© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: G.R. Zondergeld, 'Wadman, Anne Sijbe (1919-1997)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn6/wadman [12-11-2013]
WADMAN, Anne Sijbe (1919-1997)
WADMAN, Anne Sijbe (pseudoniemen Lodovicus, Jelmer Wigersma, Redmer Douma), Fries schrijver (Langweer 30-11-1919 - Sneek 6-2-1997). Zoon van Gatze Wadman, gemeenteontvanger, en Teatske de Jong. Gehuwd op 21-6-1948 met Aaltje Anna Jelsma (1924-?). Dit huwelijk bleef kinderloos. Na echtscheiding (7-10-1952) gehuwd op 2-4-1953 met Hylkje Teatske Goïnga (1930-2001), schrijfster. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 1 dochter geboren.
Anne Wadman groeide met een broer en een zuster op als oudste kind in een sociaal-democratisch, onkerkelijk gezin. Na de openbare lagere school in Langweer bezocht hij de MULO in Joure en vervolgens de Rijks HBS in Heerenveen. Anne koesterde toen al de ambitie schrijver te worden. Hij schreef voor het Schoolblad voor Friesland en publiceerde Friestalige gedichten in het maandblad It Heitelân en in het sociaal-democratische tijdschrift It Forbân.Na het eindexamen in juli 1938 begon Wadman met de studie voor het staatsexamen en werd hij actief in de socialistische Jeugdbond voor Onthouding. Tegen het fascisme in de Friese beweging nam hij op 1 maart 1939 stelling met het artikel 'Faksisten: Geastessibben' in het sociaal-democratische Volksblad voor Friesland. Al in het najaar van 1939 - dat wil zeggen nog voordat hij in 1940 met goed gevolg het staatsexamen zou afleggen - werd Wadman als extraneus toegelaten tot de studie Nederlands en geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Hier woonde hij een lezing van de essayist en journalist Menno ter Braak bij, voor wie hij grote bewondering opvatte.
Op 25 januari 1943 behaalde Wadman als extraneus het kandidaatsexamen. Daarna verruilde hij Amsterdam voor Langweer met de bedoeling van daaruit aan de Rijksuniversiteit te Groningen zijn studie Nederlands voort te zetten met Fries als bijvak. Om die reden tekende hij op 10 april 1943 de loyaliteitsverklaring, hoewel hij daartoe, als niet ingeschreven student, geenszins verplicht was. Toen er uiteindelijk geen colleges werden gegeven, was Wadman tot 1 september 1944 in Langweer werkzaam bij de gemeentelijke distributiedienst. Daarna dook hij onder in Gorredijk om aan de arbeidsinzet te ontsnappen. Zijn onderduikervaringen en zijn bescheiden aandeel aan het verzet - waarvan hijzelf geen hoge pet op had - zou hij twintig jaar later verwerken in de roman Kûgels foar in labbekak (1964).
In januari 1944 was Wadman redactielid geworden van het Algemien Frysk Jongereinblêd, sinds 1940 het orgaan van het Boun fen Frysk-Nasjonale Jongerein. Hierin publiceerde hij onder zijn eigen naam actuele beschouwingen, gedichten en korte verhalen, totdat het blad in april 1944 door de Duitsers werd verboden. Tot die tijd had het Jongereinblêd kunnen verschijnen zonder te zijn aangemeld bij de Kultuurkamer. Daarna werkte Wadman mee aan enkele illegale Friestalige bladen. In het laatste oorlogsjaar bereidde hij met Fedde Schurer, Douwe Tamminga en Jan Piebenga de oprichting voor van het literaire maandblad De Tsjerne, dat de Friese literatuur zou moeten vernieuwen, allereerst door de nauwe band tussen literatuur en Friese taalbeweging te verbreken.
Nadat hij enige tijd uitgesloten was geweest vanwege het tekenen van de loyaliteitsverklaring hervatte Wadman in september 1946 zijn studie in Amsterdam. In 1945 publiceerde hij twee dichtbundels, Op koart front en Fan tsien wallen. Hierin nam hij op ironische wijze afstand van de romantische sentimentaliteit die tot dan toe de Friese dichtkunst domineerde, maar waarbij hij tevens een scherp oog bleek te hebben voor eigen tekortkomingen. In het besef dat zijn gedichten niet bijzonder veel voorstelden, werd niet de poëzie maar het proza Wadmans voornaamste creatieve uitdrukkingsmiddel. Zijn eerste roman, Fioele en faem, die in 1948 zou verschijnen, had hij al tijdens de bezetting in manuscript voltooid.
