© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: Wilbert Smulders, 'Hermans, Willem Frederik (1921-1995)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn6/hermanswf [12-11-2013]
HERMANS, Willem Frederik (1921-1995)
Hermans, Willem Frederik (pseudoniem o.a. Age Bijkaart), fysisch geograaf, schrijver en dichter (Amsterdam 1-9-1921 - Utrecht 27-4-1995). Zoon van Johannes Hermans, onderwijzer, en Hendrika Hillegonda Eggelte. Gehuwd op 4-7-1950 met Emelie Henriëtte Meurs (1923-2008), mensendieck-therapeute. Uit dit huwelijk werd 1 zoon geboren.
Wim Hermans groeide samen met zijn drie jaar oudere zuster Cornelia op in een onderwijzersgezin in Amsterdam. De ouders waren geheel ongodsdienstig, zuinig van aard, ouderwets in hun opvattingen en leefden nogal geïsoleerd. Hun kinderen werden met grote strengheid opgevoed; op het punt van kleding, vrijetijdsbesteding en sociaal vertier werd hun de uiterste soberheid opgelegd. Weinig gezeglijk van aard botste Wim aanhoudend met zijn omgeving. De pogingen van dit tomeloos ambitieuze kind om zijn sceptische ouders voor zich te winnen, liepen steevast uit op gekrakeel en klappen.Wim doorliep het Barlaeus Gymnasium, waar hij in de eerste jaren - zoals eerder op de lagere school - werd gepest; hij doubleerde de derde klas. In de hoogste klassen manifesteerde hij zich in de Letterkundige Gymnasiasten-Vereeniging 'Disciplina Vitae Scipio' en in het schoolblad Suum Cuique, waarvoor hij onder het pseudoniem 'Frankenstein' verhalen en essays schreef, terwijl hierin anoniem ook enkele gedichten van hem verschenen. In 1938 stuurde hij, zeventien jaar oud, zijn eerste verhaal 'En toch was de machine goed' op aan een aantal kranten, maar pas op 6 april 1940 verscheen het verhaal in het zaterdagavondbijvoegsel van het Algemeen Handelsblad.
De inval van de Duitsers in mei 1940 leidde tot een catastrofe voor het gezin Hermans. Op 14 mei bleek 'dat mijn zuster zich had laten doodschieten door een oudere neef van ons, een politiefunctionaris', met wie zij een verhouding had, en 'die daarna de hand aan zichzelf sloeg' (Fotobiografie (1969)). Wim Hermans bleef achter met verslagen ouders, jegens wie hij sindsdien 'een satanisch te noemen medelijden' voelde (ibidem).
Hermans deed in het voorjaar van 1940 eindexamen en begon vervolgens aan een studie sociografie aan de Universiteit van Amsterdam. Al na korte tijd stapte hij over naar fysische geografie, waarin hij op 9 april 1943 kandidaatsexamen deed. Omdat hij in 1943 de door de Duitsers geëiste loyaliteitsverklaring weigerde te tekenen, kon Hermans zijn studie niet voortzetten. Het stelde hem in staat tijdens de laatste bezettingsjaren veel te lezen en te schrijven.
Zodoende verscheen er vlak voor en na de bevrijding een stroom van publicaties van Hermans in nieuwe literaire bladen als Parade der Profeten, De Baanbreker, Criterium, Literair Paspoort, Proloog, De Vlaamse Gids, Centaur en Ad Interim. In die tijd leefde hij van de pen. Zijn vele bijdragen aan het tijdschrift Criterium (1945-1949), waarvan hij van 1945 tot 1948 redacteur was, vormden toen zijn voornaamste bron van inkomsten. Hermans debuteerde overigens niet als prozaïst, maar als dichter, met Kussen door een rag van woorden (1944). In Criterium liet hij onder andere vanaf december 1947 in afleveringen de roman De tranen der acacia's verschijnen.
