Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 4

19/12/1895

donderdag 19 december 1895

Hè, hè, ’k ben blij, dat ik weer eens rustig op mijn kamer zit! Dat zijn me een paar drukke daagjes geweest! Dinsdagmorgen uit de kerk komende, vond ik 50 exemplaren van Manning thuis liggen: heel mooi op oudhollandsch papier. Ik me aan ’t haasten om den trein van half tien nog te halen. Maar jawel, hij ging vlak voor mijn neus weg!! Toen om kwart voor elven: en om half twaalf was ik in Haarlem. Toen eerst naar Coebergh, mijn uitgever. Van hem naar den bisschop[7], heel deftig op audiëntie. Hij ontving me eerst heel stroefjes; mijn boekje nam hij gaarne aan, enz. enz., maar alles o! zoo kalm. Toen begon ik over dat Robertus Pullus-zaakje; eerst zei de bisschop: ‘’t Lijkt wel of ’t tegenwoordig ’n schande is om voor Robertus Pullus gehouden te worden!’ Nu ja, zei ik, daar heeft hij ’t wel ’n beetje naar gemaakt! Toen ging daarop ’t gesprek voort en ... de bisschop werd steeds vriendelijker; toen nam hij ’t boekje ter hand, bekeek ’t eens, roemde de wijze van uitgave, vond ’t zeer goed, dat ’t kerkelijk was goedgekeurd; prees ’t, dat ik het vertaald had, enz. [p. 925]

En zoo liep die audiëntie heel anders af dan ’t zich in ’t begin liet aanzien! Vandaar naar deken Dankelman, die niet thuis was: om half drie zou hij echter wèl thuis zijn. ’n Leelijk tijdverlies! Enfin, onderwijl ging ik bij Coebergh koffiedrinken: we bespraken onderwijl de verdere uitgave, advertentiën, enz. enz. Precies half drie was ik weer bij deken Dankelman: hij ontving me allerhartelijkst: ‘Jongen, jongen! Wat heb ik je van leelijke dingen beticht! ’t Doet me genoegen, dat ’t niet waar was en dat je me nu eens zelf komt opzoeken!’ Toen hebben we heel lang over dat Rob. Pullus-zaakje gesproken. Ik vernam onder andere dat pastoor Kaag ’t het eerst verteld had, dat ik Rob. Pullus was! Hoe die dat verzonnen heeft!!

            Eindelijk ging ik nog even naar Küppers: ’k moest bij hem wezen om er ’ns uit te visschen wie San was en ... hij is door den mand gevallen! San = Eugène Brandts, litterair student te Amsterdam! Nu snap ik z’n hatelijkheden op mijn Leidsche studentzijn!!! Bovendien had ik Eduard Brom beloofd ’n recensie op z’n bundel Opgang in De(n) Katholiek(en) Gids [p. 926] te schrijven. Maandagmiddag heb ik in de gauwte ’n stukje opgepend; dit bracht ik meteen Küppers en vanmorgen had ik al den proef!! ’t Is onder ’n nieuw pseudoniem: ‘mr. AE. van Singel Ove’. (Ove = Oue = ouwe = oude, dus ‘AalbersE van (den) Ouden Singel’!!! Laat ze maar eens uitzoeken!!) Ik wilde onder zoo’n absoluut onbekend pseudoniem schrijven, omdat ik al ’n uitvoerige recensie over Opgang gestuurd heb aan ’t weekblad De(n) Amsterdammer.

            Van Küppers naar ’t station en ’t was juist vijf uur toen ik in Amsterdam arriveerde. Toen eerst naar Van Cooth dien ik niet thuis trof: ik gaf ’n exemplaar en ’n kaartje af (hij heeft me vanmorgen ’n kaartje terug gezonden) en ging naar pater Van  Schijndel. Die hield me enorm lang aan den praat, ik moest bitteren, enz. enz., zoodat ’t ruim over zevenen was toen ik in ’t Americain Hôtel ging eten. Echt vervelend, zoo op je eentje! Bij achten was ik klaar en vertrok naar Phons, waar weldra gelijk afgesproken was, Brom ook kwam. Wat hebben we heerlijkjes zitten [p. 927] keuvelen, over kunst, litteratuur en sociale dingen! juist mijn drie lievelingskostjes!! Om half één wou Brom opstappen, om half twee zat hij er echter nòg! We hebben hem nog thuisgebracht om even ’n luchtje te happen en bij drieën ging ik doodmoe naar bed; sliep als ’n roos, stond bij negenen op en ... ontbeet niet: eilacie, ’t was vastendag! Vóór koffiedrinken ben ik toen met m’n leege maag nog ’n visite gaan maken bij mgr. Eygenraam, den hoofdredacteur van De(n) Tijd: hij had laatst tegen m’n heerbroer gezegd, dat ik hem eens moest komen opzoeken. Met m’n Manning gewapend had ik ’n magnifieke introductie. Hij ontving me énórm aardig. Informeerde met veel belangstelling naar mijn studiën, plannen voor de toekomst, enz. enz. Toen ik na ’n klein uurtje wou opstappen, vond hij dat helemaal niet goed, ik moest nog er ’ns ’n versche sigaar opsteken, enz.! Zoodat er nog ’n half uurtje aan werd vastgeknoopt! Bij half één was ’t toen ik weer [p. 928] bij Phons terugkwam om koffie te drinken. ’n Heel lieve attentie van zijn mama: anders eten de kleintjes (de jongste is drie jaar!) altijd op de kinderkamer; maar omdat ik zooveel van kinderen hield, moesten ze nu boven eten! Enorm gezellig, met die kleine kneuters! ...