Tijdens zijn tweede studieperiode aan de Universiteit van Amsterdam was Wadman van 1946 tot 1948 lid van de redactie van Podium. Dit - tijdens de bezetting in Leeuwarden opgerichte - Nederlandstalige literaire tijdschrift wilde de opvolger zijn van het vooroorlogse Forum van Ter Braak en E. du Perron. Het bood ook ruimte aan Friestalige auteurs, en Wadman publiceerde hierin Friestalige gedichten en Nederlandstalige essays. Van 1945 tot 1948 werkte hij tevens als criticus voor Friese literatuur mee aan de Friese editie van het communistische dagblad De Waarheid.
In 1948 behaalde Wadman het doctoraalexamen Nederlands, met als bijvakken naast het Fries ook musicologie. Hij was een groot muziekliefhebber, die met verve viool, altviool, trompet en slagbas speelde. Nadat hij een half jaar na zijn afstuderen leraar was geweest aan zijn oude HBS in Heerenveen, aanvaardde Wadman op 1 september 1948 een baan als docent Nederlands, Fries en geschiedenis aan het gymnasium in Sneek. Hieraan zou hij 23 jaar verbonden blijven, uiteindelijk als conrector. Toen het gymnasium in 1971 werd opgeheven, aanvaardde hij een betrekking als hoofddocent Nederlands aan de lerarenopleiding Ubbo Emmius in Groningen en Leeuwarden. Als leraar had vooral het werk van Simon Vestdijk zijn belangstelling. Hieraan zou hij vele beschouwingen wijden, die ten slotte in vier bundels werden samengebracht.
In de zomer van 1948 was Wadman getrouwd met Aaltje Jelsma. Maar al in oktober 1952 kwam het tot een echtscheiding. Zes maanden later trad Wadman in het huwelijk met een oud-leerlinge van het Sneker gymnasium, de elf jaar jongere Hylkje Goïnga. Zij zou zich spoedig ontpoppen als een opvallende schrijfster van geestige en groteske korte verhalen over de man-vrouw-verhouding, waarvan de toon in de loop der jaren steeds bitterder zou worden, vanwege de voortdurende huwelijksontrouw van haar echtgenoot, die in haar verhalen herkenbaar is in de figuur van 'Jaap'. Zonder formele echtscheiding zouden zij in 1981 voorgoed uit elkaar gaan.
Inmiddels had Wadman zijn naam als Fries schrijver definitief gevestigd. In 1949 publiceerde hij het omvangrijke Frieslands dichters. Bloemlezing uit Friese lyriek sinds 1880 met vertalingen in het Nederlands, waarvoor hij zelf het grootste deel van de vertalingen voor zijn rekening had genomen. In 1953 zou hij met Schurer en Tamminga een tweede bundel Friese dichtkunst met vertalingen uitbrengen en in 1960 met Tamminga een bundel Friese verhalen eveneens in vertaling.
Vanaf 1946 had Wadman zitting in de redactie van De Tsjerne, dat in die jaren zou uitgroeien tot het belangrijkste Friestalige tijdschrift met een grote invloed. Wadman had aan dat succes een groot aandeel door zijn kritieken, korte verhalen en toneelstukken. Naar het voorbeeld van Ter Braak stelde Wadman als criticus hoge eisen aan de te bespreken werken, omdat hij de Friese auteurs in de eerste plaats als schrijvers wilde beoordelen. Tot zijn spijt zag Wadman zich in 1953 genoodzaakt uit de redactie van De Tsjerne te treden. Aanleiding was de felle aanval van journalist Pieter Wijbenga op zijn verdediging van de dichtkunst van de Vijftigers. Van Schurer ondervond Wadman toen geen steun.