Van begin juli tot eind december 1948 was Hermans als assistent-controleur werkzaam voor papierhoutfabriek 'Peltenburg' in het Canadese Newfoundland. Vlak na zijn terugkomst in Nederland, begin januari 1949, ontmoette hij Emmy Meurs, de jongste dochter van een welgesteld gezin uit Paramaribo, dat zich begin 1947 in Nederland had gevestigd. Hermans besloot zijn studie fysische geografie af te maken, en in het voorjaar van 1950 legde hij cum laude het doctoraalexamen af. Kort daarna trad hij in het huwelijk met Emmy. Zij betrokken een etage in het woonhuis van zijn schoonmoeder in Voorburg.
Intussen bleef Hermans literair bijzonder actief, veelal als medewerker aan Podium. In 1951/1952 moest hij zich voor het gerecht verdedigen tegen de beschuldiging dat hij in de roman Ik heb altijd gelijk (1952) de rooms-katholieke bevolkingsgroep zou hebben beledigd, een proces dat op vrijspraak uitdraaide.
Behalve literaire had Hermans ook wetenschappelijke ambities. Reeds in Voorburg was hij begonnen aan onderzoek met het oog op een dissertatie. In oktober 1952 kreeg hij een aanstelling als assistent fysische geografie aan de Rijksuniversiteit te Groningen, en in februari 1953 verhuisde het echtpaar naar die stad, waar begin 1955 hun enige kind Ruprecht werd geboren. Op 6 juli 1955 promoveerde Hermans cum laude aan de Universiteit van Amsterdam op het proefschrift Description et genèse des dépôts meublés de surface et du relief de l'Oesling. Vervolgens werd hij benoemd tot lector in de fysische geografie. Bij de aanvaarding van dit ambt sprak hij op 9 december 1958 de openbare les Het zonale beginsel in de geografie uit.
In literair opzicht waren zijn Groningse jaren Hermans' productiefste periode. Enerzijds maakte hij naam als gevreesd polemist, doordat hij in 1955 en 1956 een tiental scherpe aanvallen op collega-auteurs publiceerde in het tijdschrift Podium, stukken die de romp zouden gaan vormen van zijn beruchte polemiekenbundel Mandarijnen op zwavelzuur, die hij in 1964 het licht deed zien. Anderzijds liet Hermans romans en verhalenbundels verschijnen die vrijwel unaniem als meesterwerken werden herkend, zoals De donkere kamer van Damocles (1958) en Een wonderkind of een total loss (1964), Nooit meer slapen (1966) en Herinneringen van een engelbewaarder (1971). Hermans legde zijn literaire ideeën vast in de befaamde essaybundel Het sadistische universum I (1964), introduceerde het werk van de filosoof Ludwig Wittgenstein en voerde een heftige strijd tegen de publicisten Renate Rubinstein en Aad Nuis, die zich inspanden voor de rehabilitatie van de 'jodenredder' Friedrich Weinreb, in Hermans' ogen een oplichter.
Op 23 december 1972 deelde minister P.J. Engels van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk Hermans per brief mee dat hem de P.C. Hooft-prijs was toegekend. Tien dagen later, op 2 januari 1973, liet de secretaris van de jury Hermans telefonisch weten dat er een typefout in de brief van de minister was geslopen: de prijs bedroeg niet 18.000 gulden, zoals abusievelijk was vermeld, maar 8.000 gulden. In reactie hierop deelde Hermans de minister per brief mee dat hij de prijs weigerde. 'Men kan nauwelijks verwachten', zo schreef hij, 'dat een schrijver zich bijzonder vereerd zal voelen wanneer hij bekroond wordt door een minister wiens handtekening van de ene dag op de andere 10.000,- in waarde daalt'.
In 1971 al was de zogeheten 'Groningse kwestie' gaan spelen. Op basis van berichten in verschillende kranten dat Hermans nauwelijks college gaf, stelden twee kamerleden vragen aan de minister van Onderwijs en Wetenschappen. De zaak werd onderzocht en in het rapport dat volgde, werd Hermans vrijgepleit van plichtsverzuim of welk ander wangedrag dan ook. Maar de schrijver achtte zich door de gang van zaken beschadigd, nam in 1973 ontslag en verhuisde naar Parijs.
