© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: P.C.M. Bakker, 'Fleischacker, Eliza Carolina Ferdinanda (1822-1904)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn6/fleischacker [12-11-2013]
FLEISCHACKER, Eliza Carolina Ferdinanda (1822-1904)
FLEISCHACKER, Eliza Carolina Ferdinanda (wijziging geslachtsnaam in Schiotling op 28-2-1828; bekend onder de naam Elise van Calcar-Schiotling), schrijfster, pedagoge en feministe (Amsterdam 19-11-1822 - 's-Gravenhage 13-7-1904). Dochter van Anna Carolina Fleisch Haker (later veranderd in Fleischacker). Zij huwde op 6-5-1853 Herman Carel van Calcar (1825-1905), steenfabrikant, later burgemeester. Dit huwelijk bleef kinderloos.
Elise Schiotling werd in Amsterdam geboren als het onechte en enige kind van een ondernemersdochter. Haar vermoedelijke vader, Johannes Schiotling, stamde uit een gegoede maar verarmde familie, sjeesde als student in de letteren en wijsbegeerte en verdiende een schrale kost met vertaalwerk. Mogelijk waren er eerder bezwaren gerezen tegen een huwelijk vanuit een van beide families van de vroeg verweesde partners. Als kind onderscheidde Elise zich op de Franse school door een goed geheugen en een levendige fantasie. Op tienjarige leeftijd verhuisde zij naar Barneveld, waar ze het vrije spel in de natuur leerde waarderen en enkele malen getuige was van een succesvolle gebedsgenezing door haar moeder.
Omdat Elise Schiotling onderwijzeres wilde worden, verhuisde het gezin in 1836 terug naar Amsterdam. Daar behaalde zij in 1838 op nog geen zestienjarige leeftijd de akte van toelating als secondante of hulponderwijzeres. Via haar leermeester - een schoolhoofd - maakte zij kennis met mystieke en evangelisch spiritualistische auteurs als Emanuel Swedenborg en Johann Friedrich Oberlin. Tijdens haar opleiding begon ook haar religieuze zoektocht. Zo bezocht zij enige maanden de Remonstrantse kerk, maar legde toch belijdenis af in de kerk van haar ouders, de Nederlandsche Hervormde Kerk. Iets later, in 1839, deed zij dat opnieuw in de rechtzinnige Christelijke Afgescheiden gemeente. Vroeg in de jaren veertig raakte ze verzeild in kringen van het Réveil en bezocht ze de huiselijke godsdienstoefeningen bij een van de voormannen, Isaac da Costa. In 1841 verruilde Schiotling haar schoolwerk voor een baan als gouvernante. Vier jaar later behaalde zij de akte van schoolhouderes, in intellectueel opzicht de hoogst betaalde functie die een vrouw destijds kon bereiken.
Als schrijfster debuteerde Schiotling in 1842 met poëzie en verhalen voor kinderen. Op aandrang van Da Costa en de Noorse consul, bij wie zij toen werkte, zegde zij in 1848 haar betrekking op om zich - thuis bij haar moeder op zolder - geheel aan de letteren te wijden. Mogelijk ondersteunden beide genoemde heren haar ook financieel. Bekendheid als schrijfster verwierf zij in 1850 met Hermine. In deze tendensroman in twee delen zette zij zich af tegen de dogmatische woordenstrijd die het kerkelijk leven van die dagen beheerste. De hoofdpersoon, een gouvernante, maakte - zoals zijzelf - een zoektocht langs diverse kerken en zag haar oprechte godsdienstige gevoelens bijna gesmoord worden in een ijzige richtingenstrijd. In 1852 won Schiotling een prijsvraag van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen met de verhandeling De behandeling van dienstbaren. Hierin betoogde zij dat de stand van 'dienstbaren' zich het beste kon spiegelen aan het voorbeeld van hun 'Heeren en Vrouwen'.
Tijdens een logeerpartij ten huize van een andere voorman van het Réveil, de predikant O.G. Heldring, maakte Schiotling begin 1852 kennis met de gouverneur Herman van Calcar, met wie ze in 1853 trouwde. Het echtpaar vestigde zich in het dorpje Leur bij Breda, waar Herman een steenfabriek had gekocht. Daarmee gingen zij zelf tot de burgerij behoren. Ook na haar huwelijk bleef Van Calcar-Schiotling onverminderd schrijven. De inkomsten uit haar boeken moeten voor het echtpaar van groot belang zijn geweest, omdat de steenfabriek niet rendeerde.
