Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 6

08/11/1918

8 november. De positie van Oudendijk in Petrograd wordt gevaarlijk. Hem is gelast naar Holland te komen. Als hij er nog maar levend uitkomt!

            Woensdagochtend, 6 november, had Van Geusau aan de opperbevelhebber meegedeeld, wat hij in de Kamer zou zeggen en hem daarbij aangezegd dat hij niet geloofde dat hij de man was om deze hervormingen door te voeren. Snijders beaamde dit en vroeg ontslag, wat aangenomen werd. Dit deelde hij in de Kamer terstond mee. Jammer, dat daags tevoren juist Troelstra op dit ontslag had aangedrongen. De schijn van voor hem te bukken werd niet voldoende vermeden. 

Donderdag 7 november moest ik bij de koningin komen om kwart voor tien. Zooals ik wel verwachtte, was H.M. vol over de rede van Van Geusau – ’t ontslag van den opperbevelhebber. Een uur lang sprak zij daarover. Zij deelde mij allerlei bijzonderheden mede van het door haar onder het vorig kabinet geweigerde ontslag aan generaal Snijders te geven. Ze dacht eerst dat ik er alles vanaf wist, wijl er bij ’t optreden van ’t tegenwoordig kabinet een geheime nota had gecirculeerd waarin de afgetreden minister De Jonge alle bijzonderheden had meegedeeld. Toen zij bemerkte dat ik er niets van wist – immers, die nota had gecirculeerd vóórdat dr. De Visser en ik tot minister werden benoemd – verklaarde zij ’t zeer op prijs te stellen mij zelf alle bijzonderheden mede te deelen: ‘Ik zou niet gaarne hebben dat u meende dat ik inconstitutioneel[15], of maar niet goed, zou gehandeld hebben.’ De questie was ontstaan, toen er gevaar dreigde van Duitschland op een moment dat Duitschland op ’t hoogste punt van zijn  macht stond, kort vóórdat de nederlagen begonnen. Generaal Snijders zond toen ’n nota in waarin hij aantoonde dat onze weermacht onvoldoende was om op te treden. Minister de Jonge vond dit, nadat de generaal vier jaren opperbevelhebber geweest was, zóó kras, dat hij den generaal wilde ontslaan. De koningin weigerde toen dit ontslag te verleenen. ‘Ik was van meening dat de generaal zijn plicht had gedaan met te waarschuwen. En iemand die zijn plicht doet, ontsla ik daarom niet en dien verdedig ik tegenover den minister. Zoo zou ik ook een putjesschepper tegenover een minister handhaven, als de eerste gelijk had. Niet de putjesschepper, maar de minister moet dan maar heengaan. Thans staan de zaken geheel anders. En als meneer Van Geusau mij duidelijk maakt dat de generaal niet gehandhaafd zal worden, dan zal ik geen seconde aarzelen om hem te ontslaan. Maar eerst moet ik weten, wat hij onder die “moderne” legerhervormingen verstaat. Als hij daarmee bedoelt  de oprichting van soldatenraden, dan kan ik mij daar niet mee vereenigen, dat ware de ondergang van ons land.’ Ik merkte op dat ermee bedoeld werd een betere rechtspositie en ook een meer vertrouwelijke omgang door de officieren. ‘Maar dat is heelemaal niet modern, zoo dacht Napoleon er ook al over!’

            Ze sprak ook over ‘mijn ex-collega van Duitschland’. Deze had nooit de volksziel begrepen. Ik zei: misschien is hier meer de schuld bij zijn omgeving dan bij hem. Dat is de fout van vele vorsten dat zij zich veel te veel door de hofhouding laten omsingeld houden en daardoor de voeling met het volk missen. Verrast keek de koningin op. Dat was geheel haar meening. ‘Vroeger was dat bij mij ook zoo. Ik voelde mij toen ongelukkig. Totdat ik zelf de oorzaak zag. Ik heb toen met één slag al dien ouden pruikenrommel opgeruimd. En toen eerst ben ik me gelukkig gaan voelen. Ik leefde met het volk mee en  niets verheugt me meer, dan wanneer ik mij onder het volk kan bewegen. En het volk wil dat ook.’

            Het onderhoud duurde heel lang, maar was buitengewoon interressant. Ik werd getroffen door de frissche denkbeelden door de koningin met warme overtuiging geuit. Het was al kwart voor elven, toen de koningin zei: ‘Maar nu verpraat ik mijn heelen ochtend door over deze militaire questies te spreken. En ik had juist u gevraagd bij mij te komen, omdat ik eens van u wilde vernemen, welke plannen u met uw departement hebt. Om elf uur komt meneer Idenburg. Ik heb dus nog maar een kwartiertje. U wilt me misschien nog wel een en ander over de volksgezondheid meedeelen. Een volgende keer praten we dan nog wel eens over de arbeidswetgeving.’

            Ik deelde mijn plannen mee, waarmee de koningin zeer instemde. Ik had een nota bij me van dr. Jitta, voorzitter van den Centralen Gezondheidsraad, waaruit  ik eenige frappante cijfers meedeelde over de toeneming der besmettelijke ziekten. De koningin zei dat ze dit rapport graag eens ter lezing zou ontvangen. Toen ik haar verder meedeelde dat de zuigelingensterfte daarentegen afnam, wat men eigenlijk wegens de slechte tijden anders zou verwachten en dat ik dit toeschreef 1. aan den kouden zomer, 2. aan de dure melk, waardoor vele moeders gedwongen werden zelf hun kindertjes te voeden, riep de koningin uit ‘Maar dat is buitengewoon interessant! Dat moet u eens in de krant schrijven! Dat is ’t beste propagandamiddel!’ Ik kon zeggen dat ik reeds aan dr. Meuleman verzocht had om dit te doen.

            In den ministerraad van 8 november waarschuwde ik Van Geusau dat de koningin precies wilde weten, wat hij onder de ‘moderne’ legerhervormingen verstond. Hij noemde deze punten:

1. betere verhouding tusschen officieren en minderen,

2. commissie van advies bij straffen; beroep op een hoogere commandant, deze commissie gehoord; dus: wijziging van ’t militaire strafrecht,

3. betere procedure bij ’t onderzoeken van klachten,

4. commissies om toezicht te houden op bereiden van het eten, huisvesting, ligging, enz. – samengesteld uit: officier, sergeant en twee soldaten,

5. vereenigingen tot bespreking toelaten,

6. betere opleiding van officieren (hoort bij 1.).

De biddag werd bepaald op 28 november. Wij bedoelden dien biddag als een dag van verootmoediging en om God om hulp te smeeken in de nood der tijden. Weinig konden wij vermoeden dat als dien biddag er zijn zou, de wapenstilstand zou gesloten zijn en wij een poging tot revolutie zouden hebben doorgemaakt!

            De week van 11 november en volgende dagen zal ik nooit vergeten! Welk een spanning, welk een zorg! Dagelijks ging ik om half tien van huis om eerst ’s nachts omtrent twaalf uur terug te keeren.  In Duitschland was een revolutie uitgebroken. Onder invloed daarvan kwamen ook de sociaal-democraten in beroering. Vage berichten bereikten ons. Reeds zaterdag 9 november werden de eerste veiligheidsmaatregelen genomen.

[15] In het manuscript wordt dit woord voorafgegaan door ‘tot’.

uit: Dagboek VI (5 november 1915 – 12 november 1918)