Müller, Julie Emma Laura Helene (1869-1939)

 
English | Nederlands

MÜLLER, Julie Emma Laura Helene (1869-1939)

MüLLER, Julie Emma Laura Helene (bekend onder de naam Helene Kröller-Müller), kunstverzamelaarster en museumdirectrice (Horst (bij Essen, Pruisen) 11-2-1869 - Otterlo 14-12-1939). Dochter van Wilhelm Heinrich Müller, ondernemer, en Emilie Neese. Gehuwd op 15-5-1888 met Anthony George Kröller (1862-1941), zakenman. Uit dit huwelijk werden 3 zoons en 1 dochter geboren.

afbeelding van Müller, Julie Emma Laura

Helene Müller, het tweede kind in een evangelisch-luthers gezin met drie dochters en een zoon, bracht haar jeugd door in Düsseldorf, waar haar vader zich na verloop van tijd opwerkte tot leider van een omvangrijke handelsonderneming. Ofschoon de familie Müller zich een leven in grote welstand kon veroorloven, lag de nadruk in de opvoeding van de kinderen op arbeidzaamheid, plichtsbesef en zelfopoffering. Strenge ethische beginselen beheersten ook het onderwijs op de particuliere school voor meisjes die Helene tot 1885 bezocht. De zinspreuk van de school, over het samengaan van het goede, het schone en het ware, maakte op haar een blijvende indruk.

In 1888 trad Helene Müller - mede op aandringen van haar vader - in het huwelijk met de zeven jaar oudere Nederlandse zakenman Anton Kröller, die werkzaam was bij de Rotterdamse afdeling van de handelsonderneming Müller & Co. Toen Helene's vader een jaar later bij een bezoek aan Rotterdam plotseling overleed en zijn oudere broer het zakenleven vaarwel zei, nam Anton Kröller de leiding over het gehele bedrijf op zich. Onder zijn bewind groeide de firma Müller verder uit tot een wereldomspannende scheepvaart- en handelsmaatschappij. In 1913 werd Kröller de enige eigenaar van deze oorspronkelijk Duitse onderneming. Hij gold toen als een van de succesrijkste zakenlieden in Nederland.

Het echtpaar bleef aanvankelijk in Rotterdam wonen, waar tussen 1889 en 1897 eerst een dochter en daarna drie zoons werden geboren. Omdat Anton Kröller als internationaal ondernemer nauwe banden onderhield met de wereld van diplomatie en politiek, besloten hij en zijn vrouw in 1900 naar Den Haag te verhuizen. Daar betrokken zij de monumentale villa 'Ten Vijver' bij de Scheveningse Bosjes. In deze jaren wijdde Kröller-Müller zich geheel aan haar taken als moeder, echtgenote en gastvrouw, en probeerde zij haar man zo veel mogelijk in zijn loopbaan te steunen.

Kröller-Müller onderhield in Rotterdam en in Den Haag een intensief sociaal leven en besteedde daarnaast veel tijd aan sporten als fietsen, zeilen en paardrijden. Van een bijzondere intellectuele of artistieke belangstelling liet zij in deze periode niets blijken. Zij las weinig, maar met grote aandacht, vooral in de Duitse klassieken. Van muziek hield zij niet, en haar smaak in woninginrichting was volstrekt conventioneel. Wel viel zij op door een diepe ernst en beginselvastheid, die sterk contrasteerde met het opgewekte temperament van haar echtgenoot.

In de jaren na 1905 hadden enkele ontmoetingen plaats waardoor haar leven een geheel andere wending nam. Via haar dochter kwam zij in contact met de schilder en criticus H.P. Bremmer, die voor liefhebbers en verzamelaars geregeld cursussen over eigentijdse kunst verzorgde. In 1905/1906 nam Kröller-Müller voor het eerst deel aan zo'n cursus. Vanaf 1908 was Bremmer iedere vrijdagavond te gast voor een kunstbeschouwing op huize 'Ten Vijver'. Aansluitend bij zijn lessen trad Bremmer graag op als adviseur, bemiddelaar en verkoper. Onder zijn leiding begon Kröller-Müller weldra zelf een collectie moderne kunst aan te leggen, die tot ongeveer 1922 in omvang bleef groeien. In dat jaar omvatte de verzameling, inclusief de grafische kunst, ruim 650 werken. Op advies van Bremmer kocht zij vooral Franse en Nederlandse kunst vanaf het midden van de 19de eeuw - doorgaans werken van zeer hoge kwaliteit - met een nadruk op het oeuvre van Vincent van Gogh, van wie zij uiteindelijk 91 schilderijen en 185 tekeningen bezat.

