Rheinische Missionsgesellschaft
Naam | Rheinische Missionsgesellschaft |
Naamsvarianten |
|
Periode | 1828-1960 |
Denominatie | interdenominationeel |
Org | Zending |
Korte geschiedenis | De organisatie Het Genootschap
De Rheinische Missionsgesellschaft (RMG) werd gesticht in 1828 toen vier regionale zendingsgenootschappen in Elberfeld, Barmen, Keulen en Wesel besloten om samen te gaan werken. Het Genootschap is afhankelijk van giften door particulieren en legaten die afkomstig waren uit heel Duitsland en enige andere landen zoals Nederland en Rusland. De RMG slaagde erin om conflicten tussen lutherse en gereformeerde kerken te vermijden. De RMG fuseerde met het Bethels Zendingsgenootschap tot de Verenigde Evangelische Zending in 1974, in 1996 gevolgd door nog een fusie die resulteerde in de Gemeenschap van Verenigde Evangelische Kerken (Kirchengemeinschaft Vereinte Evangelische Missionen, afgekort als VEM). Van deze organisatie zijn 34 onafhankelijke kerken in Afrika, Azië en Duitsland lid.
De zending De eerste zendelingen werden al in 1829 uitgezonden naar Zuid-Afrika.Het werk in Ned. Indië begon in 1834 toen een bijzondere toelating werd verkregen om op Borneo te gaan werken. De Borneozending onderging een terugslag met de opstand van 1858, maar de zendelingen mochten weer beginnen nadat het oproer was onderdrukt in 1866. Het werk vorderde langzaam: rond 1900 was het aantal christenen in Zuid-Borneo maar ongeveer 2.000. In 1861 werd een nieuwe zending begonnen in Batak Land dat toen nog een overwegend heidense land was. De zending werd geleid door Ingwer Nommensen en bleek zeer succesvol te zijn.Volgens het jaarverslag van 1925 had de Batak Zending 26 zendingsstations met 497 afdelingen, 223.069 kerkleden waarvan 92.231 werden toegelaten tot het Heilig Avodnmaal, 414 basisscholen en een ziekenhuis in Pearadja. Het personeel bestond uit 38 Europese zendelingen, die alle gehuwd waren, 10 ongehuwde vrouwelijke werknemers, zusters genaamd, 19 inheemse hulpzendelingen, 652 inheemse godsdienstonderwijzers en 2.182 ouderlingen. In 1865 begon het werk op het eiland Nias later gevolgd door andere eilanden ter hoogte van de westkust van Sumatra (Enggano en Mentawei). Als gevolg van een opwekkingsbeweging die in 1915 aanving werden veel heidenen op het eiland Nias christen. De regering in Batavia waardeerde de inspanningen van de RMG omdat een christelijk Batakvolk een buffer vormde tussen de islamtische landstreken Atjeh en Minangkabau. Een Nederlandse ondersteuningsorganisatie werd in 1884 opgericht om geld in te zamelen. Na een korte periode van voorspoed raakte deze in 1904 in verval. De classis Amsterdam van de nederlandse Hervormde Kerk zond in 1914 een zendeling uit naar Borneo die in dienst was en begeleid werd door de RMG. Hij stichtte een nieuw station in Kasongan aan de rivier de Katingan. De koloniale regering verleende subsidies aan de RMG in 1902 en in 1909 om de bevolking op Mentawei en Enggano 'te beschaven' (Van Randwijck, Handelen en denken, 249-noot 16). Tijdens de Eerste Wereldoorlog leed de RMG aanzienlijke financiële verliezen die na de oorlog problematisch bleven. Dankzij aanzienlijke regeringsubsidies was de RMG echter in staat om met haar werk door te gaan, maar de verhouding tussen de koloniale regering en het particuliere Duitse genootschap was delicaat omdat Batavia in religieuze zaken op zijn minst in schijn neutraal moest blijven. De zendintgsstations op Borneo werden tussen 1921 en 1925 overgedragen aan de Basler Missionsgesellschaft. Een ander probleem waar de zendeling mee kampten was de wens van de inheemse kerken naar meer autonomie of zelfs onafhankelijkheid, met name in Batak Land. De Duitse zendelingen wilden greep houden op 'hun' kerken. Niettemin ontving de Batak Kerk al in 1881 een statuut (Kirchenordnung) en een zendingsschool in 1883. De inheemse pandita