In korte tijd publiceerde Van Calcar-Schiotling de historische roman Eene star in den nacht (1853) en het tweedelige Evangeline. Het vrouwelijk leven (1854), waarin ze het Réveil-idee van een bijzondere sociaal-religieuze roeping voor vrouwen uitwerkte. In het verlengde daarvan pleitte zij, als een van de eersten, voor verbetering van de opleiding van meisjes. Het trof Van Calcar-Schiotling financieel zwaar dat de Groninger theoloog Petrus Hofstede de Groot in het jaar waarin haar naar een Duits voorbeeld bewerkte Dr. Martin Luther, de hervormer in afleveringen begon te verschijnen (1854-1856), eveneens een biografie van de reformator publiceerde. In De dertiende. Een familie-roman, een sleutelroman in drie delen uit 1857, haalde zij daarop, naast de orthodoxen, ook andere Nederlandse theologen van naam - onder wie Hofstede de Groot - over de hekel.
Ten huize van Heldring ontmoette Van Calcar-Schiotling in 1858 de Duitse gravin Bertha von Marenholtz, die reizend en schrijvend de ideeën van Friedrich Fröbel over opvoeding van jonge kinderen uitdroeg. Van Calcar-Schiotling - die zelf kinderloos bleef - was terstond diep onder de indruk van de ideeën van de romantische pedagoog en besloot zijn Nederlandse propagandiste te worden. Gewapend met Fröbels 'speelgaven', de tastbare oefenstof voor de zintuiglijke ontwikkeling van kleine kinderen, beklom ze in 1860, naar verluidt, als eerste vrouw in Nederland in het openbaar het spreekgestoelte. Haar nieuwe status als burgemeestervrouw - Herman was in 1859 in Sommelsdijk benoemd - hielp haar zich schrap te zetten tegen een publieke opinie die dergelijk optreden voor een vrouw in die tijd ongepast vond.
Van Calcar-Schiotlings pedagogische hoofdwerk, het zesdelige Onze ontwikkeling, of de magt der eerste indrukken (1861-1862), vormt de neerslag van deze voordrachten. Het centrale concept van deze studie, de 'macht der eerste indrukken', omvat de grote betekenis van de vroegkinderlijke opvoeding en de macht van de moeder als opvoedster. Evenals Fröbel stelde Van Calcar-Schiotling zich op het standpunt dat God alles al in de natuur van het kind had gelegd. Daarin heerste 'Gods wet van orde, harmonie en schoonheid'. Opvoeders dienden rekening te houden met de individualiteit van ieder kind en met de ontwikkelingsfase waarin het zich bevond. Het moederschap moest, in Fröbels geest, een levensbestemming worden. Vrouwelijkheid stelde Van Calcar-Schiotling gelijk met liefde, geduld en zelfopoffering.
Voor een zo verheven moederschap hadden vrouwen pedagogische kennis nodig. Om de methode van Fröbel uit te dragen en toe te lichten richtte Van Calcar-Schiotling allereerst een tijdschrift op. Dat werd De Hoop der Toekomst. Maandblad voor Huisgezin en School gewijd aan de Belangen van het opkomend Geslacht, waarvan tussen 1860 en 1866 zes jaargangen zouden verschijnen. Verder stichtte zij in 1865 het Nederlandsch Opvoedingshuis, waarmee zij een aanzet wilde geven om meisjes 'uit den beschaafden stand' op te leiden in de beginselen van Fröbel. Het Opvoedingshuis werd gevestigd in Leiden, maar verhuisde spoedig naar Wassenaar, waar Van Calcar in 1863 burgemeester was geworden.
Via de Kindertuin van dit modelinstituut hoopte Van Calcar-Schiotling tevens de kwaliteit van het bestaande bewaarschoolonderwijs te kunnen verbeteren. De noodzaak daarvan was haar gebleken tijdens een inspectiereis die ze in 1864 in opdracht van regeringsleider en minister van Binnenlandse Zaken J.R. Thorbecke had gemaakt. In 1873 moest het Opvoedingshuis sluiten wegens financiële problemen. De beginselen van Fröbel hebben desondanks ingang gevonden, mede dankzij de door Van Calcar-Schiotling gepubliceerde handboeken en door haar biografie Frederik Fröbel. Hoe hij opvoeder werd en wat de kinderwereld hem openbaarde (1879).
