Fraters van Utrecht
Naam | Fraters van Utrecht |
Naamsvarianten |
|
Periode | 1873-2011 |
Denominatie | rooms-katholiek |
Org | Missie |
Korte geschiedenis | De congregatie De Congregatie van de Fraters van Utrecht werd gesticht in Utrecht in 1873 door de aartsbisschop van Utrecht, mgr. Andreas Ignatius Schaepman (1815-1882) . Schaepman had zich al eerder in zijn carrière met onderwijskwesties beziggehouden, maar de financiering van de uitbreiding van het katholieke onderwijs leverde problemen op. Uitbreiding met broeder-religieuzen was veel goedkoper dan onderwijs gegeven door lekenonderwijzers. Toen broeders niet voor handen bleken, besloot Schaepman zelf een congregatie op te richten .
De missie De congregatie heeft een aanzienlijke bijdrage aan de missie geleverd. In 1930 werkte ruim zes procent van de broeders (13 broeders op in totaal 204 leden) in de missie, in 1966, toen de congregatie qua ledenaantal net over haar hoogtepunt heen was, was maar liefst zestien procent actief in de missie (56 broeders van in totaal 346 leden) . Ned. Indië De broeders hadden de aartsbisschop van Utrecht al meerdere malen om toestemming verzocht voor missie in Nederlands-Indië, totdat zij die uiteindelijk in 1928 kregen op voorwaarde dat de congregatie een BLO-school in Utrecht zou beginnen. De broeders hoopten op toetredingen vanwege de populariteit van de missie, terwijl die populariteit voor de bisschop juist de reden was de boot af te houden. Sinds dat jaar werkten de fraters in de missie in Nederlands-Indië, namelijk in Malang. Hier bedienden zij een Europese lagere school, waarvoor de Karmelieten onderwijzers nodig hadden, een MULO, een Hollands-Inlandse School en een Europees internaat. In de tweede vestiging in Probolinggo in 1934 namen de fraters de zorg voor een weeshuis op zich en een Europese lagere school. Vanaf 1936 begon men hier met de opleiding van eigenlandse leden. In Palembang op Zuid-Sumatra begonnen de fraters in 1936 en wel met een Hollands-Indische school. Ook volgde in 1939 uitbreiding naar Kediri op Java en Soerabaja in 1940, waar de fraters assisteerden op een katholieke hbs . In 1960 wordt melding gemaakt van twee lagere scholen en een lagere middelbare school met internaat in deze stad . De scholen van de broeders waren onderdeel van het Nederlandse koloniale systeem in zoverre ze opleiding van Indonesische ambtenaren verzorgden, maar zij waren eveneens gericht op dorpsonderwijs. Het Nederlandse curriculum werd nauwelijks aangepast, in de ogen van de broeders waren het de Indonesische leerlingen die zich moesten aanpassen. Na de onafhankelijkheid van Indonesië (1949) werd het onderwijs dat de broeders gaven aangepast aan het Indonesische onderwijssysteem. Zo moesten zij zich het Indonesisch eigen maken, nu werd van hen culturele aanpassing gevergd en veel broeders vroegen de Indonesische nationaliteit aan. Nu alle bestuursposten openstonden voor Indonesiërs was er grote behoefte aan onderwijs. De samenstelling van het leerlingencops was nu anders, namelijk Indonesische en Chinese jongens en meisjes en ook onderwijs voor de minder gegoeden (Van Vugt, 'Vaders, zonen, broeders', 162-164). De behoefte aan onderwijs was dermate groot dat de fraters in 1948 nieuwe vestigingen tot stand brachten op Timor en Flores.
Kenya Vanaf 1958 werkten de fraters ook in Kenya. De algemeen overste legde op zijn oriëntatiereis naar Kenya contact met bisschop-coadjutor van het bisdom Kisumu. De fraters begonnen in Mawego een plattelands-ambachtsschool die uitgroeide tot een goede middelbare vakschool onder leiding van de fraters. In Mawego en Bungoma bedienden zij een rural training centre, een lagere technische school met internaat en een lagere landbouwschool . Uiteindelijk omvatten de werkzaamheden nijverheids-, landbouw-, en seminarie-onderwijs, middelbaar onderwijs en de opleiding van onderwijzers. Daarnaast ontwikkelden de fraters speciale projecten, zoals technisch en grafisch onderwijs.
