Savornin Lohman, jkvr. Catharina Anna Maria de (1868-1930)

 
English | Nederlands

SAVORNIN LOHMAN, jkvr. Catharina Anna Maria de (1868-1930)

SAVORNIN LOHMAN, jkvr. Catharina Anna Maria de (ook bekend onder de naam Anna Spoor-de Savornin Lohman; pseudoniem Flava), schrijfster, critica en journaliste (Assen 14-1-1868 - 's-Gravenhage 23-9-1930). Dochter van jhr. Maurits Adriaan de Savornin Lohman, officier van justitie, later advocaat-generaal en gouverneur van Suriname, en jkvr. Florentina Johanna Alberda van Ekenstein. Gehuwd op 19-8-1915 met Hendrikus Theodorus Spoor (1858-1919), ontvanger der registratie en domeinen. Dit huwelijk bleef kinderloos.

afbeelding van Savornin Lohman, Anna 'Mijn leven verdeelt zich in twee deelen. Het eerste, waarin ik als een droomleven leefde in een droomwereld: kasplantje, rijk meisje, zoowel door de omstandigheden als door den wil mijner ouders gehouden buiten de werkelijkheid van levensbestaan en levenskennis. Het tweede, waarin ik mij opeens zag neergesmakt, heel alleen, in de groote realiteit en nuchterheid van het zoo-zijn van alles…' (Herinneringen, 87). Zo keek Anna Lohman op veertigjarige leeftijd terug op de eerste decennia van haar leven. De 'droomwereld' van haar jeugd speelde zich af in en rond 'Villa Rozenburg' in de provinciestad Assen, waar haar vader (substituut-)officier van justitie was. Bang de heerlijke herinnering aan die omgeving te bederven zou zij later nooit meer naar Assen terugkeren.

Anna's jeugdherinneringen zijn echter op zijn minst ambivalent te noemen. Veel werd namelijk vergald doordat zij reeds jong de taak kreeg toebedeeld - als enig meisje, geboren na vier zoons - haar bedlegerige moeder gezelschap te houden. Het vroegtijdige overlijden van een zeer geliefd zoontje droeg er bovendien toe bij dat haar moeder van liberaal-gelovig strikt-orthodox calvinistisch werd, wat de opvoeding van de jonge Anna sterk beïnvloedde: 'wereldse' zaken als uitgaan of theaterbezoek waren voortaan letterlijk uit den boze. Lezen vormde toen al haar grote troost, zoals ook de sterke band met haar vader haar staande hield.

In 1884 verruilde het gezin Assen voor Den Haag, waar Anna's vader tot advocaat-generaal werd benoemd, eerst bij het Gerechtshof en twee jaar later bij de Hoge Raad. Vijf jaar later volgde een verhuizing naar Suriname, waar vader Lohman - als dank voor zijn steun aan de Anti-Revolutionaire Partij - tot gouverneur was benoemd. Toen haar moeder enkele maanden na aankomst in Paramaribo overleed, moest Anna daar de rol van gastvrouw vervullen, wat de 21-jarige maar moeilijk afging. Haar vader bleek al spoedig ongeschikt voor zijn taak, met als gevolg dat hij in het voorjaar van 1891 zijn ontslag moest indienen.

Het tweejarige verblijf in Suriname vormt de grote cesuur in Lohmans leven, het begin van het tweede - 'nuchtere' - deel van haar bestaan. Niet alleen was haar vaders reputatie danig aangetast, maar, ingrijpender, in diezelfde periode had hij - om onbekende redenen - zijn aanzienlijke vermogen verloren. Dat betekende dat Lohman voortaan voor haar eigen inkomsten diende te zorgen. Tot haar niet geringe frustratie hadden haar ouders haar een verdere opleiding onthouden, omdat zij dat onnodig vonden voor een gefortuneerd adellijk meisje als zij. Zo werd de schrijfster, journaliste en recensente geboren. Eerst reisde zij samen met haar vader naar Silezië in de hoop daar aan de slag te kunnen als onderwijzeres bij de Herrnhutters, het kerkgenootschap dat zij in Suriname goed hadden leren kennen. Omdat Lohman niet over de vereiste diploma's beschikte liep dat plan op niets uit. Vader en dochter vestigden zich vervolgens berooid en wel in Berlijn. Hier deden zij verwoede pogingen hun stand op te houden, eerst in al te dure hotels, vervolgens in goedkopere pensions.

