© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: L. Jensen, 'Visscher, Jacobina Berendina (1835-1912)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn6/visscher [12-11-2013]
VISSCHER, Jacobina Berendina (1835-1912)
VISSCHER, Jacobina Berendina (pseudoniem Cornelia; bekend onder de naam Codien Zwaardemaker-Visscher), schrijfster, vertaalster en feministe (Utrecht 5-5-1835 - Utrecht 4-8-1912). Dochter van Jan Visscher, doopsgezind predikant, en Lumina Loos. Gehuwd op 8-8-1856 met Cornelis Zwaardemaker (1828-1887), boekverkoper en uitgever. Uit dit huwelijk werden 2 zoons geboren.
Codien Visscher groeide, met twee broers en een zuster, die op jeugdige leeftijd overleed, als jongste kind op in een welvarend doopsgezind predikantengezin in Utrecht. Tot haar vijftiende ging zij naar een dagschool, die verbonden was aan een internaat van de gezusters Van Breemen. Volgens de conventies van die tijd was een vervolgopleiding voor Codien niet mogelijk. Zij ervoer een sterk contrast met haar twee broers, van wie de een notaris en de ander predikant zou worden. De jaren die zij, in afwachting van een huwelijk, na de dagschool thuis doorbracht, waren, zo schreef zij later, zeer frusterend: 'in dienzelfden tijd zuchtte ik vaak onder het eindelooze borduren en veelvuldige kopjeswasschen: "och, was ik maar een jongen, dan kon ik ook studeeren als mijn broer en dominee worden!"' ('Toen en nu', 246). Toch kon Codien zich wel verder ontwikkelen, doordat haar vader haar liet delen in de kennis van haar broers. Gelijktijdig stimuleerde haar moeder, die bellettrie selecteerde voor een leesgezelschap, de literaire belangstelling van het jonge meisje.
Op 21-jarige leeftijd trouwde Visscher met de boekverkoper-uitgever Cornelis Zwaardemaker, met wie zij spoedig daarna twee zoons kreeg. Zij kwam, mede door dit huwelijk, in aanraking met allerlei geschriften die haar belangstelling voor het feminisme opwekten. Visscher bewonderde de geschriften van Elise van Calcar en Mienette Storm-van der Chijs, maar bovenal was het John Stuart Mills The subjection of women (1869) die vele lezeressen in Groot-Brittannië en op het continent 'als een Röntgen's straal' kwam 'wakker schrikken' (Ibidem, 246).
In 1869 mengde Zwaardemaker-Visscher zich - onder het pseudoniem 'Cornelia' - de vrouwelijke pendant van haar mans voornaam - voor het eerst in het publieke debat over vrouwenemancipatie. Met de brochure Een vrouwenwoord naar aanleiding van Vitringa's brochure: 'Over Opvoeding en Emancipatie der Vrouw' reageerde zij op de meer behoudende brochure van de gymnasiumrector Anne Johannes Vitringa. Deze pleitte weliswaar voor beter meisjesonderwijs, maar zij vond dat hij de vrouw te eenzijdig als opvoedster benaderde. Niet haar bestemming als echtgenote en moeder zou volgens Zwaardemaker-Visscher de meisjesopvoeding moeten bepalen, maar de ontwikkeling tot een zelfstandig individu. Vrouwenemancipatie betekende in haar ogen: 'haar [de vrouw] het regt te geven eene zelfstandige persoonlijkheid te zijn, die zich naar eigen gevoelde behoefte ontwikkelt, niet zooals men die voor haar omschrijven wil' (pp. 23-24).
De brochure Een vrouwenwoord betekende voor Zwaardemaker-Visscher het begin van een eigen carrière als schrijfster, die zich in twee perioden laat verdelen. Tussen 1870 en 1880 was zij vooral actief als vertaalster, redactrice en contribuante aan uiteenlopende week- en maandbladen. In de twee daaropvolgende decennia manifesteerde zij zich als auteur van oorspronkelijk Nederlandstalige romans.
In de beginperiode gaf haar echtgenoot een belangrijke impuls aan Zwaardemaker-Visschers schrijverschap. Zo leverde zij geregeld bijdragen aan Onze Tolk. Centraalblad voor Kunst- en Letternieuws (1869-1877) en het Nieuwsblad voor den Boekhandel, twee vakbladen die haar man redigeerde. Samen met haar man voerde Zwaardemaker-Visscher ook de redactie van een drietalig tijdschrift voor kinderen, Trio. Journal amusant en trois langues: français, anglais, allemand, pour la jeunesse (1868-1871). Hij behartigde bovendien haar belangen in de onderhandelingen met uitgeverij Bohn bij de publicatie van de verhalenbundel Vrouwenkarakters. Novellen voor vrouwen en meisjes (1871), een selectie van uit het Duits vertaalde kostschoolverhalen.
Bij deze publicatie nam Zwaardemaker-Visscher het besluit niet meer onder pseudoniem te publiceren. De feitelijke aanleiding was dat meer schrijfsters de schuilnaam 'Cornelia' voerden, maar als meer principiële reden voerde zij aan dat geen enkele vrouw zich voor haar arbeid hoefde te schamen en dat anonimiteit derhalve ongewenst was. Na haar eerste vertaling volgde een reeks van uit het Duits en Engels vertaalde romans en verhalenbundels, onder meer van George Eliot, Louisa May Alcott en Mrs. Compton Reade.