werden na voltooiing van hun opleiding geordend. Toen in 1940 de Tweede Wereldoorlog uitbrak werden alle Duitse zendelingen en hun helpers geïnterneerd en greep de Batak Kerk de gelegenheid aan om zichzelf onafhankelijk te verklaren. Na de oorlog werden de betrekkingen met de Indonesische kerken hersteld, maar de RMG beperkte zijn activiteiten tot steun en financiële hulp. De Batak Kerk (Huria Kristen Batak Protestan) had bijna 900.000 leden rond 1968. Alles bijeen genomen heeft de RMG ongeveer 950 zendelingen uitgezonden over de gehele wereld, van wie er ongeveer 250 vrouw waren. Naar BBorneo werden bijna 50 zendelingen uitgeszonden, naar Sumatra een veel groteraantal. |
Organisatie | De Rheinische Missionsgesellschaft werd geleid door een bestuur, genaamd Deputation, bestaande uit geestelijken en zakenlieden. De directeur van de zendingsschool in Barmen, geassisteerd door enkele inspecteurs, behoorde ook tot het bestuur en had veel invloed omdat de zendelingen permanent in contact met hem stonden. Hij was de man die precies wist wat er in het veld gebeurde. De verschillende delen waar de RMG actief was werden onder de directeur en de inspecteurs verdeeld. De RMG had kostscholen voor de kinderen (jongens en meisjes gescheiden) van de zendelingen om hen een Europese opvoeding te geven. In Batak Land en op Nias stonden de zendelingen onder toezicht van een 'ephorus' die verantwoording schuldig was aan het bestuur. In Batak Land werd deze functie vervuld door de zendelingen Nommenssen (1880-1918), Warneck (1920-1931), Landgrebe (1932-1936) en dr. E. Verwiebe (1936-1940). Onder de ephorus stonden de presidenten van de vijf districten. De zendelingen hielden geregeld conferenties die een tot twee weken duurden en gedurende welke allerlei praktische problemen evenals principiële punten werden behandeld. Zoals de meeste zendingsgenootschappen besteedde de RMG veel aandacht aan onderwijs en gezondheidszorg. Een eerste ziekenhuis werd gesticht in Pearadja in Batak Land in 1889. Gezondheidszorg en onderwijs moesten niettemin de hoofdtaak, de verkondiging van het evangelie, ondersteunen. De organisatiecultuur was patriarchaal, buitengewoon hiërarchisch en blank. Alle leden van wat wel de 'orde' werd genoemd, waren ervan doordrongen tot een gemeenschap te behoren. De 'orde' bood iedereen die toetrad een veilig bestaan tot aan de dood (genaamd 'naar huis terugkeren'). Vrouwen werden na ongeveer 1890 toegelaten. Hun takenw aren beperkt tot onderwijs met name aan andere vrouwen, liefdewerken en verpleging. Hoewel het aantal ongehuwde vrouwelijke werkers toenam, bleven zij tot het einde een kleine minderheid. De mannelijke zendelingen waren altijd gehuwd omdat vrijgezellen door de inheemse bevolking niet werden geaccepteerd. Hoewel inheemse werknemers zeer belangrijk waren voor het dagelijkse werk binnen de gemeente, bleef het bestuur in Europede handen. Een ander kenmerk was dat veel informatie op papier werd gezet en dat rekenschap afleggen aan een hoger niveau de vorm aannam van rapporten. Inspecteurs brachten soms bezoeken aan de zendingsgebieden en brachten rapport uit aan de Deputation. De drukkerij van de RMG publiceerde periodieken en jaarverslagen die naar de leden en contribuanten werden gestuurd en waarin met aansporingen om te bidden en om geld te geven. Vrouwen en kinderen hadden hun eigen periodieken. Deze voorzagen het thuisfromnt van informatie over verre landen met vreemde gewoonten en een exotische natuur. Veel aandacht werd besteed aan het op orde houden van het archief. gelukkig ontsnapte het aan de bombardementen van de Tweede Wereld Oorlog omdat het op tijd naar een veiliger plaats was gezonden. In 1930 werden de steden Barmen en Elberfeld en enkele aangrenzende dorpen verenigd tot een stad die de naam van Wuppertal kreeg. Het hoofdkwartier van de RMG is altijd in Barmen geweest.