            Phons had ’s middags college. Ik bracht hem zoo ver en ... kwam onderweg Bemmel Suyck tegen! ’k Moest natuurlijk met hem mee en ... we hebben aardig wat ouwe koetjes uit de sloot gehaald! Vervolgens ging ik naar Berkhoff, die heelemaal aan ’t andere eindje van de stad woonde en ... (’t was bij tweeën) ‘Meneer is wel thuis, maar slaapt nog’, zei de hospita!! Ik weer terug naar Poole, waar Phons en Brom zouden komen bitteren. Verder bij Phons gegeten en après diner, juister après café! ging ik naar Wierdels, ’n jong maar kranig redacteur van De(n) Tijd: hij had me door Brom gevraagd of ik niet eens bij hem kwam om kennis te maken. Hij woont in ’n andere uithoek van Amsterdam, maar ’k ben toch blij, dat ik bij hem geweest ben: ’t is ’n leuke snijer, die ’n héél lieve woning heeft en ... ’n héél lieve [p. 929] vrouw: ze zijn pas ’n jaartje getrouwd, geloof ik. ’k Heb heel gezellig bij hen thee zitten drinken. ’t Was leuk, lollig [en toch en toch ... heb ik eigenlijk ’t land gekregen: ik dacht dâlijk, potdikkie, als ik nu zoo eris met Lize in zoo’n lief huisje zat en ik had dan zóó’n postje als Wierdels: redakteur van ’n groote krant! ’n Hemeltje op aarde! ...][8]

            ’t Speet me, dat ik om acht uur al weg moest, maar ’k moest weer naar Phons, want hij had Hein en Lübbers gevraagd dien avond bij hem te komen om míj te ‘zien’. We hebben nog lollig zitten babbelen, tot bij tienen en toen moest ik weg. Phons wou me absoluut nog ’n nacht houden, maar ’k was doodop, ’k kon bijna niet meer, moei als ik was! Bij half elf vertrok ik uit Amsterdam. Heerlijk geslapen vannacht en vrijwel weer uitgerust. Toen vanmorgen aan ’t inpakken van de overige te verzenden presentexemplaren; verder ben ik er een gaan brengen [bij Schmier. ’k Wou ’t heel leuk bij ’m thuis [in] de bus doen, [p. 930] ’k dacht: hij is niet thuis (’t was half drie) en dan vindt Lize misschien ’t boekje; anders houdt hij ’t misschien weer heel leuk (?) achterbaks op z’n kantoor. Maar, o pechvogel! ’t Was te breed, ’t kon niet in de bus! Toen heb ik ’t maar op z’n kantoor gebracht. Zou Lize ’t nu nog zien? Ze was vanmorgen in de kerk. Anders nooit donderdags!... ][9]

            Morgen ga ik naar Katwijk!

            Er stonden vanavond al groote advertenties in de kranten. Voor ’t eerst van m’n leven dat ik beadverteerd word!! [Wanneer zou die andere advertentie komen: ‘Ondertrouwd ...’][10] Als nu mijn voorgevoel me eens niet bedroog: ‘Bij Manning begint de victorie!’ ...

            Maar och! ik vrees! ik heb al zoo dikwijls gedacht: nu zal alles wel goed gaan! ’k Heb me al aan zóóvéél stroohalmpjes vastgeklampt! ...[11] [p. 1023]

[7]  In de marge in potlood: ‘mgr. Bottemanne’.

[8] De passage tussen teksthaken is in het manuscript met potlood doorgehaald.

[9] De passage tussen teksthaken is in het manuscript met potlood doorgehaald en wordt gevolgd door vijf onleesbare woorden.

[10] De passage tussen teksthaken is in het manuscript met potlood doorgehaald.

[11] Bladzijden 931-1022 ontbreken in het manuscript.

uit: Dagboek IV (20 april 1895 – 8 maart 1903)