De 'kwestie Groningen' vormde een cesuur in Hermans' schrijverschap, die tragische trekken had. In de jaren veertig en vijftig had hij zich fel gekeerd tegen de benauwende atmosfeer van een land dat door kerken, regenten, zuinigheid en braafheid werd beheerst. Toen in de loop van de jaren zestig het culturele en sociale klimaat in Nederland drastisch veranderde, werd Hermans vanwege zijn non-conformisme juist in deze periode een beroemd schrijver. Vooral bij de naoorlogse generatie was hij gevierd, en zijn pen leverde hem riante inkomsten op. Maar tegelijkertijd ergerde de Einzelgänger die Hermans nu eenmaal was, zich evenzeer aan de nieuwe als aan de oude situatie. Hij verzette zich even fel tegen de gemeenzame sfeer, het ludieke klimaat en de alternatieve, informele omgangsvormen die provo, de democratisering, Dolle Mina, de popcultuur en Nieuw Links met zich meebrachten, als hij zich tevoren had gekeerd tegen de bedaagdheid van de wederopbouwtijd.
Uit de manier waarop hij vanuit Parijs onder het pseudoniem Age Bijkaart tegen Nederland fulmineerde, sprak verongelijktheid en teleurstelling. De romans Onder professoren (1975) en Uit talloos veel miljoenen (1981), die hij in Parijs schreef, spelen in Groningen en zijn op een komische manier agressief jegens het universitaire milieu dat hij de rug had toegekeerd. Er deden zich steeds incidenten voor die de schrijver in zijn aversie van Nederland stijfden. Zo werd bijvoorbeeld een tentoonstelling van Hermans als fotograaf in het Amsterdamse Stedelijk Museum op instigatie van de gemeenteraad vroegtijdig afgebroken, met als reden dat hij - in weerwil van de internationale boycot van het Apartheidsregime - in maart en april 1983 Zuid-Afrika had bezocht.
In de Parijse periode schreef Hermans vele artikelen voor de Nederlandse pers. Het betrof columns, onder andere voor Het Parool, later gebundeld in Boze brieven van Bijkaart (1977) en Door gevaarlijke gekken omringd (1988), en beschouwingen over literaire onderwerpen of tentoonstellingen, veelal de 19de eeuw betreffende en doorgaans in NRC Handelsblad gepubliceerd. De beschouwingen werden gedeeltelijk gebundeld in een viertal omvangrijke essaybundels: Houten leeuwen en leeuwen van goud (1979), Ik draag geen helm met vederbos (1979), Klaas kwam niet (1983) en Malle Hugo (1995). Opmerkelijk is Au pair (1989), Hermans' laatste grote roman en de enige die in Parijs speelt, waarin hij op dramatische wijze toont wat hem in de Franse cultuur boeide: distinctie, artistieke allure en radicaal, maar fijnzinnig non-conformisme.
In 1993 verhuisde het echtpaar Hermans naar Brussel. In dat jaar verscheen van zijn hand het boekenweekgeschenk In de mist van het schimmenrijk. De presentatie ervan was aanleiding om zijn vete met het gemeentebestuur van Amsterdam terzijde te schuiven. Ook Hermans' laatste grote publieke optreden vond plaats in Amsterdam. Op 5 maart 1995 hield hij daar in de Stadsschouwburg de feestrede ter gelegenheid van het verschijnen van het laatste deel van het Verzameld werk van zijn geliefde schrijver Multatuli.
Hermans was tot op hoge leeftijd kettingroker. Al jarenlang had hij last van ernstige longklachten, die zich onder andere uitten in een 'scheurende hoest'. Eind 1990 zette hij de stap om met het roken te stoppen. In dit verband is het vermeldenswaard dat in 1991 de verhalenbundel De laatste roker uitkwam, met op de omslag de hemelsblauwe verpakking van een leeg pakje van zijn favoriete merk 'Gauloise caporal'. Hermans gezondheid verslechterde. In april 1995 werd bij hem in een Brussels ziekenhuis kanker in een vergevorderd stadium vastgesteld. Hij werd per ambulance overgebracht naar het Universitair Medisch Centrum in Utrecht, waar hij enkele dagen later op 73-jarige leeftijd overleed.
