Herwerden, Marie Anne van (1874-1934)

 
English | Nederlands

HERWERDEN, Marie Anne van (1874-1934)

Herwerden, Marie Anne van, medica (Utrecht 16-2-1874 - Utrecht 26-1-1934). Dochter van Henricus van Herwerden, hoogleraar, en Galathea Henriette van Deen.

afbeelding van Herwerden, Marie Anne van

Marianne van Herwerden werd als jongste van drie kinderen geboren in een uitgesproken intellectueel milieu. Haar ouderlijk huis stond in Utrecht, waar haar vader als hoogleraar Grieks aan de universiteit verbonden was. Hij was een wat teruggetrokken, studieuze man, wiens vertalingen van een aantal Griekse tragedies goed ontvangen werden. Haar joodse moeder, een actieve en sociaal voelende vrouw, kwam - als dochter van de bekende Groningse fysioloog Izaak van Deen - zelf ook uit een hoogleraarsgezin. Hoewel Marianne en haar oudere broer en zuster volgens de joodse traditie als joods moesten worden beschouwd, kregen zij een protestants-christelijke opvoeding.

Na de lagere school bezocht Marianne de Middelbare Meisjesschool. Zij was een ernstig en gewetensvol kind, dat niet tot uitgaan en frivoliteit geneigd was en hoge eisen stelde aan zichzelf. Al in haar tienerjaren openbaarde zich bij haar het verlangen om - in de voetsporen van haar grootvader en haar oudere broer - dokter te worden, maar zij legde zich neer bij de heersende opvatting dat dit voor een meisje niet mogelijk was. Wat zij dan wel moest doen, wist zij niet. Haar ouders stuurden aan op een loopbaan in het middelbaar onderwijs. Na haar eindexamen in 1891 zonden zij hun dochter, ter voorbereiding op een mogelijke vervolgopleiding Frans, voor enige tijd naar Lausanne, waar zij werd opgenomen in een kinderrijk hoogleraarsgezin. In Zwitserland leerde Van Herwerden uitstekend Frans en bekwaamde zij zich op de piano. Ook volgde zij enige universitaire colleges in verschillende vakken - naast Frans ook geschiedenis, kunstgeschiedenis en hygiëne - die haar zeer boeiden.

Nadat zij na een klein jaar in 1892 in het ouderlijk huis in Utrecht was teruggekeerd, begon Van Herwerden in de lijn der verwachting aan de opleiding MO-Frans. Deze gaf haar echter weinig vreugde, omdat de stof haar niet werkelijk interesseerde. Ook haar gezondheid liet te wensen over. Haar klachten brachten haar in contact met de indertijd bekende vrouwenarts Catharine van Tussenbroek, aan wie Van Herwerden haar oude wens geneeskunde te studeren voorlegde. Van Tussenbroek raadde haar dit af, omdat zij Van Herwerden lichamelijk niet sterk genoeg en geestelijk te fijngevoelig achtte om de zware studiejaren te doorstaan. Maar ditmaal zette Van Herwerden door en wist zij ook haar ouders van haar keuze te overtuigen. Met aanvullende lessen in de oude talen van haar vader en extra wis- en natuurkundeonderwijs wist zij in twee jaar het eindexamen gymnasium te behalen. In 1897 begon zij - inmiddels 23 jaar oud - aan de Rijksuniversiteit te Utrecht alsnog aan een medicijnenstudie.

De studie viel Van Herwerden inderdaad zwaar, maar bracht haar wel voldoening. Alle universitaire examens legde zij cum laude af, inclusief haar promotie. Op 30 november 1905 verdedigde zij haar proefschrift Bijdrage tot de kennis van menstrueelen cyclus en puerperium, dat gebaseerd was op onderzoek naar de menstruatiecyclus bij apen. Het onderzoek had zij verricht in het zoölogisch laboratorium van de Utrechtse embryoloog en hoogleraar dierkunde A.A.W. Hubrecht. Hij was haar werkelijke leermeester, al trad om formele redenen de gynaecoloog B.J. Kouwer als promotor op.

