Samenwerkende Zendingscorporaties
Naam | Samenwerkende Zendingscorporaties |
Naamsvarianten |
|
Periode | 1905-1947 |
Denominatie | Nederlandse Hervormde Kerk |
Org | Zending |
Korte geschiedenis | De noodzaak tot samenwerking werd vooral duidelijk gedurende de reis van J.W. Gunning (secretaris van het Nederlands Zendelinggenootschap (NZG) en director van het Zendingshuis) aan Nederlands-Indië in 1900-1901. Hij bezocht daarbij de terreinen van het NZG, de Utrechtse Zendingsvereniging (UZV), de Nederlandsche Zendingsvereeniging (NZV), de Doopsgezinde Zendingsvereeniging (DZV), het Sanghe- en Talaud Comité (STC), de Rheinische Missionsgesellschaft (RMG), het Java Comité (JC), de Indische Kerk, de Salatiga-zending en de Gereformeerde Kerken in Nederland. In combinatie met andere ontwikkelingen leidde de reis van Gunning tot de oprichting van het zendingsconsulaat in 1905, de samenvoeging van de opleiding van UZV en NZG tot Nederlandsche Zendingschool in hetzelfde jaar en een dubbelfunctie van J.W. Gunning als secretaris van zowel NZG als UZV. De samenwerking tussen UZV en NZG stond vooralsnog bekend als 'de combinatie', pas later kwam de naam Samenwerkende Zendingscorporaties' (SZC) op. Het samenwerkingsgebied breidde zich steeds uit, zo werd er vanaf 1908 gezamelijke propaganda gevoerd, ook weer door J.W. Gunning. In 1913 sloot het Sangihe- en Talaud-Comité zich officieel bij de samenwerking aan. In 1923 volgde de NZV, in 1931 het JC. De Rheinische Missionsgesellschaft (RMG) nam deel vanaf 1913, maar alleen voor de arbeid in Nederland, namelijk propaganda en geldwerving. Een dergelijke constructie gold ook voor het Zeister Zendingsgenootschap (ZZG) in 1923. Verder fungeerde de SZC sinds 1925 als vertegenwoordiging in Nederland van de Basler Mission. Vanaf 1931 werd daarom ook wel geproken van de 'acht samenwerkende zendingscorporaties' De Vrouwen-zendingsbond stelde zich als afzonderlijke organisatie in 1938 ten dienste van de SZC. Gebieden van samenwerking betroffen vooral de gezamenlijke administratie, binnenlandse actie, propaganda en onderling overleg. Het karakter van SZC bleef federatief, maar wel zocht men steeds meer contact met de Nederlandse Hervormde Kerk. Dat bleek ook toen de Doopsgezinde Zendingsvereeniging in 1922 wilde toetreden. Het verzoek werd geweigerd omdat de SCZ vond dat geen voedingsbodem voor dit soort werk wilde scheppen binnen de Nederlandse Hervormde Kerk en dat de doopsgezinde gemeenten het werk zelf moesten dragen. (Zie o.a. Van Randwijck, Handelen en denken, 94-110). |
Organisatie | De organisatie kwam geleidelijk tot stand. In 1905 was alleen J.W. Gunning de verbindende schakel als secretaris. In 1912 werd een uit drie personen bestaande zendingsdirectie ingesteld: Gunning, die ondertussen zendingsdirector was geworden, werd belast met propaganda, aan ds. J. Rauws, zendingsdirector, werd het secretariaat toevertrouwd, en dr. F.J. Fokkema was de derde man. De directoren overlegden wekelijks, later werd het gezelschap aangevuld met enkele andere sleutelfiguren als bijvoorbeeld de oud-zendingsconsul Van Boetzelaer. In 1923 kwam Lindenborn er als vierde zendingsdirector doordat de NZV zich aansloot. Tweemaal per maand kwam de zendingsdirectie samen met alle corporatievoorzitters. De samenwerking had een federatief karakter. De deelnemers konden in theorie uittreden, men bleef op het zendingsbureau aparte administraties voeren en de archieven werden gescheiden gehouden. Een fusie bleek pas na de Tweede Wereldoorlog mogelijk met de oprichting van de Vereenigde Nederlandsche Zendingscorporaties. Het bureau was vanaf 1917 gevestigd in het zendingshuis in Oegstgeest.
Directoren: J.W. Gunning Jzn. 1912-1923 ds. J. Rauws, 1912-1940 A.M. Brouwer, 1912- dr. F.J. Fokkema, 1914-1921 ds. M. Lindenborn, 1923 mr. J.M.J. Schepper, 1924 ds. B.J.C. Rijnders, 1924- dr. K.J. Brouwer, 1925-1951 ds. D. Crommelin, 1927-na 1945 |
Doelstelling | Statuten 1955 (Vereeniging: Het Zendingsbureau)
art. 2 Zij heeft ten doel het behartigen van de belangen der Zending in het algemeen en die der tot haar toegetreden Zendingslichamen in het bizonder. Art. 3. Zij tracht dit doel te bereieken: a. door het overeenkomstig de vastgestelde of vast te stellen tegelen administreeren der aan haar door hare leden en door anderen toegetrouwde en toe te betrouwen gelden; b. door het uitvoeren van alle zoodagnige werkzaamheden, waartoe het bestaan van het bureau aanleiding geeft en welke voortvloeien uit het aan genoemd bureau gevestigd zijn van de secretariaten van toegetreden zendingslichamen. c. door alle andere wettelijke geoorloogde en toegestane middelen.