Veel van wat bekend is over zijn persoonlijke leven, en dan vooral over zijn jeugd, komt uit Hermans' eigen koker. Hij schreef in de loop van de jaren een zestal verhalen die naar zijn eigen zeggen sterk autobiografisch zijn. Deze verhalen zijn in 2005 samengebracht onder de titel Richard Simmillion. Een onvoltooide autobiografie. Hierin voerde Hermans zichzelf op als 'Richard Simmillion'. Uit deze verhalen - 'De elektriseermachine van Wimshurst' en 'Een toerist' - rijst het beeld op van een vreselijke jeugd, waarin een gevoelig kind zich tot op het bot gekwetst heeft gevoeld. Eenzaamheid, argwaan, diepe verongelijktheid en tomeloze wraakgevoelens waren het resultaat. De verhalen over de volwassen 'Richard' ('Afscheid van Canada', 'Het grote medelijden', 'Waarom schrijven' en 'Dood en weggeraakt') geven het beeld van een geïsoleerde man, die slechts met weerzin met mensen omgaat. Op ongehoord openhartige wijze openbaarde de schrijver zijn rancune en gaf daarmee openlijk aan dat hij de kwetsuren uit zijn jeugd nooit te boven is gekomen. Overigens geeft ook de roman Ik heb altijd gelijk een indringend beeld van de doorwerking bij een volwassen man van sterk ambivalente gevoelens jegens de vader, moeder en zuster die hem in zijn jeugd omringden.
Hoe informatief Hermans' autobiografische werk ook is over de houding van de schrijver ten opzichte van zijn jeugd en over sommige aspecten van zijn latere persoonlijke leven, het is allerminst representatief voor zijn oeuvre. Hermans heeft juist altijd gepleit voor romans en verhalen waarin de verbanden in de eerste plaats literair-functioneel zijn. In het begin van zijn schrijversloopbaan heeft hij zich dan ook fel gekeerd tegen de literatuuropvatting van de Forum-schrijvers M. ter Braak en E. du Perron, die kort na de bevrijding veel prestige genoten onder jonge letterkundigen. In hun ogen diende literatuur een zo eerlijk mogelijk egodocument te zijn, waarin een persoonlijkheid zich volledig uitspreekt. Hermans verwierp de poëtica van de bekentenisliteratuur hartgrondig. Hij stelde daar van meet af aan het recht van de fictie tegenover. Naar zijn mening moesten verhalen juist verzonnen zijn, om vervolgens op basis van hun interne, literaire logica op indirecte wijze iets te zeggen over de werkelijkheid wat qua diepzinnigheid door geen bekentenis kon worden overtroffen. Vandaar dat hij er aanhoudend op heeft gehamerd dat verhalen moeten kloppen als een bus: geen correspondentie, maar coherentie.
Bij Hermans' controverse met de Forum-adepten, in de late jaren veertig, speelde ook mee dat Ter Braak en Du Perron weinig affiniteit hadden getoond met het surrealisme, een stroming waartoe Hermans zich juist aangetrokken voelde. In Hermans' werk zijn de realistische en surrealistische uitbeelding van de werkelijkheid steeds hand in hand gegaan. In Hermans' vroege werk zijn beide sporen nog duidelijk te onderscheiden, iets wat goed te zien is aan de verhalen in de bundels Moedwil en misverstand (1948), Paranoia (1953) en Een landingspoging op Newfoundland (1956), waarin verhalen van beide typen voorkomen, of aan het sterke contrast tussen bijvoorbeeld de romans Ik heb altijd gelijk en De God Denkbaar Denkbaar de God (1957), Hermans' meest fantastische werk.