Een nieuwe gelegenheid om zijn kritisch werk voort te zetten vond Wadman bij de Regionale Omroep Noord en Oost (1955-1960), in de Friese editie van het socialistische dagblad Het Vrije Volk (1952-1967) en, wat de Nederlandse literatuur betreft, in de Leeuwarder Courant (1957-1970). Van 1961 tot 1963 gaf Wadman het eenmanstijdschrift De Teannewâdder uit, waarin hij al zijn gal kon spuwen over wat in zijn ogen slap en zwak was in de Friese letteren. Hij opende het eerste nummer met een verhaal over schooljongensseks dat zijn uitgever eerder niet had willen uitgeven. Ook publiceerde hij hierin zijn vertaling van Jean-Paul Sartres toneelstuk La putain respectueuse (1946).
In zijn eerste roman, Fioele en faem (1948), stond de keuze voor de muziek of voor het gewone, dorpse leven centraal. Met dit psychologisch diepzinnige werk bracht Wadman iets volkomen nieuws in het Friese proza. Voor het eerst speelde het verhaal zich niet af op het Friese platteland, maar in het grote Amsterdam. De gang van de hoofdfiguur van zijn kleine dorp naar de kroegen in de hoofdstad, waar hij, de amateur-violist, voor het eerst met de jazz in aanraking kwam, maar waar hij zijn dagen moest slijten op een saai kantoor en in een kleinburgerlijk pension, wordt beschreven in een nieuw soort Fries. Hetzelfde thema verwerkte hij pregnanter in de novelle Reedridder (1949), waarin de antiheld, een musicus, zijn vriendinnetje verliest aan een brute sportman, omdat hij - de grootste schande voor een Friese jongen - niet kan schaatsen.
Op het terrein van de Friese literatuurgeschiedenis leverde Wadman een belangrijke bijdrage met zijn proefschrift, Hjerre Gjerrits van der Veen. Libbensgong fan in skoalmaster, waarop hij op 29 april 1955 cum laude aan de Rijksuniversiteit te Groningen promoveerde. Hij had grote waardering voor deze 19de-eeuwse moraliserende schrijver, in het bijzonder voor diens novelle De kaertlizzer (1856) met zijn afwijkende experimentele verhaalstructuur. In een latere roman, Tinke oan âlde tiden (1985), zou Wadman naar het voorbeeld van Van der Veen de dialogen als pure toneelscènes verwerken.
Het belangrijkste thema in de meeste van Wadmans achttien romans is de altijd tot verliezen gedoemde strijd van een aarzelende, vaak zelfs lafhartige, artistieke intellectueel tegen veel krachtiger niet-intellectuelen. Het - sterk autobiografisch gekleurde - type van de 'labbekak' (: slappeling) heeft Wadman in de Friese letteren tot een begrip gemaakt. Vaak vormt de Duitse bezettingstijd de achtergrond, waarin allerlei vormen van lafheid en gebrek aan betrokkenheid op ironische, soms bittere wijze worden geschetst. De bekende tegenstelling goed-fout wordt meermalen genuanceerd zonder dat de auteur daarbij harde oordelen uit de weg gaat.
Meestal is Wadmans hoofdfiguur - die hetzij in de vorm van een biecht aan de lezer of aan een andere figuur, hetzij in brieven zijn of haar levensverhaal vertelt - zelf overtuigd van eigen falen en van gebrek aan karakter en moed. Naast opportunisme behoren gebrek aan menselijke warmte, impotentie en exhibitionisme tot de hoofdkenmerken van zijn mannelijke 'helden'. In Wadmans gehele werk overheerst bitterheid, enigszins gedempt door een Vestdijkiaanse vorm van humor. Seksualiteit en de slechte verhouding tussen man en vrouw spelen in al zijn romans een grote rol. Zijn voor de Friese letterkunde van de vroege jaren zestig openhartige manier van beschrijven van seks en erotiek bracht hem in Friesland grote bekendheid en deed hem ook naar het Nederlandse taalgebied doorbreken.
Groot schandaal verwekte Wadman in 1963 met zijn zogeheten boerenroman De Smearlappen, waarvan in twee jaar tijd het voor een Friestalig boek onwaarschijnlijke aantal van vijf drukken verschenen. In 1964 kwamen van de Nederlandse vertaling ook nog eens twee drukken uit, en in 1965 werd de roman in het Duits vertaald. Alle Nederlandstalige kranten en tijdschriften besteedden aandacht aan dit boek. In de Friese kranten werden tientallen ingezonden stukken voor en tegen geplaatst. Omdat in het boek de zielige, geschonden figuur van een jonge vrouw in een lange biecht aan de lezer haar belevenissen in de botte, harteloze mannenwereld uit de doeken doet, kan dit werk als uitgesproken feministisch worden getypeerd.