Behalve voor bovengenoemde periodieken schreef Zwaardemaker-Visscher ook voor vrouwenbladen, zoals Onze Roeping (1870-1873). Hierin vestigde zij de aandacht op belangwekkende buitenlandse publicaties, zoals Mills The subjection of women en het vooruitstrevende Britse tijdschrift Woman (opgericht in 1872) van Amalia Lewis. Uit loyaliteit met Betsy Perk, de hoofdredactrice van Onze Roeping, sloeg Zwaardemaker-Visscher begin 1870 een aanbod af om de leiding op zich te nemen van het concurrerende blad Ons Streven (1870-1878). Enkele jaren later zou zij alsnog als redacteur gaan fungeren van een vrouwentijdschrift, namelijk Het Toilet. Grootste en goedkoopste Modejournaal van Nederland (1876-1887). Drie jaargangen lang was zij verantwoordelijk voor de 'Letterkundige Afdeeling', waarbij ze niet schroomde emancipatorische thema's aan te snijden.
Na 1880 legde Zwaardemaker-Visscher zich toe op het schrijven van Nederlandstalige romans. Al deze werken laten een sterke maatschappelijke betrokkenheid zien; het bindende element vormt haar voortdurende kritiek op sociaal onrecht, zoals kinderarbeid, antisemitisme en in het bijzonder de achtergestelde positie van vrouwen in ideologisch, sociaal-maatschappelijk en juridisch opzicht. Van de vijf romans die zij tussen 1881 en 1897 publiceerde, staan er drie te boek als echte 'tendensromans', dat wil zeggen dat de plot dienstbaar is gemaakt aan een bepaalde maatschappelijke strekking.
Zo verzette Zwaardemaker-Visscher zich in Ada Bermuda (1881) tegen de idee dat vrouwen ongeschikt zouden zijn om te studeren en pleitte ze voor het recht van de vrouw op het bekleden van openbare ambten. In Tante Agathe's voogdijschap. Onwettig toch recht (1897) verdedigde de auteur het standpunt dat vrouwen ook over andere dan alleen haar eigen kinderen de voogdijschap zouden moeten kunnen uitoefenen, een bevoegdheid die in 1904, met de invoering van de zogeheten Kinderwetten, inderdaad bij wet werd geregeld. De populairste van haar romans was De ruïne van den Oldenborgh (1885), waarin ze de problematiek schetste van vrouwen uit een verarmd adellijk milieu, gevangen tussen de trotse moraal die hun verhinderde betaalde arbeid te verrichten en de noodzaak een bijdrage te leveren aan het inkomen.
Dat het huwelijk voor Zwaardemaker-Visscher een belangrijk thema vormde, blijkt ook uit een door haar vertaalde verzameling opstellen en brieven over het huwelijksrecht. Deze werd in 1889 - twee jaar na het overlijden van haar echtgenoot - gepubliceerd onder de titel Is 't huwelijk eene fout? De bundel vormde de neerslag van de in Engeland opgelaaide discussie over het huwelijksrecht en bevatte bijdragen van onder meer Mona Caird, Harry Quilter en Eliza Lynn Linton. In de inleiding gaf Zwaardemaker-Visscher een gedetailleerd overzicht van het huwelijksrecht in Nederland en plaatste zij kanttekeningen bij de geldende regelgeving omtrent huwelijk, echtscheiding en nalatenschap. Het kwalijkst vond zij dat een vrouw, eenmaal getrouwd, niet meer over haar eigen vermogen of eigendom kon beschikken. Zij was 'in rechten bijkans gelijk gesteld met minderjarigen' (p. ix).
Zwaardemaker-Visschers loopbaan als schrijfster vond zijn bekroning in de uitgave van haar verzamelde, Nederlandstalige werk, die tussen 1898 en 1900 onder de titel Complete romantische werken in acht delen verscheen. Als eerste werd De ruïne van den Oldenborgh herdrukt, die - aldus de feministe en historica Johanna Naber - 'gelezen en herlezen' werd in de dagen van de voorbereiding van de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid van 1898 (Naber, 237). Naar aanleiding van die tentoonstelling blikte Zwaardemaker-Visscher in het door Naber geredigeerde blad Vrouwenarbeid (1898) terug op een halve eeuw emancipatiestrijd. In haar artikel 'Toen en nu' - een door historici veelvuldig geciteerde bron - beschreef zij het aanvankelijke scepticisme waarmee begin jaren vijftig vroege uitingen van het feminisme, zoals het zogeheten Bloomerskostuum (: een wijde pofbroek voor dames), werden ontvangen. Ook stond zij stil bij de belangrijkste geschriften die in de jaren zestig en zeventig van de 19de eeuw vrouwen hadden doen 'ontwaken', en het toegenomen aantal studie- en beroepskeuzemogelijkheden voor jonge vrouwen in de jaren negentig. Zwaardemaker-Visscher eindigde met een vooruitblik naar de tijd waarin de wetgeving zou zijn aangepast aan de contemporaine ontwikkelingen: 'En dan zal de dwaasheid openbaar worden van de wetten, waarbij vrouwen gelijkgesteld worden met idioten en misdadigers. En de juristen zullen zich schamen en zich haasten om ons als mondig medemensch te doen erkennen. En de geheele maatschappij zal er bij winnen' (p. 249).
