grantham.

Na zijn studie wilde Driessen trouwen met zijn jeugdliefde Annetje de Holl, die hij op het gymnasium in Hengelo had leren kennen. Aangezien zij niet rooms-katholiek maar doopsgezind was, hadden zijn ouders aanvankelijk moeite met dit voornemen. Annetje bleek echter zo'n innemende, bescheiden jonge vrouw, dat de familie haar aanvankelijke bezwaren liet varen. Uit dit huwelijk zouden tussen 1924 en 1940 zeven kinderen worden geboren.

Driessen vertrok in 1923 naar de Verenigde Staten. Annetje reisde hem spoedig achterna, begeleid door haar vader, een doopsgezinde predikant, die hen daar in de echt verbond, zodat familieperikelen rond de huwelijksplechtigheid werden vermeden. Driessen vond werk op de turbine-ontwerpafdeling van Westinghouse Electric & Manufacturing Company in Philadelphia. In 1925 vestigden Driessen en zijn vrouw zich in Zwitserland, waar hem in Baden, ten noordwesten van Zürich, een baan was aangeboden bij AG Brown, Boveri & Cie., een bedrijf waar onder meer locomotieven voor de mijnbouw werden geproduceerd.

In 1929 keerde Driessen met zijn gezin terug naar Nederland, waar hij in dienst trad van de Staatsmijnen. Hij kreeg de leiding over het nieuwe Centraal Proefstation in Treebeek, dat zowel bedoeld was voor mijnbouwkundig als voor werktuigkundig onderzoek. Het gezin vestigde zich in dit Limburgse dorpje en verhuisde in 1944 naar het nabijgelegen Brunssum. Driessen wist goede medewerkers aan te trekken en te enthousiasmeren, wat leidde tot een stroom van technische innovaties. De creativiteit en veelzijdigheid van Driessen bleken uit de verscheidenheid van zijn werkzaamheden, zoals de introductie van lastechnieken, de ontwikkeling van een veilige diesellocomotief voor ondergronds transport en de ontwikkeling van koeltorens.

Verder besteedde Driessen veel aandacht aan verbeteringen van het kolenwasproces om de opbrengst en daardoor de inkomsten van de Staatsmijnen te vergroten. Omstreeks 1930 bestond de geschiktste wasmethode uit een bak met een zand-watersuspensie, waarin de gezuiverde kolen naar de oppervlakte dreven, terwijl de stenen naar de bodem zonken. Twee andere ingenieurs, Gerard Jan de Vooys van de - in Duitsland gelegen - Sophia-Jacoba Mijn en Klaas Frederik Tromp van de Domaniale Mijn, hadden in 1933 ieder een variant op deze methode ontwikkeld door zand te vervangen door bariet of magnetiet. Driessen wilde echter gebruik maken van een grondstof die zowel goedkoper als lokaal beschikbaar was, en besloot een suspensie van löss te ontwikkelen, waarvoor de Staatsmijnen in 1937 patent aanvroegen. De suspensie moest echter na gebruik in immense bezinkbassins worden ingedikt, wat veel tijd kostte.

Driessen volgde graag nieuwe en non-conformistische wegen en besloot in 1938 te onderzoeken of het mogelijk was de vloeistof in te dikken door middel van een cycloon. Dat is een klein cilindrisch vaatje met een kegelvormige onderuitlaat, dat tot dan toe alleen werd gebruikt om gassen met behulp van centrifugaalkracht te zuiveren. Het experiment was een groot succes. De publieke introductie van de hydrocycloon in 1939 in Londen wekte veel verbazing en verwondering, omdat hij zoveel kleiner was en sneller werkte dan de gebruikelijke bezinkbassins.

Non-conformisme en een hang naar uitdagingen en avontuur kenmerkten ook het persoonlijke leven van Driessen. Zo reed hij in de jaren dertig samen met zijn collega-ingenieur bij de Staatsmijnen, de oud-atleet Ad Paulen, de Rally van Monte Carlo. Onder zijn vrienden bevonden zich vele kunstenaars, zoals de schilders Charles Eyck en Anton Kruysen. Tijdens de Duitse bezetting besloot Driessen vrienden die weigerden lid te worden van de Nederlandsche Kultuurkamer te helpen door het organiseren van zogeheten 'zwarte avonden', clandestiene huiskamerconcerten, waar onder anderen de pianist-componist Hans Henkemans en pianist George van Renesse optraden.

Tijdens de bezetting kwamen de Staatsmijnen onder Duits beheer te staan, maar de meeste werkzaamheden konden lange tijd met enige moeite, ondanks gebrek aan materialen en arbeidskrachten, op de gebruikelijke wijze worden voortgezet. Hetzelfde gold voor de ontwikkelingen op het Centraal Proefstation, en de bezetter was daarin zelfs bijzonder geïnteresseerd. De Staatsmijnen wilden de hydrocycloon echter geheim houden. Daarom waren zij opgelucht toen bleek dat de Duitsers tijdens hun regelmatige bezoeken niet de moeite namen de derde verdieping van het gebouw in Treebeek te betreden, want daar werden de hydrocycloonproeven uitgevoerd. In 1941 ontdekten Driessen en zijn collega's dat de hydrocycloon ook fijne kooldeeltjes kon scheiden van steentjes, waardoor de kolenopbrengst aanzienlijk zou toenemen.