Alle informatie is, ten zij anders vermeld, geput uit: Van Woesik, 100, Pius-almanak 1960/61, 3 en 427-428, Willemsen, I, par. 3-12, Van Vugt, Broeders. |
Organisatie | Bestuur Aanvankelijk werd de eerste overste van de congregatie in een versnelde cursus tot priester opgeleid -hetgeen niet onomstreden was- zodat de congregatie naast broeders ook een priesterlid kende, maar Schaepmans opvolger Snickers (1816-1895) zette deze lijn niet door. Hij ontsloeg de overste zelfs en liet de fraters uit hun midden een nieuwe algemeen overste kiezen, zodat er nu sprake was van een zuivere lekencongregatie. Het hoofdbestuur bestond rond 1938 uit de algemeen overste ('frater superior') en vier assistenten die samen een raad vormden. Zij werden door kiesgerechtigde leden van de congregatie gekozen uit verkiesbare leden voor een periode van zes jaar. De aartsbisschop van Utrecht moest de keuze goedkeuren, omdat de kloostergemeenschap aan zijn gezag was onderworpen. Ook in 1960 kende men nog een algemeen overste en was het nog een bisschoppelijke congregatie . Wel waren de fraters zich al in 1948 gaan bezinnen over aanpassingen van het kloosterleven aan de moderne tijd door middel van hun eerste zakenkapittel. Daarmee liepen zij voor op de andere broedercongregaties. Met herziening van de constituties en regel was men zelfs al in de oorlog begonnen en de uitkomst van dit proces kreeg in 1952 voorlopige bisschoppelijke goedkeuring. In 1994 veranderde de congregatie van bestuursstructuur. Er ontstonden drie gelijkwaardige provincies en een algemeen bestuur. Tot 2004 zetelde het algemeen bestuur in Nederland, daarna is het verplaatst naar Indonesië.
Overige aspecten In januari 1932 telde de congregatie 234 leden (novicen, aspiranten en geprofesten) en zes huizen. Het moederhuis was het St. Gregoriushuis aan de Heerenstraat in Utrecht . Broeders voor de missie werden tot de Tweede Wereldoorlog aangewezen, hoewel het mogelijk was individuele voorkeuren aan te geven (Van Vugt, 'Vaders, zonen, broeders', 158). De officiële naam van de congregatie is congregatie van de fraters van O.L. Vrouw van het H. Hart; de naam van de rechtspersoon is St.-Gregoriusstichting .
Alle informatie, tenzij anders vermeld, is geput uit: Van Woesik, 99, Nolet, Katholiek Nederland, II, 63-70, Pius-almanak 1960/61, 346, Van Vught, Broeders) |
Doelstelling | Volgens de constituties was het eerste doel van de congregatie het heiligen van de leden en het tweede doel het beoefenen van goede werken, waaronder werd verstaan het opvoeden en onderwijzen van jongens, met name in scholen, opvoedingsgestichten en internaten voor minder bedeelden. In de eerste jaren na de oprichting kwam de congregatie hier overigens nauwelijks aan toe. Beperkte opleiding van de fraters en ongelukkige bestuursbeslissingen waren hier debet aan. De nadruk lag op de on- en minvermogende jeugdigen in de latere fase van hun bestaan. De Fraters vormden in een typische onderwijscongregatie waarbij alles (opleiding, dagindeling) was afgestemd op het werken in scholen en tehuizen. In de missie was het onderwijs bedoeld om de meisjes op te voeden tot goede katholieke moeders en de jongens tot katholieke huisvaders en geestelijken. |
Taken en activiteiten |
|
Continenten |
|
Lokatie |
|
Selectie uit de literatuur |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Periodieken |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Interviews | Vijf interviews, te weten de nrs,: 100 381 477 589 844 |
Meer over het archief |
|
||||||||||||||||||
Websites | http://www.fratersvanutrecht.nl/
|
||||||||||||||||||
Opmerkingen | 100 Jarig bestaan van de Fraters van Utrecht, 1873-1973, Utrecht 1972-1976. Jubileumnummers van Onder Ons. Tijdschrift van de Fraters van Utrecht, 40(1972), nr. 1 en 4(1976), nr. 4. |
||||||||||||||||||
Informatiewaarde | Groot |
Geschiedenis
Korte geschiedenis | De congregatie De Congregatie van de Fraters van Utrecht werd gesticht in Utrecht in 1873 door de aartsbisschop van Utrecht, mgr. Andreas Ignatius Schaepman (1815-1882) . Schaepman had zich al eerder in zijn carrière met onderwijskwesties beziggehouden, maar de financiering van de uitbreiding van het katholieke onderwijs leverde problemen op. Uitbreiding met broeder-religieuzen was veel goedkoper dan onderwijs gegeven door lekenonderwijzers. Toen broeders niet voor handen bleken, besloot Schaepman zelf een congregatie op te richten .
