Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 7

20/11/1920

zaterdag 20 november 1920

’t Is de laatste weken zóó druk geweest, dat er niets kwam van opteekenen. Bijna geen enkelen avond was ik thuis.

            Allereerst de moeilijkheid met Finantiën. De algemeene indruk was: de Kamer wil hem laten vallen. Maar wat dan? Allerlei conferenties hiervoor noodig. Heemskerk en Ruijs bleven van meening, dat ik ’t moest  overnemen. Rutgers kon dan in mijn plaats aan Arbeid komen. Ik bleef ernstig bezwaar maken, vooral op algemeene politieke gronden: het zou uitgelegd worden als een bewijs van reactie. Enkele leiders van rechts, onder andere Nolens, door Ruijs geraadpleegd, waren gelukkig van dezelfde meening. Dit is een geluk voor De Vries geweest: hij blijft nu, bij gebrek aan een opvolger!

            Dan de questie der ontslagen spoorwegambtenaren. Allen waren we van meening, dat het ontslag niet moest worden ingetrokken. Alleen Ruijs dacht er anders over. Nu had ’t bestuur van den neutralen bond een audiëntie bij Waterstaat gevraagd. Ik vond deze oplossing: antwoorden, dat, vóór over dit verzoek kon beslist worden, ze eerst moeten antwoorden op deze vraag: hoe denkt de organisatie over ’t sabotagemanifest. Zei de organisatie: dat keuren we af, goed, dan konden de lui blijven, maar ze waren als bestuur onmogelijk en konden geen kwaad meer doen. Was ’t antwoord: wij keuren ’t niet af, dan kon aan de schulderkentenis der ontslagenen geen waarde worden toegekend. Het antwoord is echter geweest: we trekken ons verzoek om een audiëntie als bestuur in, maar  de ontslagenen vragen individueel, om gehoord te worden. Ik had liever willen doorzetten: we wenschen tòch een uitspraak van de organisatie. Ruijs was er weer tegen. In heel deze zaak is hij bijzonder slap. Ik vermoed: omdat hij zich tegenover Dresselhuys verpraat heeft. Eigenlijk tegen den zin der meerderheid werd daarom besloten, dat Waterstaat de ontslagenen zou hooren. Dit is deze week geschied. ’t Rapport kreeg ik zoojuist.

            Dan: de behandeling der vier woningwetten in de Tweede Kamer. ’t Is bijzonder goed gegaan. Ik heb een groote rede van anderhalf uur gehouden over de woningpolitiek. Ze is blijkbaar nogal goed geweest. Lohman kwam van de week nog eens expres zeggen dat hij met groote instemming mijn rede gelezen had. In de Kamer werd ze ook goed opgenomen. Schaper trok een ingediende motie weer in. Ongewoon feit!

            Dr. Kuyper overleden! Met Schaepman en Lohman zeker de merkwaardigste figuur in de laatste 50 jaar. Vrijdag 12 november ben ik hem wezen begraven. Helaas ten koste van een geweldige verkoudheid.

Dan de militaire questie. Deze kon wel eens ons struikelblok worden. De Anti-Revolutionairen, bij wie zich ook een deel der Christelijk-Historischen aansluit, zijn tegen de vermindering van het contingent. Zeker driekwart van de katholieken zijn er voor. En heel links. Dus wij winnen het, maar ten koste van de eenheid! De Anti-Revolutionairen hebben reeds aangekondigd dat zij dan anders tegen[over] het kabinet komen te staan. En Pop wil dan per se aftreden, daar hij beweert door Ruijs misleid te zijn, die hem bij zijn optreden gezegd had dat de heele rechterzijde ’t met ons program eens was.

            Ruijs wil zoo veel mogelijk toegeven. Ik minder. De Anti’s zullen we er door behouden, maar de katholieke partij vervreemden. Moet de coalitie springen, dan zóó, dat de katholieke partij één blijft. ‘Wil je dan een nieuwe partijgroepeering?’ Neen, ik wil de coalitie behouden, maar niet ten koste van de eenheid in de katholieke partij. Treden wij af, dan een zakenkabinet, met een militair program waarmee de Anti’s zich nog veel minder zullen kunnen  vereenigen. Dit moeten deze maar eens goed bedenken. Ook: dat mijns inziens de groote meerderheid hunner kiezers ook niet militairist zijn! We kunnen dus wel wat wagen. Ruijs is nog niet overtuigd, vermoedelijk, omdat hij meer militairist is dan ik ben. En misschien ook, omdat ik in ’t op ons volgend kabinet d’affaires mijn portefeuille zou kunnen behouden, hij niet. De volgende week zal in deze beslissend zijn.

            Nog een ander gevaar dreigt. Er moet een nieuwe salarisregeling voor de onderwijzers komen. De commissie van overleg heeft er een ontworpen, die ruim 70 millioen meer kost. Wij hebben dat niet aanvaard. De Vries maakte er een, die ± 20 millioen kost, De Visser een, die ± 40 millioen zou kosten. We zijn ’t op 32 millioen eens geworden: Finantiën werd overstemd. Nu is die regeling deze week gepubliceerd. Zooals we verwachtten is er een geweldig kabaal losgebroken. Allen – ook de katholieke en christelijke onderwijzers – zijn woest. Vrijdag a.s. interpellatie! We  besloten voet bij stuk te houden. De finantiën laten nu eenmaal niet toe verder te gaan. Een leelijk ding is dat nu gezegd wordt dat de raming van 32 millioen veel te hoog is. Als dit waar is, heeft Finantiën ons misleid.

Deze week algemeene beschouwingen over de staatsbegrooting. Erg mak en saai. Dinsdag komt Ruijs aan ’t woord. Er komt [rechts][30] wat oppositie tegen mij: ik ben te radicaal. Vooral de Arbeidswet gaat te ver, de uitvoering is te streng. Gelukkig zeggen de sociaal-democraten precies ’t tegenovergestelde. Maar er blijkt wel uit dat de reactie veld wint. Dat een man als Treub daaraan mee doet, is al heel kras. In december 1918 verweet hij me dat ik te laat kwam met den achturendag, thans dat ik hem te vroeg invoer! Ik heb Ruijs stevig antwoord gegeven. Ik hoop, dat hij ’t nu eens goed zegt.

Ook is er nog een motie-Van de Laar om de invaliditeitsrenten te verdubbelen. Dat zou maar 38 millioen kosten! Als ik die los kon krijgen, zou ik ze toch liever voor heel andere dingen gebruiken!

[30] In het manuscript, gezien het vervolg van deze passage kennelijk per vergissing: ‘links’.

uit: Dagboek VII (12 november 1918 tot 20 november 1920)