Na 1900 liep de productiviteit van Zwaardemaker-Visscher terug. De redenen daarvan zijn niet bekend; mogelijk speelde ziekte of ouderdom hierin een rol. Zij schreef geen romans meer, maar beperkte zich tot een sporadische bijdrage in onder meer het doopsgezinde weekblad De Zondagsbode. Daarin begroette zij in 1905 met veel instemming het besluit van de Algemeene Doopsgezinde Sociëteit om vrouwen tot het proponentsexamen toe te laten. Hoewel zij deze beslissing als een grote stap voorwaarts beschouwde, dacht zij met enige bitterheid terug aan haar eigen jeugd, toen 'een meisje slechts in stilte [kon] zuchten als zij 't verlangen in zich voelde om evenals vader en broer 't Evangelie te verkondigen' (p. 142). Voor haar eigen leven kwam deze wijziging dus te laat, en ook van een andere verworvenheid van de emancipatiestrijd zou zij zelf geen profijt meer kunnen trekken: het vrouwenkiesrecht. In datzelfde artikel toonde Zwaardemaker-Visscher zich weliswaar een voorstandster van het vrouwenkiesrecht, maar ze vroeg zich wel af of de geestelijke zelfstandigheid van vrouwen sterk genoeg was om dit recht niet door anderen te laten misbruiken. Zwaardemaker-Visscher overleed in 1912, op 77-jarige leeftijd.
Codien Zwaardemaker-Visscher onderscheidde zich van andere vroege voorvechtsters van de vrouwenemancipatie door haar specifieke aandacht voor de problematiek van gehuwde vrouwen en hun juridische positie. Omdat zij haar ideeën voor een belangrijk deel in romans verwoordde, zou ze vermoedelijk snel in de vergetelheid zijn geraakt, ware het niet dat Johanna Naber in 1917 een uitvoerige levensbeschrijving van haar opnam in Van onze oud-tantes en tantes. Daarmee plaatste Naber haar in het selecte gezelschap van baanbrekende Nederlandse feministes, tot wie zij ook Augusta Uytenhage, Elizabeth Kemper en Anna van Hogendorp rekende. Zwaardemaker-Visscher was, aldus Naber, 'met hare romans eene der grootste wegbereidsters van het feminisme ten onzent' (p. 192).
Naber omschrijft Codien Zwaardemaker-Visscher als een ernstige, deftige dame, die geen actieve rol in het verenigingsleven speelde, maar de weg van het geschreven woord koos om haar ideeën te verbreiden (Naber, 228-230). Inderdaad ontbreekt bij haar het kleurrijke, uitgesproken karakter dat feministische tijdgenoten als Catharina van Rees en Betsy Perk kenmerkte. Toch ging in Zwaardemaker-Visscher een diepbewogen gevoel voor rechtvaardigheid en een groot doorzettingsvermogen schuil. Dat blijkt onder meer uit een brief die zij haar aanstaande schoondochter ter gelegenheid van haar 26ste verjaardag schreef: 'Men kent dan den ernst van 't leven, en zelfs de illusiën, maar voelt ook den moed en de kracht in zich om alle bezwaren te overwinnen en zijn idealen na te jagen' (aan Margot Verhoeff, 10-5-1887).
A: Collectie Erven F. Bohn in de Universiteitsbibliotheek te Leiden; Collectie Hendrik Zwaardemaker in Universiteitsbibliotheek te Utrecht.
P: Behalve de in de tekst genoemde publicaties en bijdragen in o.a. Nieuwsblad voor den Boekhandel, Onze Roeping, Onze Tolk, Het Toilet en Vaderlandsche Letteroefeningen: In de Bruidskorf (Breda 1872); Bijeengegaard. Schetsen en novellen (Amsterdam 1880); 'Toen en nu', in Vrouwenarbeid, 17-9-1898; 'Vrouwelijke predikanten', in De Zondagsbode, 9-7-1905.
L: Johanna W.A. Naber, 'De feministische beteekenis der geschriften van Jacoba Berendina Zwaardemaker-Visscher', in eadem, Van onze oud-tantes en tantes (Haarlem 1917) 191-246; Marianne Braun, De prijs van de liefde. De eerste feministische golf, het huwelijksrecht en de vaderlandse geschiedenis (Amsterdam 1992); Lotte Jensen, 'Trots op haar eigen naam. Codien Zwaardemaker-Visscher', in Filter. Tijdschrift over vertalen 13 (2006) nr.3, 21-30.
I: Johanna W.A. Naber, Van onze oud-tantes en tantes (Haarlem 1917) t/o 191.
Lotte Jensen
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6Laatst gewijzigd op 12-11-2013