Indische Missie-Vereeniging
Naam | Indische Missie-Vereeniging |
Naamsvarianten |
|
Periode | 1912-1957 |
Denominatie | rooms-katholiek |
Org | Missie |
Korte geschiedenis | Reeds in 1843, 1847 en 1848 werden pogingen ondernomen een landelijke vereniging op te richten tot steun aan de missie, maar er kwam niets van. Vanaf 1895 werd de aandrang om meer te doen aan de missie in 'ons' Indië in plaats van de 'vreemde missiën' sterker. De start van de ethische politiek in 1901 had hier veel mee te maken. (Van den Eerenbeemt, Missie-actie, 120-124 en van der Velden, Rooms-katholieke missie, 136). Na jarenlange discussie kwam het in 1912 tot de oprichting van de Indische Missievereeniging (IMV). Als wegbereiders worden wel gezien Leopold van Rijckevorsel sj, Gerard Brom, dr.Jan Smit van het groot seminarie Rijsenburg en dr. Frans Féron van het college Rolduc. Medeoprichter en secretaris was Java-missionaris Marie-Joseph (Dominicus) Claessens (Derix, Brengers van de boodschap, 403). De voorzitter van de IMV was W.H. Bogaardt (1863-1918), een oud-Indisch ambtenaar, van Indo-Europese afkomst en tevens oud-redacteur van De Koerier in Batavia, en derhalve goed ingevoerd in Indische verhoudingen. Aanvankelijk was de animo om lid te worden niet groot omdat de bestaande landelijke organisaties en de congregaties en orden die geld inzamelden voor hun eigen missies concurrentie vreesden. In 1917 werd nog eens nadrukkelijk verklaard: 'De vereeniging treedt derhalve niet in de plaats dier orden, maar treedt naast en voor haar op.' (Onze Missiën in Oost- en West-Indië, 1917, 31). Stimulerend werkte dat kardinaal Van Rossum in 1913 beschermheer werd en ook later de vereniging openlijk steunde. Het ledental bedroeg in 1936 ongeveer 2700 wat als weinig werd beschouwd. De vereniging wilde de missie in Oost en West bevorderen door publiciteit te maken, gelden in te zamelen, tentoonstellingen te houden en pressie uit te oefenen op de rijksoverheid en andere autoriteiten ten bate van de zaak van de missie. Vanaf het begin ageerde men voortdurend tegen art. 177 van de Indische staatsregeling dat de vestiging van missionarissen afhankelijk maakte van de door de gouverneur-generaal af te geven 'bijzondere toelating'. Om de schijn van concurrentie te vermijden werden in 1919 de parochiële afdelingen opgeheven en in 1924 werd het ophalen van geld op aandringen van kardinaal Van Rossum uit het huishoudelijk reglement geschrapt. Korte tijd had de IMV een door de regering gesubsidieerde leergang voor katholieke onderwijzers die naar Ned. Indië zouden worden uitgezonden, maar deze sneuvelde tijdens de crisis. (Koloniaal Missie-Tijdschrift, 1936, 353-370; Willemsen OVO5; Willemsen (2005) 31-53 en 43). De vereniging bleef na de Tweede Wereldoorlog bestaan maar verloor haar functie nadat Indonesië onafhankelijk geworden was. In 1955 was er echter nog sprake van dat mgr. Cremers, apostolisch prefect van de franciscaanse missie in Nieuw Guinea, directeur van het bureau van de Indische Missievereniging zou worden, maar dat is vrijwel zeker niet doorgegaan. Prof. Zeegers was ook bij dit plan betrokken. (Peter van Leeuwen, Bisschop Rudolf Staverman (1915-1990) (Nijmegen 1994) 115). De vereniging is mogelijk pas in 1966 officieel opgeheven omdat er toen volgens stukken berustend in het archief van de Missionarissen van het Goddelijk Woord voor het laatst een vergadering plaatsvond. (Kath. Encyclopaedie (1936), lemma Ind. Missievereeniging en Jan Roes, 'Het Sint Melania-Werk. Leerschool voor ontwikkelingshulp en missie.' in: Jaarboek van het Katholiek Documentatie Centrum (1971) 111-137, in het bijzonder 114). |
