Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 7

17/02/1919

maandag 17 februari 1919

Heden de sterfdag van onze lieve Guusje! Gisteren was Lize jarig. Een treurige verjaardag, maar we hebben toch aanstonds ter wille van de kinderen doorgezet om hem als vroeger te ‘vieren’. Moeders verjaardag! Dat mag geen treurdag blijven. Lieve Guusje vierde hem mee als blij engeltje in den hemel.

            In den ministerraad kwam ’t bericht in dat Naudin ten Cate zijn ontslag aan H.M. de koningin heeft aangeboden. ’t Was te verwachten. In den ministerraad was hij uitstekend, in de Kamer deugde hij heelemaal niet . Het  spijt me voor ons vriendelijk en kranig admiraaltje dat ’t zóó geloopen is. Maar ’t was te voorzien. Hij had een onmogelijke taak: de vloot is minderwaardig, ’t personeel onbetrouwbaar; wat is er van te maken? Ruijs zal ad interim waarnemen tot de begrooting is aangenomen. Dan opvolger zoeken.

Een novum in onze verhouding tot België: minister Hymans is ter vredesconferentie te Parijs verschenen en heeft daar een voordracht van drie uur gehouden. ’t Kwam hierop neer: ’t traktaat van 1839 is nu vervallen. België moet dus nieuwe waarborgen hebben voor zijn onafhankelijkheid. De Belgische natie verlangt toenadering tot Luxemburg. ’t Geheele Belgische vraagstuk is aan de mogendheden meegedeeld. Bepaalde eischen heeft Hymans niet gesteld. We kunnen nu onze afwachtende houding niet blijven aannemen. Aan de geallieerde mogendheden en Z.H. den paus wordt ons standpunt via onze gezanten uiteengezet. Van Swinderen zal nu ook naar Parijs gaan. Loudon valt niet mee.

De ministerraad begon met ’n voor mij zeer  onaangenaam incident. Ruijs deelde mede dat bij hem als tijdelijk voorzitter van den ministerraad een brief was ingekomen van ’t Doorluchtig Episcopaat, aldus luidende:

Excellentie!

Met allen eerbied meenen wij ons te mogen veroorloven, het navolgende onder uwe hooge aandacht te brengen.

Tot welzijn van de R.K. georganiseerde arbeiders in Nederland en tot bevordering van de eendracht onder hen hebben wij goedgekeurd en bevorderd, dat zij georganiseerd zijn in eene zogenaamde R.K. standsorganisatie van arbeiders, welke tot taak heeft alle belangen van de R.K. arbeidersstand te behartigen en derhalve ook op te richten noodig blijkende speciale organisaties, waartoe in onze dagen zeker op een der eerste plaatsen moet worden gerekend de zoogenaamde vakorganisatie. De taak dier vakorganisatie beperkt zich uit den aard der zaak tot het behartigen van die speciale belangen, het bestrijden en weren van die speciale gevaren, welke aan de verschillende vakken of bedrijven eigen zijn en welke  tenslotte liggen op die terreinen, waar de macht en de belangen der werkgevers en de rechten en belangen der werknemers elkander ontmoeten; of waar, in een of ander speciaal vak, de belangen der arbeiders van dat vak (bijvoorbeeld de vakkennis) zoo speciale zorgen eischen, dat daarvoor de standsorganisatie der arbeiders of andere reeds bestaande organisaties niet naar behooren kunnen waken.

Waar nu de Nederlandsche regeering blijk geeft, van overheidswege de organisaties van belanghebbenden als adviseerende colleges bij het voorbereiden van sociale wetten en verordeningen te willen erkennen en haar bij de uitvoering daarvan te hulp te roepen, durven wij Uwe Excellentie vragen, rekening te willen houden met den organisatievorm, zooals die door ons voor onze onderhoorige arbeiders is gewenscht.

Wij durven Uwe Excellentie verzoeken, de aandacht van de andere leden der regeering hierop te willen vestigen.

Met gevoelens van eerbied en onderdanigheid hebben wij de eer te zijn Uwer Excellenties dienstwilligen, 

de bisschoppen van Nederland.

In opdracht van HH.DD.HH.,

de aartsbisschop van Utrecht

(w.g.) + H. van de Wetering

Ik zat eerlijk gezegd paf over deze brief. Ruijs had er me niets van gezegd dat deze brief was ingekomen, hoewel ik vlak voor den ministerraad geruimen tijd met hem sprak. De brief was via Ruijs blijkbaar voor mij bestemd. Hij slaat op de oprichting van den Hoogen Raad van Arbeid. De Federatie wil hebben dat ik er hun mannen ook in benoem. Dat kan eenvoudig niet om verschillende redenen. Ik moet de vijf vakcentrales als basis nemen. Inde irae. Henri Hermans dreigde me al: dan zullen wij de bisschoppen op u afsturen!

Een veertien dagen geleden is pastoor Mutsaers  bij Ruijs geweest. In dat gesprek, waarvan ik toevallig een en ander vernam, is ook tegen de Katholieke Sociale Actie saamgespannen om deze meer op den achtergrond te dringen. Daags daarop heeft Mutsaers een conferentie met de vijf adviseurs der Federatie gehad. Daar is onder andere meegedeeld  dat ik zou gezegd hebben dat ik de bisschoppen wel zou dwingen om op hun beslissing betreffende de vakorganisatie terug te komen!

Ik ben zoo voorzichtig geweest om vóór ik in de memorie van antwoord op mijn begrooting meedeelde dat ik alleen de vijf vakcentrales als grondslag zou nemen, eerst de zaak te gaan uitleggen aan mgr. Callier. Deze begreep me volkomen, vond ’t jammer, maar hij zag in dat ’t niet anders kòn. Des te meer stond ik nu verbaasd over ’t schrijven, niet aan mij, maar aan Ruijs, van de vijf bisschoppen. Ik vermoed dat mgr. Callier er volkomen onbekend mee is geweest.

In den ministerraad maakte ’t schrijven bij de niet-katholieke leden een vreemden indruk. ’t Is de eerste keer dat de bisschoppen zich op directe wijze, ongevraagd, met regeeringszaken bemoeien. Een leelijk antecedent, waarin groote gevaren schuilen. Ik zei alleen: ‘Ik begrijp niet, waarom deze brief niet aan mij gericht is. De zaak zelve is al beslist; er kan niet op worden teruggekomen. ’t Beste is dat ik dit antwoord.’ Ruijs meende dat hij ’t moest doen. Ook  goed; ik zal dan hem ’t antwoord wel geven.

Dr. De Visser – eerevoorzitter van de Christelijk Nationale Werkmansbond! – voelde alleen iets voor ’t standpunt der bisschoppen. Natuurlijk, dan kreeg zijn, overigens niets beteekenende bond! ook nog een kansje op een vertegenwoordiger in den Hoogen Raad van Arbeid. Daarmee was ’t incident in den ministerraad afgeloopen. Maar zoodra mijn begrooting aangenomen is, ben ik van plan om mgr. Van de Wetering eens op te zoeken.

uit: Dagboek VII (12 november 1918 tot 20 november 1920)