Na haar promotie vervulde Van Herwerden assistentschappen in ziekenhuizen in Rotterdam en Groningen. Om enige buitenlandse ervaring op te doen vertrok zij in april 1907 naar Wenen om als 'Volontär-Assistent' aan de universiteitskliniek aldaar stofwisselingsziekten te bestuderen. Nadat zij een gelijkluidend verzoek eerder al een keer had afgewezen, bereikte haar in Wenen opnieuw het aanbod van C.A. Pekelharing, hoogleraar in de fysiologische chemie en histologie, om in Utrecht assistent bij hem te worden. Het was een moeilijke beslissing, omdat zij met een jawoord definitief zou kiezen voor een loopbaan in het zuiver wetenschappelijke onderzoek, waarmee zij haar ambities voor de medische praktijk zou moeten laten varen.

Niettemin accepteerde Van Herwerden het aanbod, mede omdat lichamelijke zwakte haar ongeschikt maakte voor de fysiek zware medische praktijk. Haar leven lang zou zij last hebben van een slechte gezondheid. Zij leed aan maagbloedingen en in toenemende mate ook aan reumatische pijnen. Voordat Van Herwerden naar Utrecht terugkeerde - haar werk bij Pekelharing zou op 1 januari 1908 beginnen - toog zij in september 1907 nog naar Napels, om er aan het Zoölogisch Station enig fysiologisch-chemisch onderzoek te doen. Later in haar carrière zou zij daar nog een aantal malen verblijven.

Na terugkeer in Nederland nam Van Herwerden opnieuw haar intrek in het ouderlijk huis aan de Utrechtse Parkstraat. Zij is daar altijd blijven wonen. Na de dood van haar vader in november 1910 - haar moeder was al in 1900 overleden - leefde zij er met haar zes jaar oudere zuster, de lerares en letterkundige Charlotte van Herwerden, met wie zij een zeer hechte band had. Zelf sprak zij van een 'twee-eenheid' (De Lange, 502). Al snel ontstond de gewoonte in het ruime huis ook een of meer meisjesstudenten op te nemen, met wie de zusters een gezamenlijke huishouding voerden.

Naast haar assistentschap werd Van Herwerden in 1910 benoemd tot privaatdocente cytologie (celleer). Haar voornaamste onderzoek in de jaren tien van de 20ste eeuw verrichtte zij op het gebied van de celleer en de algemene biologie. In haar werkkamer beschikte zij over een verzameling van klein gedierte, insecten en larven, die ze bestudeerde en waarmee ze experimenteerde. In het bijzonder verrichtte zij diverse studies naar de (voortplanting van de) Daphnia pulex, ofwel de gewone watervlo. Ook publiceerde Van Herwerden wel over buiten haar vakgebied liggende onderwerpen. In De Gids (78 (1914) I, 448-498) verscheen bijvoorbeeld haar artikel 'Een vriendschap tusschen drie physiologen', over de briefwisseling tussen J. Moleschott, F.C. Donders en haar grootvader Van Deen.

In Utrecht en in wijdere vakkringen wist Van Herwerden met haar onderwijs en onderzoek een goede reputatie te verwerven. Een nieuwe stap leek voor haar in het verschiet te liggen toen het vertrek van Pekelharing naderde. In de laatste jaren van zijn hoogleraarschap, toen gezondheidsproblemen hem parten speelden, had Van Herwerden hem al verscheidene keren tot ieders tevredenheid vervangen. Het lag dan ook in de verwachting - ook in die van de hoogleraar zelf - dat Van Herwerden hem op zou volgen. Pekelharing ontraadde haar zelfs elders een lectoraat aan te nemen, omdat haar in Utrecht een goede toekomst zou wachten.

Nadat Pekelharing in de zomer van 1918 met emeritaat was gegaan, liep het echter anders. De weerstand in de medische faculteit tegen een vrouw aan het hoofd van een laboratorium was zo groot dat Van Herwerden werd gepasseerd. Niet zij, maar de Leidse hoogleraar J. Boeke werd op de vacante post benoemd. Er zat voor haar weinig anders op dan assistente te worden van Boeke, die zijn komst echter nog enkele maanden uitstelde. Van Herwerden kreeg het verzoek door middel van tijdelijk verschafte leeropdrachten zijn taken in de tussentijd waar te nemen. Aan dit verzoek voldeed zij.

Deze gang van zaken was voor Van Herwerden een hard gelag. Haar zuster Charlotte - die na haar dood een biografie over haar zou publiceren - meende dat zij uiteindelijk 'alle afgunst uit haar hart gebannen' had, maar dat 'een tijdlang een zekere verscholen bitterheid' nog nawerkte (C.A.B. van Herwerden, 64). Om het leed enigszins te verzachten ontving Van Herwerden op voorspraak van Pekelharing een beurs van het F.C. Dondersfonds, die haar in staat stelde een studiereis van enige maanden naar de Verenigde Staten te maken.

