Rinkel, Andreas (1889-1979)

 
English | Nederlands

RINKEL, Andreas (1889-1979)

Rinkel, Andreas, oud-katholiek aartsbisschop (Nieuwer-Amstel 10-1-1889 - Utrecht 25-3-1979). Zoon van Andreas Rinkel, broodbakker en winkelier, en Petronella Gelein. Huwde op 17-7-1923 Cornelia Anna van Nus (1877-1952). Dit huwelijk bleef kinderloos.

afbeelding van Rinkel, Andreas

Dries Rinkel groeide op onder bescheiden, zo niet bekrompen omstandigheden als vijftiende van in totaal zeventien kinderen, van wie er overigens slechts zeven de volwassen leeftijd zouden bereiken. Hij volgde lager onderwijs in Nieuwer-Amstel, waar zijn vader een broodbakkerij dreef. Toen de zaak verliep, verhuisde het gezin in 1899 naar Amsterdam om het daar opnieuw met een bakkerij te proberen. Dries voltooide hier eind 1901 de lagere school. Zijn vader was waarschijnlijk de eerste die zijn grote verstandelijke vermogens ontdekte en in feite voor hem besliste dat zijn zoon - conform een familietraditie - naar het Oud-Katholiek Seminarie in Amersfoort zou gaan. Gegeven de financiële situatie van de familie was dit in de praktijk voor Dries de enige weg naar een intellectuele loopbaan, gezien de relatief lage opleidingskosten en de beschikbaarheid van beurzen.

Zoals gebruikelijk voor de seminaristen volgde Rinkel vanaf 1902 eerst de volledige cursus aan het Stedelijk Gymnasium in Amersfoort. Nadat die door hem snel en met uitstekende resultaten was afgesloten, begon voor hem - van 1904 tot 1911 met een beurs - de eigenlijke theologiestudie. Aan het begin van de 20ste eeuw ademden onderwijs en spiritualiteit op het Seminarie nog sterk de geest van Port-Royal, het in 1709 met geweld geliquideerde Franse bolwerk van strenge geloofsopvatting en -beleving in de geest van de kerkvader Augustinus. Van een streven tot hervorming en herbronning, zoals in oud-katholieke milieus in het buitenland, was betrekkelijk weinig te merken. Het hoofdwerk van de Franse rigorist Pasquier Quesnel, Réflexions morales sur le Nouveau Testament (1671), diende als meditatiestof, terwijl dogmatiek nog steeds werd onderwezen aan de hand van het laat-18de-eeuwse handboek van Joseph Valla, eveneens een Franse theoloog van rigoristische signatuur. Bij Rinkel groeide daarom al tijdens zijn studie het besef dat een heroriëntatie van het onderwijsprogramma op het Seminarie dringend noodzakelijk was.

Op 25 januari 1914 sloot Rinkel zijn studietijd in Amersfoort af met de priesterwijding in de Seminariekapel. Ruim drie maanden later volgde zijn benoeming tot pastoor in Enkhuizen. Als lid van de geestelijkheid van het bisdom Haarlem toonde hij zich, ook in publicaties, een voorstander van hervormingen, zoals beëindiging van het verplichte priestercelibaat. Nadat in 1922 tot afschaffing was overgegaan, trouwde Rinkel een jaar later - zoals omstreeks diezelfde tijd wel meer collega's deden - met zijn huishoudster. Het zou een harmonieus huwelijk worden.

Intussen was Rinkel in 1920 pastoor in Amersfoort geworden, een functie die hij vanaf de herfst van 1921 combineerde met het hoogleraarschap in de leerstellige en zedenkundige godgeleerdheid aan het Seminarie. Hiervoor kwam hij niet onbeslagen ten ijs, omdat hij al jarenlang een gedegen studie had gemaakt van het werk van verscheidene theologen en kerkhistorici, vooral ook van buiten de oud-katholieke kerk. In dit verband kunnen de namen worden genoemd van onder anderen de gereformeerde Herman Bavinck, de lutheraan Reinhold Seeberg en de anglicaan Arthur Headlam, die allen in hun publicaties een dialoog nastreven tussen het wezenlijke uit het eigen religieuze gedachtegoed enerzijds en datgene wat Headlam - wiens denkbeelden ten grondslag liggen aan Rinkels ecclesiologie - 'true learning' noemt anderzijds.

Als hoogleraar kon Rinkel eindelijk de lang gewenste hervorming in het onderwijsprogramma op het Seminarie doorvoeren. Het boek van Valla verdween nu uit het curriculum en werd vervangen door een eigen cursus, die, als de vrucht van de genoemde jaren van studie, inhoudelijk veel bevatte dat tot dan toe in oud-katholieke kring geen gemeengoed was. Later zou Rinkel zich overigens weer van verscheidene opvattingen die hij aanvankelijk uitte distantiëren. Tegenover een vertrouwde parochiaan liet hij zich daarover ontvallen 'een a-katholieke, a-liturgische periode met protestantse bevliegingen' te hebben doorgemaakt (geciteerd in: Adjutorio Redemptoris, 248).

