Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 6

12/09/1918

donderdag 12 september 1918

Ik zal mijn verhaal maar chronologisch vervolgen.

            Zaterdagochtend om tien uur was er weer vergadering der ministers-in-spe ten huize van Van IJsselstein. ’t Is een belangrijke vergadering geweest. Ruijs deelde allereerst mede dat de koningin wenschte, dat ’t kabinet zoo spoedig mogelijk tot stand kwam, desnoods dan maar zonder minister van Marine.

            Voorts waren ingekomen de antwoorden der drie rechtsche Kamerclubs over ons program. De Anti-Revolutionaire Kamerclub had met zeven tegen vier stemmen besloten het kabinet te steunen. Onder die zeven vóórstemmers was er echter één, die beslist tegen het optreden van een rechtsch kabinet was, doch het steunen zou, als ’t optrad. Heemskerk deelde me mede dat de oppositie stond onder leiding van Van der Molen die … minister van Onderwijs had willen worden. Er was nog iets anders: dr. Kuyper was vrijdag uit ’t buitenland teruggekeerd. Ruijs wilde nu om vier uur een bezoek bij hem brengen. Verklaarde Kuyper het kabinet niet te zullen steunen, dan zou Ruijs ernstig overwegen ontheffing van zijn opdracht te vragen. De meesten kwamen  daar tegenop. De crisis had al veel te lang geduurd, we konden en mochten niet meer teruggaan.

            Het slot van een lange beraadslaging, waarbij vooral de drie Anti-Revolutionairen zich zeer kras over dr. Kuyper uitlieten, was dat Ruijs wèl naar dr. Kuyper zou gaan en, mocht deze steun weigeren, dan zeggen zou: dat hij bij mogelijk verzoek om ontheffing aan H.M. de koningin verlof zou vragen te mogen publiceeren, welke redenen hem daartoe gemoveerd hadden en de voornaamste reden zou dan zijn: dr. Kuypers onwil om aan ’t kabinet, zelfs in deze omstandigheden, steun te verleenen. Vooral de Anti-Revolutionairen meenden, dat dr. Kuyper dat niet zou aandurven.

            Voorts werden nog eenige veranderingen in ’t program gebracht, vooral wat betreft ’t onderwijs. Bij Justitie kreeg ik erdoor dat uitdrukkelijk vermeld werd dat de publiekrechtelijke regeling van het collectief arbeidscontract niet bij Justitie, doch bij Arbeid zou behooren.

            Ruijs bracht ter sprake de aanstelling van een nieuwe, hooge ambtenaar die hem  als premier zou terzijde staan, ’n soort secretaris van den ministerraad die echter niet de vergaderingen van den ministerraad zou bijwonen. Doel: meer samenwerking en homogeniteit tusschen de departementen te bevorderen. Bij Arbeid gaf ik aan den aandrang der Anti-Revolutionairen toe om bij te voegen: “overwogen zal dan moeten worden of gelijke steun niet ook aan de arbeidersverzekering zal moeten worden gegeven”, namelijk als aan de niet-arbeiders.

            Ruijs ging om vier uur naar Kuyper en bracht om vijf uur dit antwoord mee: Kuypers meening kwam hierop neer: ‘Er had een roomsch kabinet moeten komen met meer roomschen erin. De Anti-Revolutionaire Partij was er thans in ’t geheel niet in vertegenwoordigd. Idenburg had Koloniën, dus geen leidende positie, Heemskerk en De Vries konden niet als representanten der Anti-Revolutionaire Partij beschouwd worden. Hij zou zijn feitelijke steun aan ’t kabinet geven, ook tegen ’n te verwachten anti-katholieke actie. (Heemskerk riep ertusschen: daar zal hij wel voor zorgen dat deze er komt!) Hij zou echter  dien steun niet kunnen geven als voorzitter van het centraal comité der Anti-Revolutionaire Kiesvereenigingen, omdat het kabinet niet voortkomt uit drie verbonden partijen.

            Ruijs deelde hem mede dat hij deze verklaring weinig bevredigend vond en dat hij zou overwegen of hij niet ontheffing van zijn opdracht zou vragen met verzoek tot publicatie dat dr. Kuyper daar eigenlijk de hoofdschuld van was. Daarvan schrikte Kuyper terug. Dat moest Ruijs niet doen; hij moest doorgaan; hij koesterde voor hem groote sympathie.

Colijn was verzocht bij dit slot onzer vergadering tegenwoordig te zijn. Deze nam nu op zich den volgenden dag, zondag, naar dr. Kuyper te gaan om te trachten van hem een betere verklaring te krijgen. Hij zou hem ook meedeelen, dat indien Kuyper tegen ’t kabinet optrad, hij openlijk tegen hem de partij van ’t kabinet zou kiezen. Men meende dat dit wel indruk zou maken, omdat Idenburg en Colijn nog de twee eenige intellectueelen in de Anti-Revolutionaire Partij waren die bij dr. Kuyper in den gunst stonden. Met alle anderen lag hij overhoop!

