Inleiding

 
English | Nederlands

P.J.M. Aalberse (1871-1947)

Leiden: studie en eerste stappen in de politiek (1891-1901)

In 1891 schreef Aalberse zich te Leiden in als student. Op dat moment begon hij ook aan zijn dagboek, zodat we over de eerste jaren van zijn studententijd gedetailleerd worden ingelicht. Hij woonde thuis en werd geen lid van het Leids studentencorps. De Leidse universiteit was in deze jaren een bolwerk van kritisch liberalisme en vrijzinnigheid, met een ondertoon van intellectueel antipapisme. Ofschoon hij altijd veel waardering hield voor de opleiding die hij er kreeg, betekende studeren in Leiden voor de zeer katholieke Aalberse een confrontatie die hij met gebalde vuisten tegemoet trad. De letterenstudie bleek toch niet wat hij zocht, ondanks zijn grote belangstelling voor geschiedenis, het vak dat hij eigenlijk wilde studeren. In juni 1894 zakte hij voor zijn kandidaatsexamen. Een half jaar later slaagde hij wel, maar hij was toen al van studierichting veranderd.

De keuze voor de rechtenstudie was van principiële aard: Aalberse schoof van de intellectuele zijlijn op naar het midden van de politiek-maatschappelijke arena. De studie ging hem gemakkelijk en snel af: hij voltooide haar in in drie jaar inclusief de promotie. Eind 1897 promoveerde hij op een dissertatie over oneerlijke concurrentie, een onderwerp dat hij plaatste in een brede context van maatschappelijke ordening en sociale wetgeving. Een door de promotor niet geaccepteerde inleiding bevatte de kiem van Aalberses toekomstige programma van sociale wetgeving. Die richting had hij al eerder ingeslagen.

In zijn studententijd publiceerde Aalberse behalve literaire ook politieke bijdragen in katholieke kranten en tijdschriften, die in kerkelijke kring niet altijd goed vielen.Volgens hem moesten de Nederlandse katholieken kiezen voor een expansieve en actieve christen-democratische politiek, met aandacht voor de vele maatschappelijke problemen. Inspiratie daarvoor vond hij in de sociale leer van paus Leo XIII en diens encycliek Rerum novarum van 1891. Hieraan wijdde Aalberse in 1895 zijn eerste zelfstandige publicatie: een vertaling van het commentaar van de Engelse kardinaal Manning op de encycliek, uitvoerig ingeleid en geannoteerd. Hier en elders blijkt niet alleen dat de basis van zijn latere opvattingen en sociale leer zich toen al bij de student had gevormd, maar ook dat hij van plan was zich daarvoor in de toekomst te gaan inzetten. Publicaties en organisatie waren daarvoor de aangewezen middelen. Ook op het organisatorische vlak begon hij zich nu te oefenen, een voorbereiding op latere jaren waarin hij een van de meest actieve representanten van de ‘katholieke beweging’ zou worden.

In 1893 richtte hij samen met anderen in Leiden een katholieke studentenvereniging op. Als voorzitter schoof hij een corpslid naar voren, jhr. Charles Ruijs de Beerenbrouck, met wie hij ruim veertig jaar lang in de katholieke politiek en het organisatieleven zou samenwerken én botsen. Een poging het jaar daarop te komen tot een landelijke koepel van katholieke studentenverenigingen leed echter schipbreuk.

De katholieke studentenvereniging was een categorale organisatie; daarnaast moesten naar Aalberses idee ook algemene verenigingen worden opgericht om de katholieken in staat te stellen een politieke en maatschappelijke vuist te maken. Hij droomde van zo’n vereniging in Leiden en organiseerde als aanloop daarvoor in 1893 een openbaar ‘Pausfeest’. Tot de beoogde algemene vereniging kwam het niet meer, maar de gedachte aan dit type organisatie zou hem niet meer loslaten.

In de eerste helft van de jaren 1890 viel Piet Aalberse ten prooi aan een reddeloze verliefdheid op Elisabeth Schmier, dochter van een Leidse ondernemer en daarmee wat boven zijn stand. Zij leek aanvankelijk onbereikbaar, maar in 1896 verloofden zij zich en in 1898 trouwden zij. Hoe hij de weerstand uiteindelijk overwon, wordt uit het dagboek niet duidelijk: de meeste bladzijden die hierop betrekking hebben, zijn uit de cahiers gescheurd.

Na zijn promotie vestigde hij zich als advocaat en procureur in Leiden. Aalberse was echter niet van plan het bij de advocatuur te laten: zijn ambitie bleef gericht op de politiek en op een vooraanstaande plaats in het landelijke katholieke organisatieleven. In 1898 lanceerde hij een oproep tot het organiseren van Nederlandse ‘Katholiekendagen’. Voor dergelijke grote, demonstratieve bijeenkomsten bleek de tijd nog niet rijp: de eerste nationale Katholiekendag zou pas in 1919 plaatsvinden. Maar Aalberses naam werd daarmee wel op landelijk niveau gevestigd als die van een coming man binnen de katholieke zuil, die in deze jaren aan zijn grote organisatorische bloei begon. Bang voor controversiële en ‘moderne’ opvattingen was hij niet. In februari 1900 hield hij in Amsterdam een geruchtmakende rede tegen het antisemitisme dat ook in katholieke kring hoogtij vierde. Het plaatste hem opnieuw in het middelpunt van de belangstelling.

Wat de politiek betreft zat hij evenmin stil. Najaar 1899 werd hij lid van de Leidse gemeenteraad. , waar hij actief was op sociaal en onderwijsterrein. Dertig jaar oud werd hij de eerste wethouder voor sociale aangelegenheden in Nederland. In datzelfde jaar begon hij aan de voorbereidingen voor de uitgave van het Katholiek Sociaal Weekblad (KSW). Hij had daarmee de basis gelegd voor een lange carrière op nationaal niveau als sociaal denker en organisator, publicist en politicus.