Tijdens deze Amersfoortse jaren was Rinkel niet alleen actief als docent en publicist - behalve in het Nederlands vooral in het Duits -, ook zijn herderlijke taken verwaarloosde hij niet. Zijn parochianen moesten overigens wel wennen aan deze relatief jonge pastoor, die bovendien zowel afstandelijk als assertief kon overkomen. Rinkel paarde een kleine gestalte aan een heftig temperament, dat hij niet altijd verborgen hield. Op den duur groeide evenwel de waardering, zeker toen men kennismaakte met andere kanten van zijn persoonlijkheid. Zo had Rinkel een grote belangstelling voor muziek. Hij was niet alleen een zeer begaafd pianist en organist, maar componeerde ook missen en gezangen.

Rinkel toonde zich een warm voorstander van de oecumenische beweging. In 1931 had hij een belangrijk aandeel in de totstandkoming van het 'Bonn agreement' dat leidde tot volledige intercommunie tussen de oud-katholieke en de anglicaanse kerk. Zijn relatie tot de Anglicana en haar zusterkerken is daarna altijd hartelijk gebleven. In 1935 werd Rinkel de eerste vertegenwoordiger van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland in de toen opgerichte Oecumenische Raad van Kerken in ons land.

Toen in februari 1937 aartsbisschop F. Kenninck, zijn vroegere mentor, overleed, werd Rinkel als zijn opvolger gekozen. Op 15 juni 1937 vond in de Utrechtse St.-Gertrudiskathedraal de wijding plaats. Daarnaast bleef hij tot 1948 hoogleraar aan het Seminarie in Amersfoort, waar hij sinds 1921 behalve dogmatiek ook liturgiek doceerde. Bij de herijking van zijn theologische denkbeelden in latere stadia van zijn leven was het contact met de Zwitserse oud-katholieke bisschop Urs Küry van grote betekenis. Tussen Rinkel en hem ontwikkelde zich een warme vriendschap.

Na zijn ambtsaanvaarding zorgde Rinkel voor enige commotie toen hij niet zijn intrek nam in het zogeheten Franse Huis aan de Utrechtse Mariaplaats, sinds het midden van de 19de eeuw de residentie van de oud-katholieke aartsbisschoppen. Hij vond het te groot en wist dat het in vervallen toestand verkeerde. Daarom koos hij voor een huis elders in Utrecht, aan de Emmalaan.

In 1939 maakte Rinkel deel uit van het erecomité van de grote nationale Willibrordherdenking. Na de opening van de bij die gelegenheid gehouden tentoonstelling op 15 juni 1939 ontmoetten de drie oud-katholieke bisschoppen de rooms-katholieke aartsbisschop van Utrecht, dr. J. de Jong, die het initiatief nam tot een 'vriendelijk praatje'. Dit was in zoverre een historische ontmoeting, omdat hiermee informeel een einde kwam aan de in beide kerken eeuwenlang volgehouden houding van elkaar negeren en bestrijden.

Tijdens de Duitse bezetting trachtte Rinkel zoveel mogelijk conflicten met de autoriteiten te vermijden. Maar hij aarzelde niet zich bij herhaling principieel op te stellen in belangrijke kwesties, zoals die van de door de Duitsers geëiste indiening van collecteplannen en de voorgenomen gedwongen sterilisatie van gemengd-gehuwde joden. Een belemmering daarbij vormde wel dat de Oud-Katholieke Kerk geen deel uitmaakte van het Convent van Kerken - later Inter-Kerkelijk Overleg -, dat zichzelf zag als een protestants orgaan van kerkelijk verzet. In de bezettingsjaren was Rinkels vriend E. Lagerwey, de pastoor van de Utrechtse kathedraal, hem een grote steun. Deze speelde een actieve rol in het verzet. In dit licht kan ook worden gezien dat Rinkel hem in 1941 tot bisschop van Deventer benoemde.