Niet lang nadat Kröller-Müller met haar eerste kunstaankopen was begonnen, maakte zij op de Haagsche Hockey Vereeniging kennis met de negentienjarige Salomon van Deventer, die de rest van haar leven haar beschermeling, huisvriend en vertrouwensman zou zijn. Kröller-Müller zorgde ervoor dat Van Deventer een loopbaan kon volgen in het bedrijf van haar echtgenoot, nam hem op in de familie, liet hem op het terrein van haar eigen landgoed wonen, en schreef hem lange en zeer persoonlijke brieven wanneer hij voor zaken op reis was. Met Sam van Deventer besprak zij haar steeds verder gaande plannen om van haar kunstcollectie een monument voor de toekomst te maken.

Kunstgenot, in de traditionele zin van visueel welbehagen, speelde bij Kröller-Müllers verzameldrift nauwelijks een rol, evenmin als het verwerven van sociaal prestige door het vertoon van een vooruitstrevende smaak. Met de toenmalige kunstwereld, met kunstverenigingen, musea of andere verzamelaars, had zij vrijwel geen contact. In de enige publicatie die zij zelf aan haar collectie wijdde, erkende zij dat ze lang niet alles in haar bezit mooi of aantrekkelijk vond. Kröller-Müller was ervan overtuigd dat de inwijding in moderne kunst een proces van loutering was, van concentratie op het wezenlijke, zelfs bijna van ascese. Zij wilde graag dat anderen na haar dezelfde ervaring zouden kunnen ondergaan. Zo kon zij haar koortsachtige - en naar verhouding ook toen al kostbare - aankopen voor zichzelf verantwoorden als een vorm van opoffering.

Al snel kwam bij Kröller-Müller de gedachte op om haar verzameling publiek toegankelijk te maken. In 1910, na een bezoek met haar dochter aan Florence, besloot zij aan latere generaties een beeld van het moderne kunstleven na te laten, op dezelfde manier als de Medici dit in hun tijd hadden gedaan. Een ernstige ziekte in 1911 sterkte haar in haar voornemen zich voortaan slechts op één doel te richten: de vestiging van een eigen museum.

Vanaf 1913 was een deel van de kunstverzameling voorlopig te bezichtigen in het kantoorpand van de firma op het Lange Voorhout in Den Haag. Aanvankelijk had Kröller-Müller zich haar museum ook in de omgeving van de residentie voorgesteld. Eerst overwoog zij het landgoed 'Ellenwoude' hiervoor te bestemmen. Daarna ontstond het idee voor een museum op 'Groot Haesebroek' in Wassenaar, waar het echtpaar Kröller-Müller zich in 1916 vestigde.

In hetzelfde jaar 1916 nam het echtpaar de vermaarde architect H.P. Berlage in dienst. Zijn opdracht omvatte onder meer het bouwen van een buitenverblijf op het zeer omvangrijke landgoed dat Anton Kröller door stelselmatige aankopen op de Veluwe had verworven, alsmede het ontwerpen van een museum in Wassenaar. Toen het werk aan het jachtslot Sint Hubertus vorderde, kreeg Kröller-Müller de ingeving haar museum niet dichtbij de grote steden te vestigen, maar op de Veluwe, temidden van de uitgestrekte natuur, in een omgeving die uitnodigde tot bezinning en bespiegeling. Berlage ervoer zijn contract weldra als belemmerend, en nam in 1919 ontslag. Daarop legde Kröller-Müller haar ideeën voor aan de Belgische bouwmeester Henry van de Velde, die ook in Duitsland een grote naam had. Na een gezamenlijke reis door de Verenigde Staten, waar zij zich op de hoogte stelden van de nieuwste ontwikkelingen op museumgebied, ontwierp hij voor haar een spectaculair modern gebouw, dat als een vesting zou verrijzen tussen de zandverstuivingen.

In 1921 werden de fundamenten voor het museum gelegd. Niet veel later bleek dat deze grootscheepse onderneming zelfs de middelen van het echtpaar Kröller-Müller te boven ging. Tijdens de Eerste Wereldoorlog had Müller & Co. grotere winsten gemaakt dan ooit tevoren. Enkele jaren daarna kreeg Anton Kröller te maken met een ernstige teruggang, die deels het gevolg was van de economische omstandigheden, maar deels ook van wanbeleid binnen de firma. In 1922 moesten de bouwactiviteiten op de Veluwe worden gestaakt. Vanaf dit jaar ook moest Kröller-Müller zich voor het eerst in haar aankopen beperken en begon zij haar verzameling als een min of meer afgerond geheel te zien.