De missie De congregatie heeft een aanzienlijke bijdrage aan de missie geleverd. In 1930 werkte ruim zes procent van de broeders (13 broeders op in totaal 204 leden) in de missie, in 1966, toen de congregatie qua ledenaantal net over haar hoogtepunt heen was, was maar liefst zestien procent actief in de missie (56 broeders van in totaal 346 leden) . Ned. Indië De broeders hadden de aartsbisschop van Utrecht al meerdere malen om toestemming verzocht voor missie in Nederlands-Indië, totdat zij die uiteindelijk in 1928 kregen op voorwaarde dat de congregatie een BLO-school in Utrecht zou beginnen. De broeders hoopten op toetredingen vanwege de populariteit van de missie, terwijl die populariteit voor de bisschop juist de reden was de boot af te houden. Sinds dat jaar werkten de fraters in de missie in Nederlands-Indië, namelijk in Malang. Hier bedienden zij een Europese lagere school, waarvoor de Karmelieten onderwijzers nodig hadden, een MULO, een Hollands-Inlandse School en een Europees internaat. In de tweede vestiging in Probolinggo in 1934 namen de fraters de zorg voor een weeshuis op zich en een Europese lagere school. Vanaf 1936 begon men hier met de opleiding van eigenlandse leden. In Palembang op Zuid-Sumatra begonnen de fraters in 1936 en wel met een Hollands-Indische school. Ook volgde in 1939 uitbreiding naar Kediri op Java en Soerabaja in 1940, waar de fraters assisteerden op een katholieke hbs . In 1960 wordt melding gemaakt van twee lagere scholen en een lagere middelbare school met internaat in deze stad . De scholen van de broeders waren onderdeel van het Nederlandse koloniale systeem in zoverre ze opleiding van Indonesische ambtenaren verzorgden, maar zij waren eveneens gericht op dorpsonderwijs. Het Nederlandse curriculum werd nauwelijks aangepast, in de ogen van de broeders waren het de Indonesische leerlingen die zich moesten aanpassen. Na de onafhankelijkheid van Indonesië (1949) werd het onderwijs dat de broeders gaven aangepast aan het Indonesische onderwijssysteem. Zo moesten zij zich het Indonesisch eigen maken, nu werd van hen culturele aanpassing gevergd en veel broeders vroegen de Indonesische nationaliteit aan. Nu alle bestuursposten openstonden voor Indonesiërs was er grote behoefte aan onderwijs. De samenstelling van het leerlingencops was nu anders, namelijk Indonesische en Chinese jongens en meisjes en ook onderwijs voor de minder gegoeden (Van Vugt, 'Vaders, zonen, broeders', 162-164). De behoefte aan onderwijs was dermate groot dat de fraters in 1948 nieuwe vestigingen tot stand brachten op Timor en Flores.
Kenya Vanaf 1958 werkten de fraters ook in Kenya. De algemeen overste legde op zijn oriëntatiereis naar Kenya contact met bisschop-coadjutor van het bisdom Kisumu. De fraters begonnen in Mawego een plattelands-ambachtsschool die uitgroeide tot een goede middelbare vakschool onder leiding van de fraters. In Mawego en Bungoma bedienden zij een rural training centre, een lagere technische school met internaat en een lagere landbouwschool . Uiteindelijk omvatten de werkzaamheden nijverheids-, landbouw-, en seminarie-onderwijs, middelbaar onderwijs en de opleiding van onderwijzers. Daarnaast ontwikkelden de fraters speciale projecten, zoals technisch en grafisch onderwijs.