Van Calcar-Schiotlings plannen voor het Opvoedingshuis, ontvouwd in Wat is noodig? Eene vraag over vrouwelijke opvoeding aan het Nederlandsche volk (1864), gaven een belangrijke aanzet tot het debat over voortgezet meisjesonderwijs omstreeks 1870. De liberale deelnemers aan deze discussie streefden naar verbetering van de opleiding van meisjes. Met de stelling dat zij moesten worden opgeleid voor 'vrouwelijke' beroepen als modiste, baker, kindermeisje of gouvernante reageerde Van Calcar-Schiotling op het standpunt van haar radicale medefeministe Anna Maria Storm-van der Chijs. Die bepleitte openstelling voor meisjes van opleidingen voor geschoolde 'mannelijke' beroepen als letterzetter of graveur, om zo ongehuwde vrouwen in de gelegenheid te stellen een zelfstandig bestaan op te bouwen. De visie van Van Calcar-Schiotling zou in en buiten de vrouwenbeweging de meeste aanhang krijgen.
In 1873, het jaar waarin het Opvoedingshuis na veel ruzies in het bestuur wegens gebrek aan geld en belangstelling moest worden gesloten, won Van Calcar-Schiotling opnieuw een prijsvraag. De Vereeniging ter bevordering van Fabrijk- en Handwerksnijverheid in Nederland bekroonde haar De dubbele roeping der vrouw (1873) met goud. In deze brochure gaf zij een sterk pedagogisch gekleurd antwoord op de vraag 'Door welk onderwijs en langs welken weg kan de aanstaande vrouwelijke bevolking in staat gesteld worden om - (buiten den stand van dienstbode) - voor het huwelijk in eigen onderhoud te voorzien, en in gehuwden staat zegen en welvaart in den huiselijken kring te helpen ontwikkelen?' De hierin bepleite meisjesopvoeding ademde Fröbels geest. Door al vroeg de zintuigen te oefenen en met de handen te leren werken, zouden meisjes opgroeien tot deugdzame, arbeidzame en handige vrouwen. Alleen dan kon een meisje haar 'dubbele roeping' beantwoorden: een maatschappelijke werkkring hebben en toch voor het gezin behouden blijven 'in al hare eigenaardigheid, lieftalligheid, zorgvuldigheid, voorzienigheid'.
Met deze bijdrage verlegde Van Calcar-Schiotling het debat van de vraag hoe ver de beoogde kennisuitbreiding voor meisjes moest reiken naar de ontplooiing van het specifiek vrouwelijke. De vrouwelijke geest verschilde evenveel van die van de man als beider lichaam, legde ze uit. Zij waarschuwde voor het gevaar van eenzijdig intellectuele meisjesvorming; het morele karakter gaf volgens haar de doorslag of een vrouw een goede huisvrouw zou zijn. Van Calcar-Schiotlings pedagogiek en feminisme lagen sterk in elkaar verlengde. Zo sprak zij in 1878 op een internationaal feministisch congres te Parijs over Fröbels methode. Binnen de vrouwenbeweging stelde zij zich gematigd op. Van de meer radicale stroming nam zij openlijk afstand. Van de beweging verwachtte zij vooral respect voor de vrouwelijke natuur: 'De vrouw verheffen mag niet anders beteekenen dan haar heerlijke natuur alzijdig recht te doen, maar niet haar uit haar aard en karakter rukken.' Toen Van Calcar-Schiotling op de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid in 1898 als 'Grand Old Lady' het woord voerde, ging het opnieuw over de Fröbelmethode. Zij oogstte er veel lof voor haar jongste initiatief, een Moederschool met een model-Kindertuin in haar eigen woning in Den Haag, waar het echtpaar zich na Hermans pensionering had gevestigd.