Toen haar vader in 1892 in opdracht van een Duitse firma naar Nederlands-Indië vertrok, reisde Lohman omstreeks het begin van 1893 af naar Schotland, waar zij - als autodidact - op uitnodiging van een particuliere meisjesschool les gaf in Frans en Duits. Vandaar vertrok zij in 1894 op haar vaders verzoek naar Batavia om hem gezelschap te houden. In deze omgeving kwam een jaar later Lohmans officiële literaire debuut tot stand: een bundel novellen onder de weinig opwekkende titel Miserere (1895).

In 1895 keerde Lohman terug naar Nederland, waar zij zich weer in Den Haag vestigde. Het jaar daarop publiceerde zij Vragensmoede (1896), een spraakmakende roman waarmee zij definitief haar naam als schrijfster vestigde. Dit boek beleefde verscheidene herdrukken en werd ook in het Duits vertaald. Vragensmoede laat zien dat Lohman afscheid had genomen van het orthodox-calvinistische milieu waarin zij was opgegroeid. Al jaren eerder had zij getoond zich niet thuis te voelen in de door Doleantietwisten verscheurde Nederlandse Hervormde Kerk. Reeds vóór haar vertrek naar Suriname had zij zich, samen met haar vader, aangesloten bij de Deutsch-Evangelische Kirche in Den Haag. Maar uit Vragensmoede blijkt haar geloof inmiddels geëvolueerd in de richting van het agnosticisme. De toon waarop Lohman haar vaarwel aan het steile calvinisme uitte, werd schokkend geacht. 'Een schrijfster die durft', constateerde De Gids (60 1896) IV, 395), een oordeel dat door andere recensenten werd gedeeld en haar de reputatie verschafte van 'fiere freule'.

In volgende romans stelde Lohman graag het Haags-christelijke 'high life' aan de kaak, met een scherp oog voor het schijnheilige van het 'fatsoenschristendom' in de betere kringen. In alles klinkt haar weerzin door over het ophouden van de schijn die ten koste ging van wat zij als het wezen van de godsdienst beschouwde. Die ontgoocheling kreeg voor haar al tamelijk vroeg vorm in wat zij aanduidde als de christelijk-politieke 'knoeierij' van Abraham Kuyper en zijn anti-revolutionaire club.

Lohmans levensbeschouwelijke opvattingen vonden opnieuw hun weerslag in Geloof (1899), een roman waarin de vrouwelijke hoofdpersoon er uiteindelijk in berust dat nimmer in dit leven - en vermoedelijk ook daarna niet - de vraag naar het 'waarom' van het lijden zal worden beantwoord. De sympathieke beschrijving van het rooms-katholicisme, hier en in later werk, gaf gedurende enkele jaren aanleiding tot geruchten dat de schrijfster tot dat geloof wilde overgaan. Toen zij uiteindelijk verklaarde dit niet te zullen doen, gaf dat haar katholieke opponenten aanleiding hun - door haar 'gevaarlijk' geachte romans gewekte - oppositie te verhevigen.