Later schoof Hermans deze twee representaties van de werkelijkheid in elkaar. De donkere kamer van Damocles is een goed voorbeeld van wat wel 'misleidend realisme' is genoemd. In een uiterst realistische, precieze verteltrant, bouwt hij een verhaal dat in zijn geheel absurde trekken vertoont. Deze combinatie heeft een desoriënterende uitwerking, die op de lezer een surreëel effect heeft. Vanwege zijn ongerijmdheid wekt het verhaal de indruk het verloop van een nachtmerrie uit te beelden, terwijl het door zijn precisie de suggestie van een overtuigende weergave van de werkelijkheid levend houdt.
Door deze werkwijze ondergaan personage en lezer iets vergelijkbaars. Hermans voert zijn protagonisten in een labyrint en laat ze daar ten onder gaan, maar hij is er tevens op uit de lezer klem te zetten. De protagonisten leggen letterlijk het loodje in een 'sadistisch universum', de lezers zitten tijdens de lectuur gevangen in een literair analogon van dat universum. De teneur van dit literaire spel is erg pessimistisch, maar uit het raffinement en de veelzijdigheid waarmee het wordt gespeeld, spreken vitaliteit en humor.
Zet men de fictie en autobiografische verhalen naast elkaar dan kan men zich moeilijk aan de indruk onttrekken dat de hermetische vorm van Hermans' 'klassieke roman', behalve artistieke merites, ook een andere verdienste heeft gehad voor de auteur: namelijk een pantser, waarachter hij zijn kwetsbaarheid op een veilige wijze kon onthullen.
Op een geheel andere manier 'gepantserd' toonde Hermans zich in zijn vele strijdschriften. Hij was een door en door polemische schrijver. Strijd tegen elke vorm van naïviteit en optimisme, tegen de belofte die godsdienst biedt en tegen literatuur die in zijn ogen niet origineel en daardoor onder de maat is. Zijn bekendste literaire polemieken heeft Hermans in de periode 1950-1964 gevoerd. Hij bundelde deze in het beruchte boek Mandarijnen op zwavelzuur (1964), waar geen uitgever aan wilde, en dat hij daarom in eigen beheer uitgaf. Hermans boezemde zijn collega-schrijvers vrees in. Volstrekt compromisloos verwierp hij alles wat niet met zijn eigen literaire normen overeenstemde.
Deze verregaand subjectieve houding vond zijn oorsprong in Hermans achterliggende wereldbeeld. Dit komt erop neer dat misschien alleen de natuurwetenschappen en de techniek iets over de werkelijkheid te beweren hebben wat werkelijk steek houdt. Ook literatuur schept slechts een schijnorde. 'Romanschrijven is wetenschap bedrijven zonder bewijs', luidt het in Het sadistische universum I (9de dr. (1972) 108). En het is dáárom dat Hermans literair-kritisch zo rücksichtslos was: als literaire smaak en ideeën per definitie subjectief zijn, dan dienen ze ook meteen maar zo subjectief mogelijk geformuleerd te worden. De paradox blijft natuurlijk wel dat Hermans met zijn subjectieve kunst de indruk wekte de onomstotelijke waarheid te verkondigen: 'Eigenlijk is er maar één woord: chaos' (Hermans, Paranoia (6de dr.; 1970) 12).
Hermans' kennis van de exacte wetenschappen, zijn belangstelling voor techniek, zijn hang naar feitenkennis en zijn behoefte aan een zo nuchter mogelijke attitude inzake de moraal maakten hem ook tot een geduchte partij in debatten over niet-literaire zaken. Zo viel hij in de jaren vijftig 'De Derde Weg' aan, in de jaren zestig de provo- en Fidel Castro-sympathisant Harry Mulisch, in de jaren zeventig de Weinreb-aanhangers en nog weer later alles wat in het - in zijn ogen ongemanierde - Nederland naar zijn mening naïef of bedrieglijk was.
Een tijdlang heeft Hermans uit principe geweigerd literaire prijzen te aanvaarden. Toch heeft hij uiteindelijk enkele prijzen in ontvangst genomen, waaronder in 1977 de driejaarlijkse Prijs der Nederlandse Letteren. Hermans - die algemeen bekend stond als een bijzonder moeilijke man, hoewel hij tevens de faam had in kleine kring heel innemend te zijn - eiste absoluut respect voor zijn literaire werk, terwijl hij tegelijkertijd officiële lofprijzingen niet verdroeg of afwees. Het gevolg was dat hij zich per saldo miskend voelde, ondanks alle hulde die hem in de loop der jaren ten deel viel.
