© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: W. Slagter, 'Kieboom, Cornelis Rocus Johannes (1901-1982)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn6/kieboom [12-11-2013]
KIEBOOM, Cornelis Rocus Johannes (1901-1982)
Kieboom, Cornelis Rocus Johannes, ondernemer en sportbestuurder (Raamsdonksveer 10-2-1901 - Rotterdam 28-7-1982). Zoon van Pieter Kieboom, tapper, later portier, en Maria Broekmans. Gehuwd op 11-11-1924 met Katharina Hendrika van Herk (geb. 1905). Uit dit huwelijk werden 4 zoons en 1 dochter geboren.
Zoals vele West-Brabanders ontvluchtten de ouders van Cor Kieboom de armoede op het platteland en trokken zij in 1907 naar Rotterdam, in de hoop daar een beter bestaan te vinden. Vader Kieboom vond hier werk als portier bij de Gemeentelijke Elevator Maatschappij. Zoon Cor - derde in een rooms-katholiek gezin met zes kinderen - bezocht er de lagere school en ging vervolgens als jongste bediende aan de slag bij Reederij Jos. de Poorter. Dankzij cursussen op administratief en boekhoudkundig gebied werd hij hier uiteindelijk procuratiehouder.
Als voetballend 'kind van Zuid' meldde Kieboom zich op twintigjarige leeftijd aan bij de op de linker Maasoever spelende Rotterdamsche Voetbal Vereeniging Feijenoord. Een groot talent zal hij niet zijn geweest, want verder dan het zesde elftal schopte hij het niet. Ook een overstap naar VOC, een club in Rotterdams Oude Noorden, bracht niet de gehoopte sportieve doorbraak. Omdat hij zich hier niet thuis voelde, keerde hij in 1924 bij Feijenoord terug. Kieboom bleef weliswaar als speler op bescheiden niveau actief, maar zijn financieel inzicht was niet onopgemerkt gebleven. In juli 1926 trad hij, amper 25 jaar oud, als tweede penningmeester tot het bestuur toe; een jaar later werd hij eerste penningmeester.
In 1924 was Kieboom gehuwd met zijn wijkgenote Katrien van Herk. Aangezien zijn salaris als procuratiehouder op den duur niet voldoende was om een gezin met jonge kinderen te onderhouden, besloot hij in 1932 een brandstoffenhandel te beginnen. In deze jaren van economische recessie was dit niet zonder risico, maar - zo zei hij later - 'ik had altijd de drang om voor mezelf te beginnen, omdat ik dacht: Het kan nóóit slechter' (Swart). En inderdaad, slechter zou het niet gaan. Door Kiebooms inspanningen en zakelijk talent groeide de Kolenhandel C.R.J. Kieboom uit tot een winstgevende onderneming.
Terzelfder tijd speelde Kieboom in het bestuur van Feijenoord een belangrijke rol bij de plannen om - naar een idee van clubvoorzitter Leen van Zandvliet - een nieuw, groot en modern voetbalstadion te bouwen. De bestaande accommodatie van de club aan de Kromme Zandweg kon het groeiend aantal bezoekers van de wedstrijden dikwijls niet herbergen, zodat Feijenoord nogal eens naar het terrein van Sparta in Rotterdam-West moest uitwijken. De overredingskracht van Van Zandvliet en penningmeester Kieboom droeg er in belangrijke mate toe bij dat een grote meerderheid van de clubleden in 1934 met de plannen instemde.
Nadat het bestuur van Feijenoord een aantal geldschieters uit het Rotterdamse openbare leven voor het prestigieuze project had weten te interesseren, kon de bouw van het stadion op de linker Maasoever van start gaan. Deze locatie, die toentertijd niet in erg hoog aanzien stond, was vooral op aandrang van Kieboom gekozen. Drie jaar later, op 27 maart 1937, kon het 'Stadion Feijenoord' - dat vanwege zijn vorm al snel de bijnaam 'de Kuip' kreeg - officieel in gebruik worden genomen. Kiebooms verwachtingen zouden in de daaropvolgende jaren bewaarheid worden: het stadion bleek voor de club een ware goudmijn.
Na de functie reeds vanaf 1939 te hebben waargenomen nam Kieboom in juli 1940 het voorzitterschap van Van Zandvliet over. In de oorlogsjaren kon hij niet voorkomen dat de Duitse bezetter het stadion op den duur voor wedstrijden sloot en zelfs een paar keer als verzamelplaats voor bij razzia's opgepakte Rotterdammers gebruikte. In november 1944 raakte Kieboom ernstig gewond door een Britse vliegtuigbom die onbedoeld op het kantoor van zijn bedrijf aan de Rotterdamse Binnenhaven terechtkwam. Ofschoon zijn toestand een tijdlang kritiek was, overleefde hij het ongeluk; een verminkte rechterhand bleef de enige zichtbare herinnering.
Na de bevrijding dreigde een uittocht van de beste Nederlandse voetballers - toen nog uitsluitend op amateur-basis spelend - naar betaalde clubs in het buitenland, in het bijzonder naar Frankrijk en Italië. Aangezien de Koninklijke Nederlandsche Voetbalbond (KNVB) onder geen beding spelers financieel wilde honoreren, werd eind 1953 de Nederlandse Beroepsvoetbal Bond (NBVB) opgericht. Deze bond riep een competitie voor profvoetbalclubs in het leven en beconcurreerde daarmee de 'officiële' KNVB. Kieboom, zelf voorstander van het geven van een vergoeding, zag met lede ogen aan dat veel spelers voor de nieuwe profclubs kozen.