|
Taken en activiteiten |
|
Continenten |
|
Lokatie |
|
Selectie uit de literatuur |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Periodieken |
|
Meer over het archief |
|
||||||||||||||||||||||
Verwijzing naar andere archiefvormers |
|
||||||||||||||||||||||
Informatiewaarde | Groot |
Geschiedenis
Korte geschiedenis | De noodzaak tot samenwerking werd vooral duidelijk gedurende de reis van J.W. Gunning (secretaris van het Nederlands Zendelinggenootschap (NZG) en director van het Zendingshuis) aan Nederlands-Indië in 1900-1901. Hij bezocht daarbij de terreinen van het NZG, de Utrechtse Zendingsvereniging (UZV), de Nederlandsche Zendingsvereeniging (NZV), de Doopsgezinde Zendingsvereeniging (DZV), het Sanghe- en Talaud Comité (STC), de Rheinische Missionsgesellschaft (RMG), het Java Comité (JC), de Indische Kerk, de Salatiga-zending en de Gereformeerde Kerken in Nederland. In combinatie met andere ontwikkelingen leidde de reis van Gunning tot de oprichting van het zendingsconsulaat in 1905, de samenvoeging van de opleiding van UZV en NZG tot Nederlandsche Zendingschool in hetzelfde jaar en een dubbelfunctie van J.W. Gunning als secretaris van zowel NZG als UZV. De samenwerking tussen UZV en NZG stond vooralsnog bekend als 'de combinatie', pas later kwam de naam Samenwerkende Zendingscorporaties' (SZC) op. Het samenwerkingsgebied breidde zich steeds uit, zo werd er vanaf 1908 gezamelijke propaganda gevoerd, ook weer door J.W. Gunning. In 1913 sloot het Sangihe- en Talaud-Comité zich officieel bij de samenwerking aan. In 1923 volgde de NZV, in 1931 het JC. De Rheinische Missionsgesellschaft (RMG) nam deel vanaf 1913, maar alleen voor de arbeid in Nederland, namelijk propaganda en geldwerving. Een dergelijke constructie gold ook voor het Zeister Zendingsgenootschap (ZZG) in 1923. Verder fungeerde de SZC sinds 1925 als vertegenwoordiging in Nederland van de Basler Mission. Vanaf 1931 werd daarom ook wel geproken van de 'acht samenwerkende zendingscorporaties' De Vrouwen-zendingsbond stelde zich als afzonderlijke organisatie in 1938 ten dienste van de SZC. Gebieden van samenwerking betroffen vooral de gezamenlijke administratie, binnenlandse actie, propaganda en onderling overleg. Het karakter van SZC bleef federatief, maar wel zocht men steeds meer contact met de Nederlandse Hervormde Kerk. Dat bleek ook toen de Doopsgezinde Zendingsvereeniging in 1922 wilde toetreden. Het verzoek werd geweigerd omdat de SCZ vond dat geen voedingsbodem voor dit soort werk wilde scheppen binnen de Nederlandse Hervormde Kerk en dat de doopsgezinde gemeenten het werk zelf moesten dragen. (Zie o.a. Van Randwijck, Handelen en denken, 94-110). |
Organisatie | De organisatie kwam geleidelijk tot stand. In 1905 was alleen J.W. Gunning de verbindende schakel als secretaris. In 1912 werd een uit drie personen bestaande zendingsdirectie ingesteld: Gunning, die ondertussen zendingsdirector was geworden, werd belast met propaganda, aan ds. J. Rauws, zendingsdirector, werd het secretariaat toevertrouwd, en dr. F.J. Fokkema was de derde man. De directoren overlegden wekelijks, later werd het gezelschap aangevuld met enkele andere sleutelfiguren als bijvoorbeeld de oud-zendingsconsul Van Boetzelaer. In 1923 kwam Lindenborn er als vierde zendingsdirector doordat de NZV zich aansloot. Tweemaal per maand kwam de zendingsdirectie samen met alle corporatievoorzitters. De samenwerking had een federatief karakter. De deelnemers konden in theorie uittreden, men bleef op het zendingsbureau aparte administraties voeren en de archieven werden gescheiden gehouden. Een fusie bleek pas na de Tweede Wereldoorlog mogelijk met de oprichting van de Vereenigde Nederlandsche Zendingscorporaties. Het bureau was vanaf 1917 gevestigd in het zendingshuis in Oegstgeest.
Directoren: J.W. Gunning Jzn. 1912-1923 ds. J. Rauws, 1912-1940 A.M. Brouwer, 1912- dr. F.J. Fokkema, 1914-1921 ds. M. Lindenborn, 1923 mr. J.M.J. Schepper, 1924 ds. B.J.C. Rijnders, 1924- dr. K.J. Brouwer, 1925-1951 ds. D. Crommelin, 1927-na 1945 |
Doelstelling | Statuten 1955 (Vereeniging: Het Zendingsbureau)
art. 2 Zij heeft ten doel het behartigen van de belangen der Zending in het algemeen en die der tot haar toegetreden Zendingslichamen in het bizonder. Art. 3. Zij tracht dit doel te bereieken: a. door het overeenkomstig de vastgestelde of vast te stellen tegelen administreeren der aan haar door hare leden en door anderen toegetrouwde en toe te betrouwen gelden; b. door het uitvoeren van alle zoodagnige werkzaamheden, waartoe het bestaan van het bureau aanleiding geeft en welke voortvloeien uit het aan genoemd bureau gevestigd zijn van de secretariaten van toegetreden zendingslichamen. c. door alle andere wettelijke geoorloogde en toegestane middelen.
|
Taken en activiteiten |
|
Geografie
Continenten |
|
Lokatie |
|
Niet-archivalische bronnen
Selectie uit de literatuur |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Periodieken |
|
Het archief
Meer over het archief |
|
||||||||||||||||||||||
Verwijzing naar andere archiefvormers |
|
||||||||||||||||||||||
Informatiewaarde | Groot |