Lijst van directeuren van het Missionshaus in Barmen: Wilhelm Leopoldt 1826-1842 Heinrich Richter 1842-1847 Joh. Chr. Wallmann 1848-1857 Friedrich Fabri 1857-1884 Ludwig von Rohden 1884-1889 August Schreiber 1889-1903 Gottlob Hausleitter 1903-1908 Johannes Spiecker 1908-1920 Eduard Fries 1921-1923 Eduard Kriele 1923-1926 Rudolf Schmidt 1926-1929 Friedrich Keppler 1930-1932 Johannes Warneck 1932-1937 Hermann Berner 1937-1958 Heinrich de Kleine 1958-1967 Gustav Menzel 1967-1970
Lijst van presidenten van de RMG:
Johann Keetman 1843-1865 Ernst Wilhelm Müller 1865-1873 Carl Friedrich Klein-Schlatter 1873-1883 Theodor Gundert 1883-1904 R.W. Röhrig 1904-1907 Heinrich Mittelsten-Scheid 1907-1919 Emil Colsmann 1919-1930 Leonhard Schmid 1931-1944 Emil Schnieder 1944-1947 Wilhelm Brandenburger 1947-1960 Heinz Stöver 1963-1966 |
Doelstelling | Buiten Europa: zendingswerk in al zijn vertakkingen onder niet-christelijke volkeren. In Duitsland en aangrenzende landen: ophalen van geld en verscaffen van inlichtingen aan contribuanten over wat er wordt gedaan. |
Taken en activiteiten |
|
Voorloper |
|
Continenten |
|
Lokatie |
|
Selectie uit de literatuur |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Periodieken |
|
Meer over het archief |
|
||||||||||||||||||
Verwijzing naar andere archiefvormers | |||||||||||||||||||
Informatiewaarde | Groot |
Geschiedenis
Korte geschiedenis | De organisatie Het Genootschap
De Rheinische Missionsgesellschaft (RMG) werd gesticht in 1828 toen vier regionale zendingsgenootschappen in Elberfeld, Barmen, Keulen en Wesel besloten om samen te gaan werken. Het Genootschap is afhankelijk van giften door particulieren en legaten die afkomstig waren uit heel Duitsland en enige andere landen zoals Nederland en Rusland. De RMG slaagde erin om conflicten tussen lutherse en gereformeerde kerken te vermijden. De RMG fuseerde met het Bethels Zendingsgenootschap tot de Verenigde Evangelische Zending in 1974, in 1996 gevolgd door nog een fusie die resulteerde in de Gemeenschap van Verenigde Evangelische Kerken (Kirchengemeinschaft Vereinte Evangelische Missionen, afgekort als VEM). Van deze organisatie zijn 34 onafhankelijke kerken in Afrika, Azië en Duitsland lid.
