vorige (1-1-1913) | | volgende (25-1-1913) | kalender |
dagboekcahier 5 18/01/1913 zaterdag 18 januari 1913 Heden was ’t de verjaardag van mijne lieve moeder. Verleden jaar waren we nog, als steeds op dien dag, allen bij haar ten eten. Wie dacht toen, wat ons zoo spoedig boven ’t hoofd hing! ’t Is nu al bijna een half jaar dat zij overleden is. Maar geen dag gaat er voorbij of ik denk nog aan haar.[17] Ook in een ander opzicht is ’t heden een treurige dag: vanmorgen om 8 uur is mr. E.R.H. Regout, minister van Justitie, overleden. Zijn dood is een zware slag voor het ministerie en voor onze katholieke partij. Hij was een krachtige figuur, catholique avant tout, hoogst bekwaam, uitstekend redenaar en ook bij den tegenstander zeer gezien. Het meest ben ik met hem in aanraking gekomen in de Katholieke Sociale Actie en in de Tweede Kamer. In de Katholieke Sociale Actie werd hij in 1906 gekozen tot voorzitter van het diocesaan comité van ’t bisdom Haarlem. Bij de oprichting in 1905 was ik tot voorzitter gekozen. Toen de organisatie echter tot stand was gekomen, achtte ik ’t beter om als zoodanig te bedanken, omdat ik tevens algemeen secretaris was. Op mijn verzoek stelde mr. Regout zich [toen][18] beschikbaar. In den regel waren wij ’t eens. Samen hebben we de ‘Haarlemsche Hanze’ – de Roomsch-Katholieke Diocesane Middenstandsbond – gesticht. In mijn strijd met Ruijs en Van Wijnbergen echter stond hij – zwager van Van Wijnbergen – aan de zijde van Ruijs. Eenmaal is ’t tot een hevige uitbarsting gekomen, die aanleiding gaf tot het maken van de nieuwe statuten. Zijn benoeming in 1910 was aanleiding dat hij in de Katholieke Sociale Actie vervangen werd door dr. Meuleman, die geheel aan mijn zijde stond, zoodat de nieuwe statuten geheel in mijn geest uitvielen. Doch ook waar mr. Regout ’t niet met me eens was, heb ik nooit eenig bij-oogmerk bij hem voorondersteld: het was nooit een persoonlijk, steeds een zakelijk verschil. De wederzijdsche waardeering heeft er ook nooit onder geleden, gelijk hij mij, minister geworden, nog eens uitdrukkelijk verzekerde, mondeling, in antwoord op een briefje dat ik hem, ter gelukwensching, had geschreven. Steeds heb ik mij van harte verheugd over het kranige figuur dat hij als minister van Justitie maakte. Nooit schroomde hij om als geprononceerd katholiek voor den dag te komen. Veel goeds deed hij, onder andere door de stichting van ’t eerste retraitehuis in ons land. God moge hem vergelden het vele goede dat hij in zijn leven heeft gedaan! Jammer [genoeg] is er de laatste weken niets gekomen van opteekenen. En toch was er stof te over! De begrootingsdebatten in de Kamer, waarbij vooral de minister-president Heemskerk zoo uitstekend voor den dag kwam; de uitbreiding van de werkzaamheden van ’t Centraal Bureau door de stichting van een film-centrale ter bestrijding van ’t bioscope-gevaar ; de oprichting van de Roomsch-Katholieke Vrouwenbond, waarvoor ik de statuten maakte, die onveranderd door ’t Doorluchtig Episcopaat werden goedgekeurd, behalve ’t ééne punt: dat ’t algemeen secretariaat van de vrouwenbond moet gevestigd worden in ’t Centraal Bureau voor de Katholieke Sociale Actie, wat op verlangen van mgr. Callier weer geschrapt werd, nadat hij eerst gezegd had dat dit een conditio sine qua non was!; de plannen tot verhuizing van ’t Centraal Bureau; de uitnoodiging om regent te worden van het Roomsch-Katholiek Wees- en Oude-liedenhuis op de Sint Jacobsgracht; mijn bezoek aan mgr. Callier; het nieuwe verdachtmakingsartikel van rector Thompson; het wetsontwerp op de christelijke feestdagen ; de onderhandelingen over ’t overnemen van de Leidsche Courant; enz. enz., stof te over! Misschien dat ik morgen ’n uurtje tijd kan vinden om ’n paar van die punten wat nader uit ter werken. |
uit: Dagboek V (28 augustus 1904-18 october 1915) |