In mei 1920 vertrok Van Herwerden. Deze reis, waarvan zij in feuilletonvorm verslag deed in het Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde (64 (1920) II, 74 e.v.), was wetenschappelijk zeer inspirerend voor haar. In de Verenigde Staten ontmoette zij de Franse chirurg en Nobelprijswinnaar Alexis Carrel, de Amerikaanse erfelijkheidsonderzoekers Edmund Wilson en Thomas Hunt Morgan en de grote promotor van de Amerikaanse eugenetische beweging, Charles Davenport. De kennismaking met het werk van de Amerikaanse eugenetici zou op het vervolg van haar loopbaan van blijvende invloed zijn.

Toen zij in het najaar van 1920 in Nederland was teruggekeerd, hervatte Van Herwerden haar universitaire werk en bleef zij een gewaardeerd en veel publicerend cytologisch onderzoekster. Onder Boeke werd het haar taak jongerejaars studenten in te wijden in de algemene biologie. In 1923 kreeg zij het recht zich 'lector' te noemen. Dit zogeheten titulaire lectoraat werd in 1927 omgezet in een vast lectoraat voor algemene cytologie.

Naast haar werk op het gebied van celleer en algemene biologie hield Van Herwerden zich na haar terugkeer uit de Verenigde Staten in toenemende mate bezig met erfelijkheidsvraagstukken. Onder haar leiding startte in 1925 een groot bloedgroepenonderzoek, waaraan ruim dertigduizend Nederlanders deelnamen. Onderzocht werd de verhouding waarin de bloedgroepen voorkwamen en het verband met andere eigenschappen, zoals schedelindex, haar- en oogkleur en het voorkomen van ziekten. De belangrijkste uitkomst van dit onderzoek was dat een dergelijk verband niet bestond.

Veel naam maakte Van Herwerden bovendien met haar onvermoeibare inzet voor de verbreiding van het eugenetische gedachtegoed in ons land. In de jaren twintig ontpopte zij zich tot 'de voorvechtster bij uitstek van de eugenetica in Nederland' (Noordman, 16). In vrijwel alle organisaties die op dit gebied bestonden of werden opgericht, werd zij actief. Zij was lid van de erfelijkheidscommissie van de Vereeniging 'Het Nederlandsche Volk', voorzitter van de sectie erfelijkheidsleer en eugenetica van het Nederlandsch Nationaal Bureau voor Anthropologie en lid van het hoofdbestuur van de Vereeniging ter Bevordering van Geneeskundig Onderzoek vóór het Huwelijk. Ook in het internationale eugenetische netwerk nam Van Herwerden, als Nederlands vertegenwoordigster in de Internationale Federatie van Eugenetische Organisaties, een spilpositie in.

Dit rijke verenigingsleven kan licht de indruk wekken dat de eugenetische beweging in Nederland een florerend bestaan leidde, maar dat is schijn. Het was een klein wereldje, waarin de vele bestuursfuncties steeds door dezelfde personen werden vervuld. Ondanks de grote inzet van dit kleine groepje wist de beweging weinig aanhang te verwerven en kwam er weinig van de grond, constateerde ook Van Herwerden in haar in 1926 verschenen standaardwerk Erfelijkheid bij den mensch en eugenetiek.

Nederlandse eugenetici - Van Herwerden incluis - achtten de voornaamste toepassing van eugenetische maatregelen gelegen op het vlak van de 'psychische hygiëne', dat wil zeggen de geestelijke volksgezondheid. Deze maatregelen dienden gericht te zijn op de preventie van 'geestelijke onvolwaardigheid'. De verzorging van 'onvolwaardigen' achtte Van Herwerden een maatschappelijke plicht, maar het voorkomen van ziekten en abnormaliteit door middel van biologisch inzicht was dat eveneens. Behalve voor verbetering van het ziekteverwekkend milieu pleitte zij daarom krachtig voor geneeskundig onderzoek vóór het huwelijk en voor belemmering van de voortplanting door bijvoorbeeld asilering en segregatie van zwakzinnigen en psychopaten. Verdergaande maatregelen zoals de eugenetische abortus wees zij af; wat sterilisatie betreft achtte zij grote terughoudendheid geboden. Ook voor regelrechte rashygiëne deinsde zij terug, vanwege de politieke bijklank en de associatie met superioriteit en raszuiverheid die dit begrip opriep.