De naoorlogse jaren stonden voor Rinkel vooral in het teken van herstel. In de Oud-Katholieke Kerk in Nederland verliep dit zonder veel moeilijkheden en kwam het tot een verdieping van oecumenische contacten, die Rinkels volle instemming had. Zeer moeizaam verliep daarentegen de wederopbouw van het kerkelijk leven in het door communisten gedomineerde Oost-Europa. Dit baarde Rinkel grote zorg, omdat hij als aartsbisschop van Utrecht ambtshalve ook voorzitter was van de Internationale Bisschoppenconferentie - het hoogste overlegorgaan binnen de oud-katholieke kerken - en in die hoedanigheid ook verantwoordelijkheid droeg voor de zusterkerken achter het IJzeren Gordijn. Wat het contact met de kerk in West-Duitsland betreft, was het van groot belang dat de oud-katholieke bisschop in Duitsland, op persoonlijk aandringen van Rinkel, met Pasen 1946 een herderlijke brief deed uitgaan waarin hij onomwonden erkende dat de Duitse oud-katholieken medeschuldig waren aan de misdaden van het nazi-regime.

Op 7 november 1966 ging Rinkel in zijn kathedraal samen met kardinaal B.J. Alfrink voor in een vesperdienst. Daarin werd bekendgemaakt dat Rome aan het begin van een dialoog tussen de Rooms-Katholieke Kerk en de Nederlandse Oud-Katholieke Kerk niet langer de eis verbond van aanvaarding van het zogeheten Formulier van paus Alexander VII (1665) en de bul Unigenitus (1713). Ook hierna bleef Rinkel overigens veel reserves tonen jegens het Vaticaan.

Op 8 november 1970 legde Rinkel het ambt van aartsbisschop neer. Hij was daarmee de eerste in dit ambt die met emeritaat ging. Zelf meende hij dat voor hem het ogenblik gekomen was om zich terug te trekken. Ook anderen meenden dat het tijd werd voor een nieuwe aartsbisschop met meer affiniteit met recente ontwikkelingen in de kerk. Rinkel bleef in zijn Utrechtse huis wonen, ook nadat door een ongelukkige val op straat in 1976 en enkele vaataandoeningen in de hersenen zijn gezondheid zozeer verslechterde dat lezen, schrijven en pianospelen hem onmogelijk werden.

Na het overlijden van zijn vrouw in 1952 genoot Rinkel een kwarteeuw lang de verzorging van de dertig jaar jongere Greet Roosjen. Zij begeleidde hem ook op zijn reizen. Hij had haar als jeugdige parochiane leren kennen in Amersfoort, waar zij in de pastorie letterlijk kind aan huis was geweest. Later was hij haar in haar loopbaan als verpleegkundige blijven volgen en stimuleren. Uit erkentelijkheid voor haar toewijding en zorg wilde de inmiddels hoogbejaarde Rinkel dat zij in de toekomst zijn naam zou dragen. Daarom vroeg hij haar tot tweemaal toe - in 1977 en 1978 - ten huwelijk. Rinkels wens stuitte echter op grote weerstand bij enkele leidinggevenden in de kerk, die beducht waren voor negatieve reacties in binnen- en buitenland. Het huwelijk vond uiteindelijk geen doorgang. In 1979 overleed hij op negentigjarige leeftijd.

Dries Rinkel excelleerde als schrijver en spreker en had als zodanig een geheel eigen stijl. Voor zijn verdiensten als theoloog ontving hij twee eredoctoraten: één van de oud-katholieke theologische faculteit van de universiteit van Bern in 1938 en één van het episcopaalse General Theological Seminary te New York in 1966. Dankzij zijn grote gaven van geest en hart heeft Rinkel in steeds verantwoordelijker functies de Oud-Katholieke Kerk kunnen dienen in een cruciale periode van haar bestaan. De krachtbron van zijn leven was - zoals hij het zelf formuleerde - 'een moeizaam bevochten geloof', dat hij zich 'met denken en twijfelen' eigen had gemaakt (Adjutorio Redemptoris, 221).

A: Collectie-A. Rinkel in het archief van het Oud-Katholiek Aartsbisdom Utrecht te Amersfoort. Persoonlijk bescheiden betreffende A. Rinkel in particulier bezit.

P: Arie Troost en Anja Kosterman, '[Onvolledige] Bibliografie dr. A. Rinkel' (inclusief zijn muziekcomposities) in de onder L genoemde publicatie Adjutorio Redemptoris pp. 272-287.

L: Adjutorio Redemptoris. Dr. Andreas Rinkel, aartsbisschop van Utrecht, 1889-1979. Onder red. van W.B. van der Velde (Amersfoort 1987); M.J.IJ.W. Roosjen, De ijver voor uw huis. Het werkzame leven van mgr.dr. Andreas Rinkel (Utrecht 2008).

I: Adjutorio Redemptoris. Dr. Andreas Rinkel, aartsbisschop van Utrecht, 1889-1979. Onder red. van W.B. van der Velde (Amersfoort 1987) t/o p. 140 [Rinkel als oud-katholiek aartsbisschop van Utrecht].

Ph.M. Bosscher


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6
Laatst gewijzigd op 12-11-2013