De mislukking van de plannen voor wat zij het 'Groote Museum' noemde, is voor Kröller-Müller een diepe teleurstelling geweest. Zij leed aan nerveuze aandoeningen en psychosomatische kwalen en moest zich in deze jaren geregeld in een kliniek in Duitsland onder behandeling stellen. Het is tekenend voor haar karakter dat zij desondanks vasthield aan haar idealen, en deze nu op een andere manier probeerde te verwezenlijken.

Aan de Haagsche Volksuniversiteit gaf Kröller-Müller in 1923/1924, aan de hand van werken uit haar eigen collectie, een reeks lezingen die werd uitgegeven als Beschouwingen over problemen in de ontwikkeling der moderne schilderkunst (1925). Er is wel beweerd dat zij in haar opvattingen over kunst steeds afhankelijk bleef van H.P. Bremmer, maar in deze voordrachten getuigde zij van een zelfstandige visie. Het hoofdmotief in de eigentijdse kunst was niet de uitdrukking van individuele emoties, maar een steeds verder gaande benadering van het algemene dat daarachter schuilging, ofwel datgene wat zij een 'emotionele objectivering' noemde. De historische ontwikkeling die zij waarnam was een gestadige verdieping door middel van abstractie, een overgang van persoonlijke bezieling naar universele waarheid. Interessant is haar mening dat na de volledige abstractie weer een weg terug naar de figuratie moest worden gevonden. Binnen het algemene patroon van de tijdgeest traden echter altijd kunstenaars op die door hun uitgesproken individualiteit een uitzondering vormden. Hiertoe behoorde Vincent van Gogh, aan wie zij een aparte studie wilde wijden. Dit boek is nooit verschenen. Zo komt het dat de schilder die in het middelpunt stond van haar collectie, in haar enige publicatie niet wordt behandeld.

De internationale economische crisis na de beurskrach van 1929 had voor de firma Müller & Co. en voor het echtpaar Kröller-Müller ernstige gevolgen. In 1933 moest het kantoorpand aan het Lange Voorhout worden verkocht. De kunstverzameling, die uit voorzorg al eerder in een stichting was ondergebracht, werd naar de villa in Wassenaar verplaatst. H.P. Bremmer werd in een kort briefje voor alle verleende diensten bedankt. Toen het gevaar van een gedwongen verkoop begon te dreigen, zochten Anton en Helene Kröller-Müller, gesteund door Van Deventer, contact met de regering. Na langdurig overleg werd een regeling getroffen die voor alle partijen zeer voordelig kan worden genoemd. Het kunst- en grondbezit van het echtpaar bleef intact, zijzelf kregen de zekerheid van een uiterst comfortabele levensavond, het ideaal van een museum werd alsnog verwezenlijkt, en de Nederlandse staat verwierf voor een relatief geringe investering een geheel aan natuur- en cultuurgoederen van onschatbare waarde.

Dat het landgoed en het kunstbezit van de Kröller-Müllers op deze manier voor de samenleving behouden bleven, is voor een groot deel te danken aan het beleid van de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen H.P. Marchant (1933-1935). Op 26 april 1935 werd het landgoed verkocht aan de Stichting Het Nationale Park de Hoge Veluwe. Op 15 april 1937 werd de kunstcollectie door de Stichting Kröller-Müller overgedragen aan het Rijk, op voorwaarde dat deze bijeen zou blijven in een speciaal daarvoor gebouwd museum. Op 17 mei 1937 verhuisde de familie naar Otterlo, waar Helene als eerste directeur zelf de inrichting ter hand nam van het naar een vroeger ontwerp van Henry van de Velde gebouwde 'overgangsmuseum'. Bij de officiële opening van het Museum Kröller-Müller op 1 juli 1938 kon zij echter niet meer het woord voeren. Zij was toen al ernstig ziek.

Door haar huwelijk had Kröller-Müller de Nederlandse nationaliteit, maar zij bleef cultureel en intellectueel volkomen op Duitsland georiënteerd. Het feit dat zij geen moderne Duitse kunst kocht, verklaarde ze door te zeggen dat de hoogste begaafdheid van het Duitse volk niet lag in de beeldende kunst, maar in literatuur, wijsbegeerte en muziek. De politieke ontwikkelingen in Duitsland volgde zij met aandacht. Tegen het einde van de jaren dertig begon zij, na aanvankelijke grote scepsis, onder de indruk te raken van de resultaten van het nationaal-socialisme. Twee van haar zoons, Toon en Wim, sloten zich aan bij de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB) in Nederland. Van Deventer sympathiseerde met het Hitler-regime in Duitsland. Krüller-Müller beperkte zich tot uitingen van belangstelling in de privè-sfeer. Dat een groot gedeelte van haar collectie in het toenmalige Duitsland als 'ontaarde kunst' uit de musea zou zijn verwijderd, heeft zij waarschijnlijk nooit tot zich laten doordringen.