Samen met vertegenwoordigers van de Rotterdamse clubs Excelsior en Sparta en ADO uit Den Haag arrangeerde Kieboom in juni 1954 een informele ontmoeting met een afvaardiging van de KNVB. Tijdens deze zogeheten 'slaapkamerconferentie' - bij gebrek aan vergaderruimte vond het overleg in een Utrechtse hotelkamer plaats - wist Kieboom de KNVB ervan te overtuigen dat betaling aan spelers op termijn onontkoombaar was. Nog geen halfjaar na de bijeenkomst in Utrecht was de invoering van het (semi-)beroepsvoetbal in Nederland een feit.
Kort daarop zag Kieboom zich voor een nieuw probleem gesteld. Doordat Feijenoord de promotie naar de in 1955 nieuw te vormen hoofdklasse dreigde mis te lopen, bestond het gevaar dat de club niet op het hoogste niveau vertegenwoordigd zou zijn. Om plaatsing veilig te stellen zocht Kieboom op eigen initiatief contact met het bestuur van het in financiële problemen verkerende Holland Sport uit Den Haag, dat zich inmiddels wèl voor de hoofdklasse had gekwalificeerd, en bracht hij een bod op de club uit. Dat werd in beginsel geaccepteerd, waardoor Feijenoord zich - via een achterdeur - al op voorhand vergewiste van een plaats in de hoofdklasse. Toen de Rotterdammers zich korte tijd later ook op sportieve wijze wisten te kwalificeren, annuleerde Kieboom de overeenkomst, al nam Feijenoord wel de beste spelers van Holland Sport over.
Bleek uit deze 'stunts' Kiebooms uitgekookte ondernemerschap, minstens zo opvallend was zijn sociale engagement. In de amateurperiode nam hij spelers in zijn eigen bedrijf aan - zo werkte meervoudig international Puck van Heel geruime tijd als vertegenwoordiger in Kiebooms kolenhandel - en na de invoering van het betaalde voetbal begeleidde hij andere spelers bij het uitstippelen van een maatschappelijke loopbaan, om te voorkomen dat zij na hun voetbalcarrière in een groot (financieel) gat zouden belanden.
Sportief ging het Feijenoord onder het voorzitterschap van Kieboom vooral in het begin van de jaren zestig voor de wind, toen het elftal in 1961, 1962 en 1965 de landstitel wist te behalen. De voorzitter had in dit succes een belangrijk aandeel, omdat hij herhaaldelijk topvoetballers wist aan te trekken. Zo maakte de club vanaf 1955 furore met de linksbuiten Coen Moulijn - de lieveling van het Rotterdamse publiek èn van Kieboom zelf - en vanaf 1961 met 'de vier K's': Gerard Kerkum, Hans Kraay, Jan Klaassens en Reinier ('Beertje') Kreijermaat, een kwartet dat één jaar later in de persoon van Piet Kruiver met nog een 'K' werd uitgebreid.
Een ernstige maagaandoening bracht Kieboom in de zomer van 1967 op het randje van de dood. Hij herstelde, maar had op zijn ziekbed zijn echtgenote beloofd het voorzitterschap van Feijenoord te zullen opgeven. Onmiddellijk na zijn terugtreden werd hij tot erevoorzitter van de club benoemd. In de laatste periode van zijn leven werd het rustiger rond 'meneer Kieboom' - slechts weinigen tutoyeerden hem - , hoewel hij ook na zijn pensionering 's ochtends op zijn bedrijf bleef werken en zich van tijd tot tijd, gevraagd en ongevraagd, over het reilen en zeilen bij 'Fainoort' uitliet. Naast activiteiten als kerkmeester en bestuurslid van de Rotterdamse St. Vincentius-vereniging was hij een verwoed bridger en hengelaar. Na een ziekbed van een jaar overleed Kieboom op 81- jarige leeftijd.
Cor Kieboom gold als het gezicht van Feijenoord, de club waaraan hij van 1940 tot 1967 op vaderlijk-autoritaire wijze leiding gaf. Als voorzitter was hij een Einzelgänger, aan wie enig opportunisme niet vreemd was, getuige zijn veel en graag geciteerde uitspraak: 'Waar staat geschreven dat ik consequent moet zijn?' Door zijn vooruitziende blik bij de bouw van 'de Kuip' en zijn managerstalent groeide Feijenoord in de jaren vijftig en zestig uit tot een van de rijkste voetbalverenigingen van Europa. Maar meer nog dan bestuurder was Kieboom een hartstochtelijk voetballiefhebber, voor wie zijn club, met spelers, medewerkers en supporters, ook zijn 'familie' was.
A: Documentatiemateriaal (waaronder persdocumentatie) in het archief van Sportclub Feyenoord te Rotterdam.
L: Naast necrologieën o.a. door Phida Wolff, in Rotterdams Jaarboekje 1983 (Rotterdam 1983) 163-165: interview door Jan Liber, in Het Vrije Volk, 27- 4-1965; interview door Rien Bal, in Het Parool, 16-3-1967; Feijenoord zestig. Woorden en daden van een topclub. Onder eindred. van Jan Cottaar (Rotterdam 1968); Phida Wolff, Geen woorden maar daden. De roemruchte historie van topclub Feyenoord (Baarn 1971); interview door Jan D. Swart, in Panorama, 29-2-1980; Feyenoord 75 jaar, 1908-1983. Beelden van een roemrijke club. Onder eindred. van Piet Spelbrink (Rotterdam 1983) 26-28.
I: Phida Wolff, Geen woorden maar daden. De roemruchte historie van topclub Feyenoord (Baarn 1971) fotokatern na p. 224.
W. Slagter
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6Laatst gewijzigd op 12-11-2013