Van grote invloed op Lohmans geestelijke vorming waren literatoren als H. Ibsen, J.W. Goethe - met name zijn Faust - , H. Heine, Multatuli, P.A. de Génestet en F. Haverschmidt. Een stuk over Multatuli had tot gevolg dat zij in 1896 door de hoofdredacteur van het Soerabaiasch Handelsblad werd uitgenodigd medewerkster te worden van de letterkundige rubriek. Zoals voor deze krant zou zij ook jarenlang voor andere dag- en weekbladen als critica optreden; een aantal besprekingen werd door haar in drie bundels gepubliceerd. Onomwonden gaf Lohman blijk van haar antipathie jegens de in haar ogen gewilde stijl, de 'woordkunst' en het 'platte' naturalisme van schrijvers als Lodewijk van Deyssel, Johan de Meester sr., Isaac Querido en hun geestverwanten. Op hun beurt veegden zij graag de vloer aan met haar literair werk, dat zij moralistisch vonden en bovendien erg slordig geschreven.

In 1898 was Lohman betrokken bij de organisatie van de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid. Zij had zitting in twee zogeheten Rubriekcommissies: 'Letteren en wetenschap' en - niet verrassend gezien haar kennis van Suriname - 'West-Indië'. In november 1898 publiceerde zij een geruchtmakende brochure, getiteld De liefde in de vrouwenquestie, waarop een jaar later nog een Naschrift (1899) zou volgen. Lohman distantieerde zich hierin openlijk van de opvattingen van de presidente van de tentoonstelling, Cécile Goekoop-de Jong van Beek en Donk, die recent faam had verworven met haar roman Hilda van Suylenburg (1897). Voor de 'ware' vrouw is de enig 'ware' bestemming gelegen in de liefde voor haar man en kinderen, stelde Lohman zonder omwegen vast vanuit haar perspectief van ongehuwde vrouw, ja van iemand die toen, als dergtigjarige, reeds in de categorie 'oude vrijster' werd gerangschikt.

Deze boodschap had Lohman een jaar eerder ook al verwoord in haar spraakmakende roman Het eene nodige (1897). Het huwelijk als zodanig beschouwde zij echter voor een meisje niet als veilige haven, want zij uitte forse kritiek op het liefdeloze fatsoenshuwelijk, zoals dat nogal eens in de hogere kringen werd gesloten. Dat was een vorm van prostitutie, die, om de hypocrisie die erom heen hing, veel meer te veroordelen was dan werkelijke prostitutie. Waar het op aankwam, was oprechte liefde. Bleef zo'n liefde uit, dan was het van het grootste belang dat een vrouw zelf in haar onderhoud kon voorzien. Vandaar Lohmans warme pleidooi meisjes een even goede opleiding te geven als jongens.

Ergens in deze periode valt Lohmans ervaring van een ongelukkige liefde die maakte dat zij - naar eigen zeggen - nooit meer een man intens kon liefhebben. In 1900 ging zij samenwonen met haar 'zielsvriendin' Petronella Reijers, een voormalig onderwijzeres, en met Reijers' dienstbode Maria Gehner ('onze Marie'). Lachend noemden zij zich wel een gezin, schreef Lohman: Petronella, 'de vrouw, die voor alles zorgt en alles regelt wat het departement van de vrouw des huizes aangaat, ik het hoofd, de man, op wien de finantieele zorgen rusten, - en onze kinderen: onze hondenjongens…' (Herinneringen, 247). Lohman betreurde het dat het moederschap haar werd onthouden, maar haar honden, die al spoedig in de beeldvorming rond haar persoon een onmisbaar element vormden, vergoedden veel.

Erkenning van Lohmans status als literator vormde haar benoeming tot lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde in 1897; in 1922 zou zij voor het lidmaatschap bedanken. In 1902 werd zij hoofdredactrice van De Hollandsche Lelie, een functie die zij gebruikte om zich volop in het publieke debat te mengen. Onder haar leiding ontwikkelde De Hollandsche Lelie zich van een braaf tijdschrift bestemd voor jonge meisjes tot een opinieblad voor volwassen mannen en vrouwen. Behalve artikelen en recensies zette de hoofdredactrice ook haar correspondentierubriek in als instrument om de publieke opinie te vormen. In jaargang 1908-1909 van de De Hollandsche Lelie publiceerde Lohman, in afleveringen, haar Herinneringen, die vervolgens in 1909 in boekvorm verschenen. In latere jaargangen paste zij ditzelfde procédé toe door haar romans eerst als feuilleton in haar blad te laten verschijnen. Inhoud en toon van haar bijdragen verleenden het tijdschrift de bijnaam 'De Hollandsche Distel'.