Kröller-Müller was klein van gestalte. De meubels in haar woningen werden speciaal voor haar op maat gemaakt. Haar landgoed regeerde zij als een vorstin. Zij was ernstig en streng, lachte zelden, en stelde zeer hoge eisen aan haar personeel. De torenkamer van Slot Sint Hubertus, waar Kröller-Müller op 37 meter hoogte haar thee placht te drinken, uitkijkend over het landgoed, bereikte zij met een elektrische lift. Van de butler verwachtte zij echter dat hij haar met het dienblad volgde langs de trap. Mensen die met haar in aanraking kwamen ervoeren haar vaak als hooghartig, maar zelf zag zij haar gereserveerde optreden als een teken van discipline en toewijding. Zij had zich, met voorbijgaan aan het alledaagse levensgeluk, in dienst gesteld van een hoger ideaal. Na anderhalf jaar in naam directeur te zijn geweest van haar eigen museum, overleed zij, zeventig jaar oud, eind 1939 in tegenwoordigheid van Van Deventer. Zij werd op het landgoed 'De Hoge Veluwe' begraven, evenals twee jaar later Anton Kröller. Haar grafsteen op de 'Fransche Berg' draagt op haar verzoek de uitspraak: 'Ik geloof aan het volmaakte van al het gebeuren'.

A: Archief-Kröller-Müller in het Rijksmuseum Kröller-Müller te Otterlo.

P: De in de tekst genoemde lezingen van Kröller-Müller verschenen gelijktijdig in een Duitse editie: Die Entwicklung der modernen Malerei. Ein Wegweiser für Laien (Leipzig [1925]).

L: Catalogus van de schilderijenverzameling van Mevr. H. Kröller-Müller. Samengest. door H.P. Bremmer ('s-Gravenhage [1921]); F.M. Huebner, Moderne Kunst in den Privatsammlungen Europas I (Leipzig [etc.] 1922); Verzameling van Mevrouw H. Kröller-Müller. Samengest. door H.P. Bremmer ['s-Gravenhage 1930]; S. van Deventer, Kröller-Müller, de geschiedenis van een cultureel levenswerk (Haarlem 1956); Het bewaarde landschap. Het nationale park De Hoge Veluwe, 1935-1985. Onder red. van Wim Alings (Amsterdam 1985); R.W.D. Oxenaar [e.a.], Kröller-Müller. Honderd jaar bouwen en verzamelen (Haarlem 1988); Wim Wennekes, 'Kröller-Müller: de verdachte financiering van een kapitale collectie', in NRC Handelsblad, 24-9-1988; Nienke Begemann, Victorine (Amsterdam 1988); Johannes van der Wolk, De Kröllers en hun architecten... [Tentoonstellingscatalogus] (Otterlo 1992); Het rijke leven van Helene Kröller. Samengest. door Winnie van der Horst (Ede 1998); Jan van Adrichem, De ontvangst van de moderne kunst in Nederland, 1910-2000. Picasso als pars pro toto (Amsterdam 2001); A.C. Haak en P.B. Hofman, Anton Kröller en de Hoge Veluwe, 1909-1935. De geschiedenis van een bijzondere ondernemer (Velp 2002); Tanja Busch, Helene Kröller-Müller als monument van haar tijd [Doctoraalscriptie Studierichting Geschiedenis Universiteit Utrecht] (Utrecht 2003); Piet de Jonge, Helene Kröller-Müller. Een biografische schets in woord en beeld (Otterlo 2004); Wim H. Nijhof, Anton Kröller (1862-1941), Helene Kröller-Müller (1869-1939). Miljoenen, macht en meesterwerken (Apeldoorn 2006); Hildelies Balk, De kunstpaus. H.P. Bremmer, 1871-1956 (Bussum 2006).

I: Wim H. Nijhof, Anton Kröller (1862-1941), Helene Kröller-Müller (1869-1939). Miljoenen, macht en meesterwerken (Apeldoorn 2006) fotokatern p. iv [Foto: Museum Kröller-Müller].

W.E. Krul


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6
Laatst gewijzigd op 04-06-2018