Organisatie | Het bestuur bestond uit katholieke leden van de Eerste en de Tweede Kamer en vertegenwoordigers van vrijwel alle mannelijke congregaties die in Ned. Indië missioneerden (Pius Almanak 1940, 558). De vereniging gaf vanaf 1917 het maandelijks verschijnende Koloniaal Missietijdschrift uit. In 1925 kwam het na langdurig overleg met de bisschoppen tot de oprichting van het Centraal Katholiek Koloniaal Bureau. Het bestuur van dit bureau bestond uit voorzitter, penningmeester en secretaris van het bestuur van de IMV en twee vertegenwoordigers van de in Ned. Indië missionerende orden en congregaties. Het was gevestigd in Den Haag en werd in de jaren dertig geleid door mgr. P. Groenen. De vereniging richtte zich na 1931 meer op de 'indirecte missioneering van Indië'. In 1957 werd de IMV omgezet in de stichting Centraal Missie Commissariaat. Het eerste bestuur bestond uit: mr. W.S.J. Waterschoot van der Gracht, lid Eerste Kamer mr. H. Barge A.J. Holiërhoek, pastoor te Amsterdam mr. J.B.L.C.C. baron de Wijkerslooth de Weerdesteyn, lid Tweede Kamer jhr. mr. J.W.M. Bosch van Oud-Amelisweerd, president rechtbank Utrecht mgr. dr. A.C.M. Schaepman, president groot seminarie Rijssenburg Ernest Laane, bankier te Bergen op Zoom W.H. Bogaardt, lid Tweede Kamer (oprichter) dr. A. Resemans, pastoor te Beek W.J.H. Prinsen, lid Eerste Kamer jhr. P.J.J.S.M. van der Does de Willebois, lid Eerste Kamer en burgemeester van 's-Hertogenbosch J.P. van den Heuvel pastoor te Tilburg jhr. mr. Ch. Ruys de Beerenbrouck, lid Tweede Kamer J.L.Th. Sanders burgemeester te Roermond mgr. M.J.D. Claessens rustend pastoor Ned. Indië, te Sittard (Willemsen OVO5; Onze Missiën in Oost- en West-Indië 1917, 143-146 (tekst statuten van 1912). De vereniging werd goedgekeurd bij KB van 4 september 1920 nr. 50. |
Doelstelling | a) het verlenen van steun aan de beschaving van de inheemse bewoners der koloniën door bekering tot het Christendom b) het helpen der katholieke missiën in die gewesten c) het bevorderen der propaganda door de verschillende priesterorden tot dat doel in het vaderland gevoerd’ (Willemsen OV05). In het bijzonder gericht op de bevordering van de missieactiviteiten in Nederlands-Indië en de voorlichting/propaganda daarover in Nederland (HdV).
Volgens art. 3 van de statuten goedkeurd bij KB van 14 november 1912, nr. 75 en afgedrukt in de Nederlandsche Staatscourant van 16 januari 1913 nr. 13: 'Het doel der vereeniging is het verleenen van steun aan de beschaving van de inheemsche bewoners der koloniën door bekeering tot het Christendom' Volgens art. 4 van deze statuten werd dit doel bereikt door: '1. Zoowel door middel van de pers, als door middel van propaganda-vergaderingen en tentoonstellingen, en zoo noodig door middel van adressen aan de bevoegde lichamen en autorieiten bekendheid te geven aanb het innerlijk streven der vereeniging, en daarvoor in wijdere kringen in Nederland belangstellingen op te wekken; 2. Het verkrijgen van gedelijken en moreelen steun van staatswege en van particulieren. 3. Het behulpzaam van katholieke ouders der koloniën bij de studiën en huisvesting van hunne kinderen in het moederland'
|
Taken en activiteiten |
|
Continenten |
|
Lokatie |
|
Selectie uit de literatuur |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Periodieken |
|
Meer over het archief |
|
||
Archivalie elders | In de Verzameling Losse Archivalia van het Katholiek Documentatie Centrum (LARC) bevinden zich de volgende stukken:
LARC nr. 532. Stukken betreffende de Indische Missievereniging. 1922-1923, 1 omslag. Bevat een gedrukte circulaire van de aartsbisschop gericht aan de geestelijkheid en alle gelovigen met de aansporing lid te worden met aanhaling van een uitspraak van kardinaal Van Rossum uit 1922. Met enkele bijbehorende stukken.