In 1904 werd Lohman tevens toneel- en theaterrecensente van het dagblad De Telegraaf, waarvoor zij met 'het gezin' in Amsterdam ging wonen. Om gezondheidsredenen moest zij deze betrekking echter al het jaar daarop opgeven; het huishouden keerde terug naar Den Haag. Vanwege haar slechte gezondheid - een hartkwaal als gevolg van reumatische aandoeningen - ging zij geregeld kuren in Zwitserland, Duitsland, Italië of Zuid-Frankrijk. Kennelijk leverde haar pen voldoende inkomsten op om deze reizen te financieren. Gedurende deze jaren was zij - als zij niet ziek was - druk bezet met haar werkzaamheid als hoofdredactrice van De Hollandsche Lelie en met het schrijven van romans, waaronder een trilogie waarin zij haar vertrouwde thema's verwerkte: Om de eere Gods (1910), Uit christelijke kringen (1911) en Zedelijkheids-apostelen (1912).

Aan dit werkzame deel van haar leven kwam een einde in 1915, toen zij op 47-jarige leeftijd in het huwelijk trad met de tien jaar oudere Hendrik Spoor. Op verzoek van haar echtgenoot - hij wilde graag zoveel mogelijk van haar gezelschap genieten - gaf zij het hoofdredacteurschap van de De Hollandsche Lelie op en stopte zij verder ook met schrijven; iets wat zij te gemakkelijker kon doen omdat hij niet onbemiddeld was. Met het huwelijk kwam ook een einde aan de gezamenlijke huishouding met Petronella en Maria, die vanaf dat moment samen verder leefden. Het huwelijk duurde nog geen vier jaar: Spoor overleed in juni 1919.

Enkele maanden later werd Lohman benoemd tot collectrice van de Staatsloterijen. Nog eenmaal nam zij de pen op om een roman te schrijven, Levensraadselen (1920). De levensbeschouwing die uit deze roman spreekt, verschilt van die in haar vroegere werk. Het antwoord op het 'Vragensmoede' van weleer had zij gevonden, zo zegt zij in het voorwoord: 'God heeft ons allen lief, zonder onderscheid, en laat ons daarom nooit los'. Om deze reden ziet zij nu ook in iedere medemens een kind van God, en dat betekent dat 'mij elk hard oordeel en elke persoonlijke spotternij, die ik vroeger heb neergeschreven, thans zeer innig leed doet'. Zij bood daarvoor haar excuses aan.

Met haar literaire en journalistieke werk riep Lohman veel reacties op, van zeer positief tot uiterst negatief. Niet iedereen waardeerde, zoals F. Domela Nieuwenhuis, haar moed de waarheid te zeggen. Lohman was vervuld van een sterk standsbewustzijn en gaf blijk van een krachtig ontwikkeld zelfbesef. Bij sterke persoonlijkheden voelde zij zich thuis. Zo kon zij over Napoleon nauwelijks een kwaad woord horen. Het idee een 'eenling' te zijn, haar weigering zich voor het karretje te laten spannen van welke politieke partij, kerkelijke richting of modieuze literaire stroming ook, bepaalde haar optreden.

Anna de Savornin Lohman overleed in 1930 op 62-jarige leeftijd. Hoewel er al er al tijdens haar leven verschillend over haar en haar werk werd geoordeeld, was zij in Nederland een succesrijk auteur en een bekende persoonlijkheid. Overigens maakte zij er nooit een geheim van dat zij om financiële redenen was gaan schrijven. Zij was zich ervan bewust niet tot de literaire top te behoren, maar zag daarin geen belemmering om haar mening aan het papier toe te vertrouwen.

