Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 5

01/05/1915

zaterdag 1 mei 1915

Goddank! ’t Is achter den rug en … ’t is buiten en boven alle verwachting goed gegaan. Donderdag 29 april werd mijn wetsvoorstel betreffende de oneerlijke mededinging door de Tweede Kamer aangenomen met 67 tegen zes stemmen. Wie had ooit gedacht dat het zulk een overweldigende meerderheid zou halen? De geheele rechterzijde stemde voor behalve … Victor de Stuers! Deze was na Paschen nog niet in de Kamer geweest, kwam vlak voor de stemming om ‘teugen’ te roepen. De twee Christelijk-Historischen die ook tegen zouden gestemd hebben waren afwezig.

            Links stemden vóór alle sociaal-democraten (Kleerekooper, die afwezig was, zou tegen gestemd hebben), alle Vrijzinnig-Democraten, alle Unie-Liberalen, behalve de fel anti-papistische jhr. Van Doorn. Tegen stemden, behalve de katholiek De Stuers, vijf oud-liberalen. Tot mijn groote verbazing  stemde de oud-liberale prof. Visser van IJzendoorn vóór! Zelf had hij me gezegd dat hij een felle rede tegen ’t wetsvoorstel zou houden. Naar gezegd wordt was hij bekeerd door mijn rede, zoowel door ’t groote feitenmateriaal, waaruit tevens de urgentie bleek, als door mijn betoog over ’t geven voor chantage, waardoor hij overtuigd was geworden dat dit gevaar veel minder was dan hij vreesde.

            Woensdag was ’t wetsvoorstel warm verdedigd door dr. De Visser, prof. Van Hamel, dr. Beumer en jhr. Van Sasse van Ysselt, dus een Christelijk-Historische, een Unie-Liberaal, een Anti-Revolutionair en een katholiek. Aan ’t slot der zitting kreeg ik ’t woord om een begin te maken aan mijn rede op verzoek van den president, opdat er den volgenden dag geen nieuwe sprekers in eerste termijn meer zouden kunnen komen.

            Feitelijk dus kwam ik eerst donderdag om half twaalf aan ’t woord. Mijn vrouwtje  was meegegaan en zat in de presidentsloge. Vooral nu alles zoo goed liep was ik blij dat zij er bij was. Ze heeft het ontstaan meegemaakt: toen ik mijn proefschrift schreef waren we verloofd,’t was leuk dat ze nu ook het slot bijwoonde, zij ’t dan het voorloopig slot. Ik heb twee en half uur gesproken; misschien iets te lang, maar om op ’t debat van twee volle dagen te antwoorden was ’t toch moeilijk ’t korter te doen. ’t Ging goed. Ik was goed op dreef en heb bijna mijn geheele rede geïmproviseerd. De Kamer was goed bezet en in sympathieke stemming. Er werd zeer aandachtig geluisterd. Alleen mr. Mendels interrumpeerde een paar malen. Tot het einde toe bleef de aandacht en toen het slot kwam, gebeurde iets, wat in onze nuchtere Kamer uiterst zeldzaam is: er werd van alle kanten bravo geroepen! Een applaus in onze Nederlandsche Tweede Kamer, een streep aan den balk!

            Er werd niet gerepliceerd en de stemming  kwam. ’t Was al maar vóór, vóór … Eindelijk klonk ’t: aangenomen met 67 tegen 6 stemmen. Van alle kanten kwamen de leden – ook de tegenstemmers – me een hand geven, ook de minister-president en de minister van Justitie die mijn rede waren komen hooren. Ik was vreeselijk blij … omdat mijn Liesje ’t allemaal zag. Toen het rumoer wat bedaard was, verkocht de president nog een leukigheidje: hij zei: volgens ’t reglement van orde moet de Kamer een commissie benoemen om het aangenomen wetsvoorstel in de Eerste Kamer schriftelijk en mondeling te verdedigen; ik meen echter dat de Kamer met mij zal instemmen, nadat wij de rede van den voorsteller gehoord hebben, wanneer ik voorstel om aan hem alléén deze taak op te dragen. Weer applaus! Er was bepaald een aardige stemming in de Kamer!

            Thuisgekomen begon onmiddellijk de stroom van telegrammen te vloeien.  Er ligt er een heel pak vooral van allerlei middenstandsvereenigingen. Een groote, twee meter hooge, bloemenmand werd gezonden door de gezamenlijke ambtenaren van ’t Centraal Bureau van de Katholieke Sociale Actie en een bloemstuk van de drie klerken. Dat is weer achter den rug!

            Nu de Eerste Kamer nog. Na de groote meerderheid in de Tweede Kamer is ’t niet goed denkbaar dat de senaat het wetsvoorstel nog zal verwerpen. Toch zei prof. Drucker, thans lid van de Eerste Kamer, me gisteren: je moogt je wel voorbereiden op een fellen tegenstand: er zitten van die taaie rasjuristen in die ’t er zeker niet mee eens zullen zijn. We zullen zien! ’t Was een mooie dag, donderdag, die steeds een lichtpunt in mijn leven zal blijven. Maar ’t heerlijkst van alles toch was dat mijn Liesje dat allemaal meemaakte en er zoo van genoot. Ik heb me nog meer voor haar dan om mezelf verheugd om ’t buitengewone succes!

uit: Dagboek V (28 augustus 1904-18 october 1915)