In zijn latere romans toonde Wadman zich steeds meer een meester over de vorm, waarmee hij soms, zoals in De feestgongers (1968), tot vergaande structuurexperimenten bereid bleek. Een poging met de in het Nederlands geschreven roman De verkrachting (1984) een nieuw publiek te verwerven bracht Wadman geen groot succes.
Het werk van Anne Wadman is voor de Friese romanliteratuur van grote, blijvende betekenis. Ook in Nederlandse vertaling - vaak van de schrijver zelf -heeft het een zekere bekendheid verworven. Zijn intelligente essays en recensies behoren tot het beste van wat er na 1945 op dit gebied in Nederland is verschenen. In heel zijn werk streefde Wadman naar de synthese tussen artistieke droom en nuchtere realiteit (Calis, 'Anne Wadman', 14 ). Het ontbrak hem niet aan waardering. Zo werd hem in 1952 en opnieuw in 1989 door de provincie Friesland de Gysbert Japicx-priis verleend. Toch was hij tot op het eind van zijn leven niet tevreden met wat hij had gepresteerd, zoals mag blijken uit zijn eigen woorden in een interview: 'Ik haw oeral wol hwat oan fretten, mar ik bin yn alle opsichten in amateur bleaun' (Van Duinen en Janzen, 6).
A: Het archief van Anne Wadman berust deels in het Tresoar. Fries Historisch en Letterkundig Centrum te Leeuwarden en deels bij zijn kinderen.
P: Bibliografie in Kritysk konfoai. Essay's (Drachten 1951); Piter Terpstra en Anne Wadman, 'Dou sjochts it oars as ikke'. In briefwiksel út 1944-'45 (Leeuwarden 1989); It kritysk kerwei. Resinsjes en skôgingen, 1950-1970 (Leeuwarden 1990); Oer oarmans en eigen. Essayistysk en kritysk ferskaat (mei bibliografy 1972-1994) (Leeuwarden 1994).
L: 'Neipraet oer in literaire Kneppelfreed', in Anne Wadman, De Smearlappen (3de dr.; Drachten 1963) 99-113; D. Tamminga, 'Anne Wadman', in Tekst en Utliz (Leeuwarden z.j.); Tiny Mulder, Hwer hast it wei? (Drachten 1971) 163-179; Gryt van Duinen en Jan Pieter Janzen, 'Petear mei Anne Wadman', in Alternatyf 4 (1974) 1 (mrt.) 2-14; 'Oer Anne Wadman', in Trotwaer 21 (1989) 6 (dec.) 289-340; Piter Boersma, 'Literêre ûntjouwing. I: It proaza fan Anne Wadman', in Hjir 21 (1992) 1 (febr.) 27-34; Piet Calis, Speeltuin van de titaantjes. Schrijvers en tijdschriften tussen 1945 en 1948 (Amsterdam 1993); idem, 'Anne Wadman. Tusken de hege bergen fan de dream en it lege lân fan de realiteit', in Trotwaer 27 (1995) 1(febr.) 4-15; Durk van der Ploeg, 'De Tsjerne. Proeffjild fan in skiedingsproses', in Hjir 25 (1996) 3 (mei) 18-27; Babs Gezelle Meerburg, 'Hwant wij binne it nijs ûnder en boppe de sinne'. "De smearlappen" fan Anne Wadman en "Fabryk" fan Trinus Riemersma as 'fernijende' Fryske romans (Leeuwarden 1997); Lolle Nauta, Stasjonearre yn Fryslân. Essays, bisprekken en polemiken (Leeuwarden 1999) 58-73, 92-103; Steven H.P. de Jong, Ta in hichte, of De balke yn eigen each. Monografy oer it literêre wurk fan dr. Anne Sybe Wadman (1919-1997) (Leeuwarden 2007); Joke Corporaal, Grimmig eerlijk. Anne Wadman en het probleem van de Friese literatuur (Leeuwarden 2009). Op 29 november 2009 zond Omrop Fryslân de televisiedocumentaire Grimmig eerlijk over Anne Wadman uit.
G.R. Zondergeld
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6Laatst gewijzigd op 12-11-2013