De grote belangstelling voor licenties op deze uitvindingen bracht de Staatsmijnen ertoe om in 1947 dochteronderneming Stamicarbon op te richten voor het beheer van patenten en verstrekking van licenties op het gebied van kolen- en ertsscheiding en chemische processen. Driessen had echter niet het gevoel dat hij van de directie de invloed kreeg die hem als uitvinder toekwam. Hij werd nauwelijks betrokken bij de oprichting van Stamicarbon, wat mede werd veroorzaakt door de door hem getoonde afkeer van de bedrijfspolitiek in de hiërarchische en logge Staatsmijnen. Bovendien was hij sinds zijn huwelijk geen belijdend katholiek meer, en dat werkte in het 'roomse' Limburg in zijn nadeel. Dit alles deed Driessen in 1948 besluiten de Staatsmijnen te verlaten en naar de Verenigde Staten te emigreren. 'It was a great decision to take this step and leave the old country, but it makes one young and fresh again to start from the bottom, and to develop new ideas and possibilities' (Brief aan E.J. Wilkins, 5-5-1948).

In 1948 hadden de Staatsmijnen in de Verenigde Staten nog geen patenten op de hydrocycloon, omdat als gevolg van de Tweede Wereldoorlog de octrooiaanvraagprocedure was vertraagd. Bovendien was de indikcycloon er al in 1891 gepatenteerd door Eugene Bretney, zodat alleen voor de scheidingstoepassing van de hydrocycloon nog een octrooi kon worden aangevraagd. Driessen - die zich met zijn gezin in de kolen- en staalstad Pittsburgh had gevestigd - kon daarom in Amerika zelfstandig hydrocyclonen ontwikkelen en verkopen, ook al ging hij daarmee in tegen de wens van zijn vroegere werkgever. Hij had grote plannen, maar heeft deze slechts gedeeltelijk kunnen uitvoeren. Tijdens een rondreis door Europa kreeg hij in 1950 in Zwitserland een blindedarmontsteking, die tot complicaties leidde en waaraan hij onverwacht op 51-jarige leeftijd overleed.

Het is de grote verdienste van Max Driessen dat hij met de hydrocycloon één van de grootste problemen van de toenmalige steenkoolindustrie heeft opgelost. Dit succes leidde tot verdere ontwikkelingen in andere industrieën, zoals de zetmeel- en de chemische industrie, waardoor vele verbeteringen in efficiëntie en productkwaliteit zijn bereikt. Tegenwoordig is de cycloon van Driessen een standaardapparaat in de procesindustrie.

A: Privé-archief van M.G. Driessen in familiebezit. Het technische archief van M.G. Driessen is ondergebracht in het Archief van DSM (Staatsmijnen in Limburg) te Heerlen.

P: 'A simplified method of determining stresses in rotating disks', in Transactions of the American Society of Mechanical Engineers (1928); 'Knikproeven van constructies van samengestelde doorsnede met geringe slankheid', in De Ingenieur 18 (1934) A160-A162 en 32, A297-A301; 'Cavitatie in glazen buisje bij schoon en bij vuil water', in De Ingenieur 25 (1934) W91-W96; 'Cleaning of coal by heavy liquids, with special reference to the Staatsmijnen-loess process', in Journal of the Institute of Fuel (aug. 1939) 327-349; 'Cleaning of coal by heavy liquids. The Staatsmijnen-Loess process', in Colliery Guardian 4088 (1939) 783-788, 832-833, 929-931; 'Un nouveau progrès dans le lavage du charbon par liquides denses: procédé au loess des mines de l'état hollandais', in Revue universelle des Mines 5 (1939) 177-193; 'Cleaning fine coal: the use of centrifugal force in the cyclone washer', in Colliery Guardian 4425 (1945) 471-475, 529-531; 'Cyclone washer for fine coal: use of centrifugal force in heavy liquids and suspensions', in Iron and Coal Trades Review (28-9-1945) 471-472, 507-508; 'The use of centrifugal force for cleaning fine coal in heavy liquids and suspensions with special reference to the cyclone washer', in Journal of the Institute of Fuel (dec. 1945) 33-50; 'Spiral chutes for vertical coal transport', in Transactions of the Institution of Mining Engineers (1945) part 4, 156-169; 'A new type of Diesel locomotive for use in the Dutch state coal-mines', ibidem (1945), part 4, 169-186, 189; 'Centrifugaal reinigen van fijnkool en ertsen', in Jubileumuitgave van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs 1847-1947 ('s-Gravenhage 1947); 'Recent developments in coal washing', in Transactions of the Fuel Economy Conference ('s-Gravenhage 1947); 'The use of hydraulic cyclones as thickeners and washers in modern coal preparation', in American Institute of Mining and Metallurgical Engineers - Technical Publication 2135 (1947) 5-21; samen met E. Bunge, 'Het gebruik van Limburgsche löss als hulpmiddel voor het reinigen van kool', in Mijnen-nummer. Officiëele uitgave der Vereeniging voor Vreemdelingenverkeer voor Heerlen (1939) 46-61; samen met H.E. Criner, 'Cyclone thickener: applications in the coal industry', in Mining Engineering (jan. 1950) 102-107.

L: H. Meyer, in Lastechniek 16 (1950) 139; Staatsmijnen in Limburg. Gedenkboek bij gelegenheid van het vijftigjarig bestaan. Samengest. door J. Mous [e.a.] (Heerlen 1952) 246-249.

I: Foto in familiebezit [Driessen circa 1947].

S.Y.E. Tjong Tjin Tai


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6
Laatst gewijzigd op 12-11-2013