Na de sluiting van het Opvoedingshuis werd Elise van Calcar-Schiotling de spreekbuis van een andere beweging met een romantisch religieuze boodschap. Vanaf 1877 tot haar dood in 1904 - eerder dat jaar werd zij getroffen door een beroerte - gaf zij in 29 jaargangen het spiritistische tijdschrift Op de grenzen van twee werelden uit. Zij deed hierin verslag van onder meer de seances waarin haar echtgenoot optrad als magnetiseur, die een medium in trance bracht. Van Calcar-Schiotling 'ontcijferde' de boodschappen van 'gene' zijde. Daarin boden overleden autoriteiten in de geneeskunde en theologie - niet toevallig terreinen waarover zij als vrouw geen zeggenschap had - hun excuses aan voor het feit dat zij haar bij leven niet serieus hadden genomen.
Zelf meende Van Calcar-Schiotling - en haar door adoratie gedreven spiritistische biografen deelden die mening - dat haar bellettrie en pedagogiek misschien niet van blijvende waarde waren, maar dat haar verdiensten voor het spiritisme zeker niet vergeten zouden worden. De recentere geschiedschrijving - zeker op het gebied van de pedagogische en de vrouwengeschiedenis - heeft anders geoordeeld. Op die terreinen heeft zij, vooral door haar geschriften, veel invloed uitgeoefend en anderen weten te overtuigen en inspireren.
A: Archief-E.C.F. van Calcar-Schiotling in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage (een deel van dit archief staat op naam staat van J.H. Sikemeier/Schiotling).
P: Behalve de in de tekst genoemde publicaties o.a. Tabitha. Armoede en weldadigheid (2 dln.; Amsterdam 1856); Kinderen der eeuw (3 dln.; Arnhem 1872-1873); Sophia Frederika Mathilda, koningin der Nederlanden. Als vorstin en moeder geschetst (Haarlem 1877); Fröbels methode tot natuurlijke en harmonische ontwikkeling van lichaam en geest. Een boek voor moeders ('s-Gravenhage 1875); Maakt de kinderen gelukkig. Beknopte handleiding om zich in korten tijd Fröbels opvoedingsleer eigen te maken ('s-Gravenhage 1880); Emanuel Swedenborg, de ziener ('s-Gravenhage 1882); Hoe ik door ervaringen tot overtuiging kwam ('s-Gravenhage 1885); De eedgenooten. Historische roman uit de l6de eeuw (2 dln.; 's-Gravenhage 1888); Bertha von Marenholtz-Bülow. Eene groote kindervriendin herdacht. De beteekenis van haren arbeid voor de opvoeding in huis en school (Maassluis 1893); De vrouwen aan het werk voor sociale hervorming. Antwoord aan mej. Wilhelmina Drucker ('s-Gravenhage 1893); Bijbelsche schetsen voor het huisgezin ('s-Gravenhage [1893-1894]); Kindertuin en moederschool. Openingsrede tot den opvoedkundigen cursus ('s-Gravenhage 1898); Het jonge leven. Hoe het te kweeken en te beschermen. Een boek voor ouders en opvoeders. Bewerkt door H.C. van Calcar (Leiden [1905]).
L: J.H. Sikemeier, Elise van Calcar-Schiotling. Haar leven en omgeving, haar arbeid, haar geestesrichting (Haarlem 1921); M. Beversluis, Levensschets van Elise van Calcar-Schiotling (1822-1904) (Amsterdam 1922); Jacqueline Berns en Maria Grever, lemma in Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland IV (Amsterdam 1990) 45-49; Nelleke Bakker, 'E. van Calcar-Schiotling (1822-1904). De gave van het woord', in Vrouwelijke pedagogen in Nederland. Onder red. van M. van Essen en M. Lunenberg (Nijkerk 1991) 35-46; Douwe Draaisma, 'Een lichtstraal over de graven. Elise van Calcar en het spiritisme', in Jaarboek voor Vrouwengeschiedenis 14 (1994) 126-150; Derk Jansen, Op zoek naar nieuwe zekerheid. Negentiende-eeuwse protestanten en het spiritisme (Groningen 1994), vooral 204-215; Bernard Kruithof, 'Een klein geloof dat bergen moest verzetten. Elise van Calcar, spiritisme en reformpedagogiek', in Kind en cultuur in opvoeding en onderwijs. Onder red. van N. Bakker en P. Schreuder (Groningen 1996) 33-41.
I: Website Digitale Bibliotheek der Nederlandse Letteren [Elise van Calcar in 1886].
Nelleke Bakker
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6Laatst gewijzigd op 12-11-2013