De zending De eerste zendelingen werden al in 1829 uitgezonden naar Zuid-Afrika.Het werk in Ned. Indië begon in 1834 toen een bijzondere toelating werd verkregen om op Borneo te gaan werken. De Borneozending onderging een terugslag met de opstand van 1858, maar de zendelingen mochten weer beginnen nadat het oproer was onderdrukt in 1866. Het werk vorderde langzaam: rond 1900 was het aantal christenen in Zuid-Borneo maar ongeveer 2.000. In 1861 werd een nieuwe zending begonnen in Batak Land dat toen nog een overwegend heidense land was. De zending werd geleid door Ingwer Nommensen en bleek zeer succesvol te zijn.Volgens het jaarverslag van 1925 had de Batak Zending 26 zendingsstations met 497 afdelingen, 223.069 kerkleden waarvan 92.231 werden toegelaten tot het Heilig Avodnmaal, 414 basisscholen en een ziekenhuis in Pearadja. Het personeel bestond uit 38 Europese zendelingen, die alle gehuwd waren, 10 ongehuwde vrouwelijke werknemers, zusters genaamd, 19 inheemse hulpzendelingen, 652 inheemse godsdienstonderwijzers en 2.182 ouderlingen. In 1865 begon het werk op het eiland Nias later gevolgd door andere eilanden ter hoogte van de westkust van Sumatra (Enggano en Mentawei). Als gevolg van een opwekkingsbeweging die in 1915 aanving werden veel heidenen op het eiland Nias christen. De regering in Batavia waardeerde de inspanningen van de RMG omdat een christelijk Batakvolk een buffer vormde tussen de islamtische landstreken Atjeh en Minangkabau. Een Nederlandse ondersteuningsorganisatie werd in 1884 opgericht om geld in te zamelen. Na een korte periode van voorspoed raakte deze in 1904 in verval. De classis Amsterdam van de nederlandse Hervormde Kerk zond in 1914 een zendeling uit naar Borneo die in dienst was en begeleid werd door de RMG. Hij stichtte een nieuw station in Kasongan aan de rivier de Katingan. De koloniale regering verleende subsidies aan de RMG in 1902 en in 1909 om de bevolking op Mentawei en Enggano 'te beschaven' (Van Randwijck, Handelen en denken, 249-noot 16). Tijdens de Eerste Wereldoorlog leed de RMG aanzienlijke financiële verliezen die na de oorlog problematisch bleven. Dankzij aanzienlijke regeringsubsidies was de RMG echter in staat om met haar werk door te gaan, maar de verhouding tussen de koloniale regering en het particuliere Duitse genootschap was delicaat omdat Batavia in religieuze zaken op zijn minst in schijn neutraal moest blijven. De zendintgsstations op Borneo werden tussen 1921 en 1925 overgedragen aan de Basler Missionsgesellschaft. Een ander probleem waar de zendeling mee kampten was de wens van de inheemse kerken naar meer autonomie of zelfs onafhankelijkheid, met name in Batak Land. De Duitse zendelingen wilden greep houden op 'hun' kerken. Niettemin ontving de Batak Kerk al in 1881 een statuut (Kirchenordnung) en een zendingsschool in 1883. De inheemse pandita werden na voltooiing van hun opleiding geordend. Toen in 1940 de Tweede Wereldoorlog uitbrak werden alle Duitse zendelingen en hun helpers geïnterneerd en greep de Batak Kerk de gelegenheid aan om zichzelf onafhankelijk te verklaren. Na de oorlog werden de betrekkingen met de Indonesische kerken hersteld, maar de RMG beperkte zijn activiteiten tot steun en financiële hulp. De Batak Kerk (Huria Kristen Batak Protestan) had bijna 900.000 leden rond 1968. Alles bijeen genomen heeft de RMG ongeveer 950 zendelingen uitgezonden over de gehele wereld, van wie er ongeveer 250 vrouw waren. Naar BBorneo werden bijna 50 zendelingen uitgeszonden, naar Sumatra een veel groteraantal. |