Maandagochtend tien uur zouden we dan weer bij elkaar komen om te beslissen, wat we zouden doen. Om te maken dat we dan zouden moeten beslissen, vroeg Ruijs terstond tegen maandagmiddag audiëntie bij de koningin aan om haar rapport te doen. Ik bleef bij Van IJsselstein eten, omdat ik beloofd had voor Ruijs, die even naar Maastricht ging, de stukken voor de koningin in orde te brengen; speciaal ’t program zooals het nu was vastgesteld. Om half negen brak er een ontzettend onweer los en onder een geweldige bui ging ik om negen uur naar ’t station. ’t Schijnt wel of deze kabinetsformatie voor mij steeds met donder en bliksem gepaard moet gaan!

            Maandagochtend 9 september kwamen we weer bijeen, niet om tien uur, maar eerst tegen half elf: juist tegen tien uur brak er weer een vreeselijk noodweer los. De straat zag wit van den hagel. De tram reed tot aan de assen door het water. Ontzettend was ’t onweer.

            Colijn bracht rapport uit van zijn bezoek  aan dr. Kuyper. Het kwam hierop neer: de Anti-Revolutionaire Partij was overal buiten gehouden. De Kamerclub immers kan niet namens de partij optreden en haar niet binden. Gezien de sterkte van de katholieken was het logisch dat zij ’t kabinet formeerden en dit ook begeerden te doen; maar daaruit volgde niet dat de Anti-Revolutionaire Partij mee zou doen. Heemskerk en De Vries waren de minst begeerden. (Op de vraag: wie dan wel, gaf hij geen antwoord). Dat Idenburg in het kabinet was getreden, verbeterde dit niet: Koloniën was geen politieke portefeuille. Ook zou zijn invloed niet van voldoende kracht zijn. Reeds was zijn koloniaal program veel te slap, beneden zijn eere. Hij was bovendien thans gegaan uit het politieke centrum der partij. Kuyper kon dus als leider van de Anti-Revolutionaire Partij het kabinet niet steunen. Ruijs moest echter doorgaan. Maar de Anti-Revolutionaire Partij was niet als partij in ’t kabinet vertegenwoordigd; het was niet een drie-partijen-kabinet. Hij wil de Anti-Revolutionaire Partij voor ’n débâcle bewaren.

Colijns eindindruk was: Kuyper wil zich vooraf vrijwaren, doch zal dan ’t kabinet con amore steunen. Heemskerk vond dit antwoord van Kuyper weinig bemoedigend. Er moest ’n tegenwicht zijn, bijvoorbeeld door een publiek optreden van Colijn. Colijn verklaarde daartoe bereid te zijn, de mate waarin en de wijze waarop zich voorbehoudende. Maar mocht Kuyper zich tegen ’t kabinet keeren, dan zal Colijn het optreden ervan openlijk verdedigen.

            Met algemeene stemmen werd besloten dat we door zouden gaan. Dit werd telefonisch aan ’t Kabinet der Koningin meegedeeld. Na ’n half uur kwam ’t antwoord: om twaalf uur zou Ruijs ontvangen worden, om drie uur de andere heeren, om terstond beëedigd te worden. Dit kwam absoluut onverwacht. Verschillende waren in ’n grijs pakje! Hals over kop moesten ze zich nog gaan verkleeden. Gelukkig had De Vries, die in Amsterdam woont, ’n zwart jasje aan. Maar hij moest van Van IJsselstein ’n hoogen hoed  leenen die hem veel te wijd was. Met wat krantenpapier erin ging ’t!

            Ik bleef met Heemskerk alleen. Hij was zeer ernstig gestemd. Aan ’t slot zei hij: ‘Amice, wij zullen samen in ’t kabinet ’n zware taak hebben. Zie ik ’t goed, dan hebben wij tweeën de beste politieke neuzen. We zullen zoo nu en dan de situatie moeten redden. Laten we elkaar daarin steunen.’ Daarop gaven we elkaar de hand.

Terwijl de anderen naar de koningin gingen om beëedigd te worden, ging ik naar Con om nog wat te praten. Onze – De Vissers en mijne – benoeming kon eerst over ’n dag of acht volgen, wanneer de twee nieuwe departementen ingesteld zijn. Bij Con vernam ik dat het huis dat we op ’t oog hadden (Johan van Oldenbarneveldtlaan 82) ook door anderen begeerd werd. Ik kon ’t niet in handen krijgen, maar ik kreeg de voorkeur. Kwam dus die ander, dan zou hij opgebeld worden en moest dan ja of neen zeggen. Nu mijn eigen benoeming zeker was, gaf ik daartoe verlof.

