Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 1

22/06/1892

22 juni 1892

Een paar onaangename dingen voor anderen, een paar aangename voor mij, ziedaar wat ik heb aan te teekenen.

            Mijn kennissen zijn niet bijzonder gelukkig met hun examens; Peter Coebergh heeft vijf maanden gekregen, Nuyens denkt er thans aan zich terug te trekken tot na de vacantie, Phons wacht tot na de vacantie, Van den Braak zit in zak en asch voor zijn tentamen van morgenmiddag … Die ongelukkigen![22]

            Zonder nog maar in de verste verte door examenspoken beangstigd te worden, zit ik van mijn vacantie profiteerend rustig te werken. ’k Ben bezig den Theophilus uit te lezen en - te werken; onderwijl heb ik verschillende nasporingen gedaan omtrent de oude geschiedenis van Leiden: ’k zou wel idee hebben om over een paar maanden aan Van Vuuren, den redacteur van de(n) Zuid-Hollander, voor te stellen de sinds lang onderbroken ‘Leidsche penkrassen’ voort te zetten. Doch zou ik me daardoor niet teveel binden? Zal ik er altijd tijd voor hebben om wekelijksch een stuk af te hebben?? [p. 193]

            ’k Heb een aardig ideetje gekregen voor een novelle. Het grondidee is: twee vrienden – en vrienden in den edelsten zin van het woord – raken verliefd op eenzelfde meisje, ook een degelijk meisje, geen coquette of zooiets. Ik zou dan vooral willen schetsen de gevoelens van den vriend die ’t eerste op haar verliefd was, maar dan tot de ontdekking komt, dat zijn beste vriend in ’tzelfde geval verkeert. De andere moet er dan eerst niets van bemerken, maar hem tot vertrouwde maken zijner innige gevoelens. De strijd, die dan ontstaat zou ik als ’t voornaamste punt der karakterschildering willen nemen. Als ik eens tijd heb, moet ik dat ideetje toch eens uitwerken. Maar – ’k heb bijna nooit tijd – ’k zit zoo volop in ’t werk, voor geschiedenis en taalstudie, dat er voor zulke liefhebberijen al heel weinig tijd overschiet!

            Gisteren ontving ik wederom een briefkaart van pater Alberdingk Thijm: ’k heb hem vandaag geantwoord.

            Van Phons heb ik nog niets gehoord … zou hij komen?? Ik vrees, maar … wat zou ’t toch aangenaam zijn! Weer eens een paar dagen samen … hemel, welk een vreugde! [p. 194]

[22] De voorgaande alinea is in het manuscript met balpen doorgehaald.

uit: Dagboek I (15 september 1891 tot 16 augustus 1892)