Organisatie | De Rheinische Missionsgesellschaft werd geleid door een bestuur, genaamd Deputation, bestaande uit geestelijken en zakenlieden. De directeur van de zendingsschool in Barmen, geassisteerd door enkele inspecteurs, behoorde ook tot het bestuur en had veel invloed omdat de zendelingen permanent in contact met hem stonden. Hij was de man die precies wist wat er in het veld gebeurde. De verschillende delen waar de RMG actief was werden onder de directeur en de inspecteurs verdeeld. De RMG had kostscholen voor de kinderen (jongens en meisjes gescheiden) van de zendelingen om hen een Europese opvoeding te geven. In Batak Land en op Nias stonden de zendelingen onder toezicht van een 'ephorus' die verantwoording schuldig was aan het bestuur. In Batak Land werd deze functie vervuld door de zendelingen Nommenssen (1880-1918), Warneck (1920-1931), Landgrebe (1932-1936) en dr. E. Verwiebe (1936-1940). Onder de ephorus stonden de presidenten van de vijf districten. De zendelingen hielden geregeld conferenties die een tot twee weken duurden en gedurende welke allerlei praktische problemen evenals principiële punten werden behandeld. Zoals de meeste zendingsgenootschappen besteedde de RMG veel aandacht aan onderwijs en gezondheidszorg. Een eerste ziekenhuis werd gesticht in Pearadja in Batak Land in 1889. Gezondheidszorg en onderwijs moesten niettemin de hoofdtaak, de verkondiging van het evangelie, ondersteunen. De organisatiecultuur was patriarchaal, buitengewoon hiërarchisch en blank. Alle leden van wat wel de 'orde' werd genoemd, waren ervan doordrongen tot een gemeenschap te behoren. De 'orde' bood iedereen die toetrad een veilig bestaan tot aan de dood (genaamd 'naar huis terugkeren'). Vrouwen werden na ongeveer 1890 toegelaten. Hun takenw aren beperkt tot onderwijs met name aan andere vrouwen, liefdewerken en verpleging. Hoewel het aantal ongehuwde vrouwelijke werkers toenam, bleven zij tot het einde een kleine minderheid. De mannelijke zendelingen waren altijd gehuwd omdat vrijgezellen door de inheemse bevolking niet werden geaccepteerd. Hoewel inheemse werknemers zeer belangrijk waren voor het dagelijkse werk binnen de gemeente, bleef het bestuur in Europede handen. Een ander kenmerk was dat veel informatie op papier werd gezet en dat rekenschap afleggen aan een hoger niveau de vorm aannam van rapporten. Inspecteurs brachten soms bezoeken aan de zendingsgebieden en brachten rapport uit aan de Deputation. De drukkerij van de RMG publiceerde periodieken en jaarverslagen die naar de leden en contribuanten werden gestuurd en waarin met aansporingen om te bidden en om geld te geven. Vrouwen en kinderen hadden hun eigen periodieken. Deze voorzagen het thuisfromnt van informatie over verre landen met vreemde gewoonten en een exotische natuur. Veel aandacht werd besteed aan het op orde houden van het archief. gelukkig ontsnapte het aan de bombardementen van de Tweede Wereld Oorlog omdat het op tijd naar een veiliger plaats was gezonden. In 1930 werden de steden Barmen en Elberfeld en enkele aangrenzende dorpen verenigd tot een stad die de naam van Wuppertal kreeg. Het hoofdkwartier van de RMG is altijd in Barmen geweest.
Lijst van directeuren van het Missionshaus in Barmen: Wilhelm Leopoldt 1826-1842 Heinrich Richter 1842-1847 Joh. Chr. Wallmann 1848-1857 Friedrich Fabri 1857-1884 Ludwig von Rohden 1884-1889 August Schreiber 1889-1903 Gottlob Hausleitter 1903-1908 Johannes Spiecker 1908-1920 Eduard Fries 1921-1923 Eduard Kriele 1923-1926 Rudolf Schmidt 1926-1929 Friedrich Keppler 1930-1932 Johannes Warneck 1932-1937 Hermann Berner 1937-1958 Heinrich de Kleine 1958-1967 Gustav Menzel 1967-1970
Lijst van presidenten van de RMG:
Johann Keetman 1843-1865 Ernst Wilhelm Müller 1865-1873 Carl Friedrich Klein-Schlatter 1873-1883 Theodor Gundert 1883-1904 R.W. Röhrig 1904-1907 Heinrich Mittelsten-Scheid 1907-1919 Emil Colsmann 1919-1930 Leonhard Schmid 1931-1944 Emil Schnieder 1944-1947 Wilhelm Brandenburger 1947-1960 Heinz Stöver 1963-1966 |
Doelstelling | Buiten Europa: zendingswerk in al zijn vertakkingen onder niet-christelijke volkeren. In Duitsland en aangrenzende landen: ophalen van geld en verscaffen van inlichtingen aan contribuanten over wat er wordt gedaan. |
Taken en activiteiten |
|
Voorloper |
|
Geografie
Continenten |
|
Lokatie |
|
Niet-archivalische bronnen
Selectie uit de literatuur |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Periodieken |
|
Het archief
Meer over het archief |
|
||||||||||||||||||
Verwijzing naar andere archiefvormers | |||||||||||||||||||
Informatiewaarde | Groot |