            Toen ik in Leiden kwam, hingen al groote bulletins voor de ramen, waarin het nieuwe ministerie aangekondigd werd; ook werd er tegelijk bijgevoegd, dat De Visser en ik na eenige dagen benoemd zouden worden. Gevolg: een stroom van telegrammen en gelukwenschen in allerlei vorm. Eigenlijk toch te vroeg!

            Woensdagochtend kreeg ik ’n telegram van Ruijs, om voor twaalf uur bij hem te komen. ’t Was om kennis te nemen van de troonrede die in concept was opgesteld en ’s middags in den ministerraad behandeld zou worden. Daar ik geweigerd had in den ministerraad te verschijnen, zoolang ik niet benoemd was, wilde hij me toch op deze wijze in het opstellen der troonrede kennen. Mijn meening was dat de sociale paragraaf wel wat mager was. Ze kon echter niet uitvoeriger, omdat de troonrede toch al veel te lang was geworden. Wel bracht ik nog eenige wijziging in de formuleering.

            Met de Koninklijke Besluiten betreffende de indeeling der nieuwe departementen werd de grootst mogelijken spoed gemaakt. Ze waren reeds gereed en zouden ’s middags in den ministerraad worden vastgesteld. Ze moeten dan echter naar den Raad van State en hij vreesde wel dat we niet vóór dinsdag – opening der Kamers – benoemd zouden zijn. Zoo staan de zaken dus thans. Ik ben dus nog niet benoemd, maar de benoeming is zeker en al bij voorbaat gepubliceerd.

            Toen Lize dinsdag bij Con was, werd hij juist over ’t huis opgebeld. Hij kreeg nog gedaan dat de koopsom zou worden f 39.400,– , maar dat de overdrachtskosten (f ± 1200,–) voor rekening der verkoopster zouden komen. Ik heb ’t huis dus voor ruim f 38.000,– gekocht!

            Gisteren – donderdag – ben ik naar Delft geweest. Eerst om mijn finantieële aangelegenheden met de Centrale Hanzebank te regelen en vervolgens om eenige visites af te  leggen, bij den deken, den rector magnificus en de collega’s der Algemeene Afdeeling. Slechts twee trof ik er thuis. Van verschillende collega’s, speciaal ook van den rector magnificus, kreeg ik zeer hartelijke brieven. Mij trof de toon, waarop ze eenerzijds me gelukwenschend, het ook een eer vindende voor de Technische Hoogeschool, toch anderzijds sterk betreuren, dat ik heenga. Van den president-curator, dr. Cluysenaer, kreeg ik een zeer waardeerend schrijven. Hij beschouwt mijn heengaan als een groot verlies voor de Technische Hoogeschool. Mij spijt dat heengaan ook. En wat krijg ik ervoor terug? …

            De pers is over ’t algemeen nogal gunstig voor ’t nieuwe kabinet. Alleen De Telegraaf en De Nieuwe Courant breken ’t af. Vooral Ruijs moet ’t bij de meeste liberale kranten ontgelden. Wat me ’t meest bevreemdt, ik kom er nog in de verschillende bladen het beste af. Dat had ik nu heelemaal niet verwacht! Als ik nu ook maar niet ’t ergste tegenval! – Dr. Kuyper heeft ook zijn  oordeel gepubliceerd. Een zeer gemeen artikel: ’t kabinet is roomsch en conservatief, maar het verdient ‘nobelen steun’! De wijze waarop hij deze steun echter toezegt is doodgewoon ignobel! Zijn artikel zal bij de roomschen veel kwaad bloed zetten en terecht. Ze doen echter mijns inziens ’t best met er maar hun mond over te houden. Ongelukkigerwijze komt De Tijd vanavond al met ’n fel artikel tegen Kuyper. Ik acht dit dubbel te betreuren, omdat Ruijs president-commissaris van De(n) Tijd is. Hij zal er ook wel ’t land over hebben. Zoo begint, door Kuypers schuld, de ruzie al, nog voor we opgetreden zijn. Dat belooft iets voor de toekomst! Enfin, we zullen maar vol moed beginnen. Ik heb ’t ambt niet geambieerd, niets gedaan om ’t te verwerven; ik nam ’t aan, omdat ik meende dat dit plicht was en in vertrouwen op Gods steun. Daar zijn er zooveelen die voor me bidden, dat Onze Lieve Heer me dien steun ook wel schenken zal. En in den hemel bidden vader en moeder en Guusje voor me.

uit: Dagboek VI (5 november 1915 – 12 november 1918)