Het werk van Willem Frederik Hermans behoort tot de best bestudeerde oeuvres van de moderne Nederlandse literatuur. Vanaf de jaren zestig, toen het tijdschrift Merlyn zich met zijn werk ging bezighouden, is er een stroom artikelen, dissertaties en andere studies over allerlei aspecten van zijn werk op gang gekomen. Hermans' werk is sinds lang in vele talen vertaald, maar bij zijn leven heeft het werk van de auteur in het buitenland nauwelijks succes gehad.
A: Een overzicht van de inhoud van het W.F. Hermans-archief op de website van het Willem Frederik Hermans Instituut: www.willemfrederikhermans.nl
P: Schrijven is verbluffen. Bibliografie van de verspreide publicaties van Willem Frederik Hermans. Samengest. door Frans A. Janssen en Rob Delvigne (Amsterdam 1996); Frans A. Janssen en Sonja van Stek, Het bibliografische universum van Willem Frederik Hermans. Bibliografie van de afzonderlijk verschenen werken (Amsterdam 2000). Een complete primaire bibliografie van W.F. Hermans, zowel van afzonderlijk verschenen werken als van de verspreide geschriften, op de website van het Willem Frederik Hermans Instituut: www.willemfrederikhermans.nl
L: Een complete secundaire bibliografie op de website van het Willem Frederik Hermans Instituut: www.willemfrederikhermans.nl. Behalve necrologieën o.a. door Wilbert Smulders, in NRC Handelsblad, 28-4-1995; door Robert Anker, in Het Parool, 28-4-1995; door Tom van Deel, in Trouw, 28-4-1995; door Aleid Truijens, in de Volkskrant, 6-5-1995; door Annemiek Neefjes, in Vrij Nederland, 6-5-1995: Hermans-themanummer van Raster 5 (1971), nr. 2; Scheppend nihilisme. Interviews met Willem Frederik Hermans. Samengest. door Frans A. Janssen (3de uitgebr. dr.; Amsterdam 1983); Hermans-themanummer van Tirade 25 (1984), nr. 271; Hermans-themanummer van Bzzlletin nr. 126 (1985); Martien J. G. de Jong, De waarheid (?) omtrent Richard Simmillion of de onvoltooide autobiografie van Willem Frederik Hermans (Baarn 1986); Verboden toegang. Essays over het werk van Willem Frederik Hermans. Onder red. van Wilbert Smulders (Amsterdam 1989); Willem Glaudemans, De mythe van het tweede hoofd. De literatuuropvatting van W.F. Hermans, 1945-1964 (Utrecht 1990); Wilbert Smulders, 'Het recht op een heel grote mond. Willem Frederik Hermans en de conservatieve traditie', in NRC Handelsblad, 8-9-1995; Jeroen Brouwers, Het aardigste volk ter wereld: Willem Frederik Hermans in Brussel. Bijdrage aan zijn biografie (Amsterdam 1996); Hans van Straten, Hermans. Zijn tijd, zijn werk, zijn leven (Soesterberg 1999); Apollo in Brasserie Lipp. Bespiegelingen over Willem Frederik Hermans. Onder red. van Raymond Benders en Wilbert Smulders (Amsterdam 2001); Freddy de Vree, De aardigste man ter wereld: Willem Frederik Hermans (Amsterdam 2002); Rob Delvigne, Willem Frederik Hermans in de prijzen (Amsterdam 2005); Hermans-themanummer van De Gids 168 (2005) nr. 11/12.
Sinds 1994 verschijnt viermaal per jaar: Hermans-magazine. Over Willem Frederik Hermans.
I: ANP Historisch Fotoarchief, beeldnummer 56727 [Foto: Arthur Bastiaanse; Hermans in april 1985].
Wilbert Smulders
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6Laatst gewijzigd op 12-11-2013