A: Correspondentie in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage; het Internationaal Informatiecentrum en Archief voor de Vrouwenbeweging te Amsterdam; Universiteitsbibliotheek te Leiden; Universiteitsbibliotheek te Amsterdam.

P: Behalve de in de tekst genoemde publicaties en tal van bijdragen in De Hollandsche Lelie en het Soerabaiasch Handelsblad: [Onder pseudoniem Flava] 'Een vrouweleven' in Nederland 3 (1885) 369-386; Levensernst (Amsterdam [etc.] 1897); Over boeken en schrijvers. Subjectieve opstellen (Amsterdam 1899); Smarten (Amsterdam 1900); Na het ontwaken (Amsterdam 1901); Vrouwenliefde in de moderne literatuur (Amsterdam 1902); Gelukswegen (Amsterdam 1903); Jonge roeping (Amsterdam 1903); Hoe Klein-Knoelie onder de menschen kwam (Bussum 1903); Van het inwendige leven (Amsterdam 1904); Cornélie Noordwal (Amsterdam 1904); Letterkundig leven (Amsterdam 1904); Liefde (Amsterdam 1905); Kleine levensdingen (Amsterdam 1905); In den opgang. Boek voor jonge meisjes (Alkmaar 1906); Uit de sfeer gerukt (Amsterdam 1908); Wat nooit sterft (Amsterdam 1909); Ik zeg de waarheid (Amsterdam 1913).

L: Henri Hartog, Een eigenwijs schrijfster (Anna de Savornin Lohman) (Rotterdam 1903); F. Smit Kleine, Anna Lohman (Jonkvrouwe Anna de Savornin Lohman) (Amsterdam 1904); F. Netscher, 'Karakterschets', in De Hollandsche Revue 9 (1904) 21-32; G. Jonckbloet, Jonkvrouwe Anna de Savornin Lohman in en uit hare werken (Leiden 1912); Erica van Boven, Een hoofdstuk apart. 'Vrouwenromans' in de literaire kritiek, 1898-1930 (Amsterdam 1992); Jacqueline Bel, Nederlandse literatuur in het fin de siècle. Een receptie-historisch overzicht van het proza tussen 1885 en 1900 (Amsterdam 1993); Maria Grever en Berteke Waaldijk, Feministische openbaarheid. De Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid in 1898 (Amsterdam 1998); Ernestine G.E. van der Wall, Het oude en het nieuwe geloof. Discussies rond 1900 (Leiden 1999); Harold van Dijk, 'In het liefdeleven ligt gansch het leven'. Het beeld van de vrouw in het Nederlands realistisch proza, 1885-1930 (Assen 2001); C.E.G. ten Houte de Lange, De familie De Savornin Lohman. Genealogie en geschiedenis van het geslacht Lohman en De Savornin Lohman ('s-Gravenhage 2002) 102-112; Tineke Steenmeijer-Wielenga, lemma in Biografisch woordenboek van het socialisme en de arbeidersbeweging in Nederland 5 (Amsterdam 1992) 238-241 en ibidem 9 (Amsterdam 2003) 181-182; Inge de Wilde, 'Tegen het feminisme uit "modezucht". Anna de Savornin Lohman (1868-1930), een eigenzinnige freule', in Spiegel Historiael 40 (2005) 7/8 (juli/aug.) 330-333, 353; Ernestine G.E. van der Wall, 'Godsdienstkritiek bij Multatuli en Anna de Savornin Lohman', in Over Multatuli 55 (2005) 27, 4-26; eadem, 'Lof der eerlijkheid. Anna de Savornin Lohman en de 'vrouwenkwestie' (1898)', in 'Is 't waar of niet? Ophefmakende publicaties uit de 'lange' negentiende eeuw. Onder red. van F.G.M. Broeyer en D.Th. Kuiper (Zoetermeer 2005) 261-283.

I: Afbeelding op de titelpagina van haar boek Vragensmoede(1896).

Ernestine G.E. van der Wall


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6
Laatst gewijzigd op 12-11-2013