vorige (5-9-1922) | | volgende (9-9-1922) | kalender |
dagboekcahier 8 07/09/1922 donderdag 7 september 1922 Zojuist heb ik Piet weggebracht naar de trein van 7.27 die hem via Leiden naar Katwijk bracht. Hij heeft zich kranig gehouden, was den geheelen dag opgewekt, een beetje druk, maar geen traan heeft hij gelaten. Hij heeft veel meer van mijn moeder dan van mij: gevoelig en flink, doortastend, maar niet òvergevoelig. Hij zal ’t in Katwijk wel goed maken. Er was ’n pater aan den trein die terstond naar me toekwam. Men had hem in Katwijk verzocht om naar Piet uit te kijken. ‘Ik denk dat pater Notermans al op den stoep staat te kijken of hij nog niet komt!’ lachte hij. ‘Dat had pater Lunter ook nog eens moeten beleven!’ Aan de trein waren vele pa’s onder anderen Van der Ven en Van der Lugt met wie ik zes jaren lang in Katwijk aan dezelfde tafel heb gezeten! Ze hadden er ook lol in dat we nu onze zoons wegbrachten. ’t Kabinet is nog niet klaar. Gisteren deelde De Geer mee dat hij niet bereid was minister van Finantiën te blijven, als niet op Oorlog en Marine niet evenzeer zeventien procent bezuinigd werd. Ruijs heeft vanmorgen met Van Dijk geconfereerd, waarbij deze hem overtuigd had dat ’t op Marine niet kòn. Daardoor kom ik ook in ’n moeilijk parket. Ik kan de zeventien procent niet bereiken, tenzij dat ik de ouderdomsrente van f 3,– op f 2,50 breng. Ik heb me er met hand en tand tegen verzet. Tenslotte heb ik toegegeven op twee voorwaarden: 1. dat de drie partijen der rechterzijde vooraf zouden verklaren daarmee in te stemmen en 2. dat vooraf vast moest staan dat ook op Oorlog en Marine zeventien procent bespaard was. Wordt die voorwaarde niet vervuld, dan ben ik weer vrij. Ruijs belde me vanmiddag op dat hij, ingeval De Geer bedankt, Trip zal vragen. Ik vond veel beter: Koolen; de Geer kon dan voorzitter van de Tweede Kamer worden. Dit is tevens ’n politiek voordeel: thans zijn de voorzitters van den ministerraad, Eerste en Tweede Kamer katholiek. Dat is toch waarlijk van het goede teveel! Ruijs meende echter dat De Geer geen goed voorzitter zou zijn. Ik denk daarover gunstiger. Bovendien heb ik tegen Trip ’t bezwaar dat hij een eng-ziend minister van Finantiën zal zijn. Dan houd ik veel liever De Geer. ’k Ben benieuwd hoe ’t loopen zal. Morgen 75-jarig bestaan van ’t Koninklijk Instituut van Ingenieurs. Ik moet naar de vergadering en ’t feestdiner. Dinsdag weer naar Enschede om de Hoogere Textielschool te openen. Eigenlijk moest De Visser ’t doen, maar hij had er nogal bezwaar tegen en vroeg of ik ’t wou doen. Maandag is mijn verlof om. Dan weer frisch aan ’t werk. Er is heel wat voor den boeg! |
uit: Dagboek VIII (4 december 1920 tot 5 april 1923) |