Alle informatie is, ten zij anders vermeld, geput uit: Van Woesik, 100, Pius-almanak 1960/61, 3 en 427-428, Willemsen, I, par. 3-12, Van Vugt, Broeders. |
Organisatie | Bestuur Aanvankelijk werd de eerste overste van de congregatie in een versnelde cursus tot priester opgeleid -hetgeen niet onomstreden was- zodat de congregatie naast broeders ook een priesterlid kende, maar Schaepmans opvolger Snickers (1816-1895) zette deze lijn niet door. Hij ontsloeg de overste zelfs en liet de fraters uit hun midden een nieuwe algemeen overste kiezen, zodat er nu sprake was van een zuivere lekencongregatie. Het hoofdbestuur bestond rond 1938 uit de algemeen overste ('frater superior') en vier assistenten die samen een raad vormden. Zij werden door kiesgerechtigde leden van de congregatie gekozen uit verkiesbare leden voor een periode van zes jaar. De aartsbisschop van Utrecht moest de keuze goedkeuren, omdat de kloostergemeenschap aan zijn gezag was onderworpen. Ook in 1960 kende men nog een algemeen overste en was het nog een bisschoppelijke congregatie . Wel waren de fraters zich al in 1948 gaan bezinnen over aanpassingen van het kloosterleven aan de moderne tijd door middel van hun eerste zakenkapittel. Daarmee liepen zij voor op de andere broedercongregaties. Met herziening van de constituties en regel was men zelfs al in de oorlog begonnen en de uitkomst van dit proces kreeg in 1952 voorlopige bisschoppelijke goedkeuring. In 1994 veranderde de congregatie van bestuursstructuur. Er ontstonden drie gelijkwaardige provincies en een algemeen bestuur. Tot 2004 zetelde het algemeen bestuur in Nederland, daarna is het verplaatst naar Indonesië.
Overige aspecten In januari 1932 telde de congregatie 234 leden (novicen, aspiranten en geprofesten) en zes huizen. Het moederhuis was het St. Gregoriushuis aan de Heerenstraat in Utrecht . Broeders voor de missie werden tot de Tweede Wereldoorlog aangewezen, hoewel het mogelijk was individuele voorkeuren aan te geven (Van Vugt, 'Vaders, zonen, broeders', 158). De officiële naam van de congregatie is congregatie van de fraters van O.L. Vrouw van het H. Hart; de naam van de rechtspersoon is St.-Gregoriusstichting .
Alle informatie, tenzij anders vermeld, is geput uit: Van Woesik, 99, Nolet, Katholiek Nederland, II, 63-70, Pius-almanak 1960/61, 346, Van Vught, Broeders) |
Doelstelling | Volgens de constituties was het eerste doel van de congregatie het heiligen van de leden en het tweede doel het beoefenen van goede werken, waaronder werd verstaan het opvoeden en onderwijzen van jongens, met name in scholen, opvoedingsgestichten en internaten voor minder bedeelden. In de eerste jaren na de oprichting kwam de congregatie hier overigens nauwelijks aan toe. Beperkte opleiding van de fraters en ongelukkige bestuursbeslissingen waren hier debet aan. De nadruk lag op de on- en minvermogende jeugdigen in de latere fase van hun bestaan. De Fraters vormden in een typische onderwijscongregatie waarbij alles (opleiding, dagindeling) was afgestemd op het werken in scholen en tehuizen. In de missie was het onderwijs bedoeld om de meisjes op te voeden tot goede katholieke moeders en de jongens tot katholieke huisvaders en geestelijken. |
Taken en activiteiten |
|
Geografie
Continenten |
|
Lokatie |
|
Niet-archivalische bronnen
Selectie uit de literatuur |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Periodieken |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Interviews | Vijf interviews, te weten de nrs,: 100 381 477 589 844 |
Het archief
Meer over het archief |
|
||||||||||||||||||
Websites | http://www.fratersvanutrecht.nl/
|
||||||||||||||||||
Opmerkingen | 100 Jarig bestaan van de Fraters van Utrecht, 1873-1973, Utrecht 1972-1976. Jubileumnummers van Onder Ons. Tijdschrift van de Fraters van Utrecht, 40(1972), nr. 1 en 4(1976), nr. 4. |
||||||||||||||||||
Informatiewaarde | Groot |