De latere radicalisering van de eugenetische beweging in rashygiënische richting, waarmee deze in nationaal- socialistisch vaarwater terecht zou komen, maakte Van Herwerden niet meer mee. Begin jaren dertig kreeg zij last van een galblaasontsteking die in 1932 een operatie noodzakelijk maakte. Haar werkzaamheden zette zij zoveel mogelijk vanaf haar ziekbed voort. Even leek het of zij zich nog zou herstellen. Toen het in 1933 kwam tot de oprichting van het Nederlandsch Instituut voor Erfelijkheidsonderzoek bij den Mensch en voor Rassenbiologie werd Van Herwerden nog secretaris. Maar eind 1933 openbaarde zich opnieuw een gezwel, waartegen een nieuwe operatie niet meer mocht baten. Begin 1934 overleed Van Herwerden op 59-jarige leeftijd in het Diaconessenhuis in Utrecht.

Marianne van Herwerden paarde haar wetenschappelijke begaafdheid aan een groot verantwoordelijkheidsgevoel en een ijzeren plichtsbetrachting. Studeren voor de aardigheid, zoals in haar ogen bij nieuwe lichtingen vrouwelijke studenten vaak voorkwam, keurde zij af. Zij pleitte er in de jaren twintig dan ook voor de grote instroom van meisjes aan de universiteit af te remmen.

Behalve een toegewijde en geliefde docente was Van Herwerden in binnen- en buitenlandse vakkringen een zeer gerespecteerd onderzoekster op het gebied van de cytologie en de biologie, alsook - vanaf de jaren twintig - de erfelijkheidsleer en de eugenese. Zij was een van de drijvende krachten achter de Nederlandse eugenetische beweging, hoewel deze in Nederland een marginaal verschijnsel zou blijven. 'Bravour-ontdekkingen deed zij niet; althans zij maakte geen ophef over wat ze vond', schreef een collega-onderzoeker. 'Maar ze gaf aan de literatuur een aantal zuivere waarnemingen, die passen en zullen blijven passen in het kader van de groote lijnen der biologische wetenschap' (Heringa, 4917). Officiële erkenning van haar wetenschappelijke verdiensten, in de vorm van een hoogleraarschap, bleef Van Herwerden - naar de mening van veel tijdgenoten ten onrechte - onthouden.

A: Knipselmap 'Marianne van Herwerden' in het Internationaal Informatiecentrum en Archief voor de Vrouwenbeweging te Amsterdam.

P: Een volledige lijst van publicaties van M.A. van Herwerden in de onder L genoemde publicatie van C.A.B. van Herwerden, pp. 229-240.

L: Behalve necrologieën en herdenkingsartikelen o.a. door Cornelia de Lange, in Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde 78 (1934) I, 502-503, door J.H. Wieringa, in Utrechtsch Dagblad, 27-1-1934, door M.J. Sirks, in Vakblad voor Biologen 15 (1934) nr. 7, 125-126, door F. Schrijver, in Erfelijkheid bij de mens 1 (1935) nr. 1, 13-36 en door G.C. Heringa, in Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde 79 (1935) IV, 4917-4919: 'Contributions to human heredity in honour of Maria Anna van Herwerden', themanummer van Genetica 18 (1936) nr. 5/6; C.A.B. van Herwerden, Marianne van Herwerden, 16 februari 1874 - 26 januari 1934 [Biografie door haar zuster Charlotte] (Rotterdam 1948); Marta Kirejczyk, 'Marianne van Herwerden (1874-1934). De eerste vrouwelijke lector aan de Rijksuniversiteit Utrecht', in Negende Jaarboek voor Vrouwengeschiedenis (Nijmegen 1988) 146-152; Jan Noordman, Om de kwaliteit van het nageslacht. Eugenetica in Nederland, 1900-1950 (Nijmegen 1989); Mineke Bosch, Het geslacht van de wetenschap. Vrouwen en hoger onderwijs in Nederland, 1878-1948 (Amsterdam 1994).

I: C.A.B. van Herwerden, Marianne van Herwerden, 16 februari 1874 - 26 januari 1934 (Rotterdam 1948) afbeelding tegenover titelblad.

Annet Mooij


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6
Laatst gewijzigd op 12-11-2013