Verder bevinden zich in het KDC: Aantekeningen van directeur J.H. Roes over de Indische Missievereniging, z.j., 2247.
In het archief van de Missionarissen van het Gezelschap van het Goddelijk Woord werden de volgende stukken aangetroffen:
Statuten, huishoudelijk reglement, verslagen van vergaderingen, financiële stukken, rapporten, brieven van leden,totstandkoming van het bureau, 1919-1966 (inv. nrs. 281-288) NB: op 12 maart 1966 vond de laatste vergadering plaats. |
||
Verwijzing naar andere archiefvormers |
Geschiedenis
Korte geschiedenis | Reeds in 1843, 1847 en 1848 werden pogingen ondernomen een landelijke vereniging op te richten tot steun aan de missie, maar er kwam niets van. Vanaf 1895 werd de aandrang om meer te doen aan de missie in 'ons' Indië in plaats van de 'vreemde missiën' sterker. De start van de ethische politiek in 1901 had hier veel mee te maken. (Van den Eerenbeemt, Missie-actie, 120-124 en van der Velden, Rooms-katholieke missie, 136). Na jarenlange discussie kwam het in 1912 tot de oprichting van de Indische Missievereeniging (IMV). Als wegbereiders worden wel gezien Leopold van Rijckevorsel sj, Gerard Brom, dr.Jan Smit van het groot seminarie Rijsenburg en dr. Frans Féron van het college Rolduc. Medeoprichter en secretaris was Java-missionaris Marie-Joseph (Dominicus) Claessens (Derix, Brengers van de boodschap, 403). De voorzitter van de IMV was W.H. Bogaardt (1863-1918), een oud-Indisch ambtenaar, van Indo-Europese afkomst en tevens oud-redacteur van De Koerier in Batavia, en derhalve goed ingevoerd in Indische verhoudingen. Aanvankelijk was de animo om lid te worden niet groot omdat de bestaande landelijke organisaties en de congregaties en orden die geld inzamelden voor hun eigen missies concurrentie vreesden. In 1917 werd nog eens nadrukkelijk verklaard: 'De vereeniging treedt derhalve niet in de plaats dier orden, maar treedt naast en voor haar op.' (Onze Missiën in Oost- en West-Indië, 1917, 31). Stimulerend werkte dat kardinaal Van Rossum in 1913 beschermheer werd en ook later de vereniging openlijk steunde. Het ledental bedroeg in 1936 ongeveer 2700 wat als weinig werd beschouwd. De vereniging wilde de missie in Oost en West bevorderen door publiciteit te maken, gelden in te zamelen, tentoonstellingen te houden en pressie uit te oefenen op de rijksoverheid en andere autoriteiten ten bate van de zaak van de missie. Vanaf het begin ageerde men voortdurend tegen art. 177 van de Indische staatsregeling dat de vestiging van missionarissen afhankelijk maakte van de door de gouverneur-generaal af te geven 'bijzondere toelating'. Om de schijn van concurrentie te vermijden werden in 1919 de parochiële afdelingen opgeheven en in 1924 werd het ophalen van geld op aandringen van kardinaal Van Rossum uit het huishoudelijk reglement geschrapt. Korte tijd had de IMV een door de regering gesubsidieerde leergang voor katholieke onderwijzers die naar Ned. Indië zouden worden uitgezonden, maar deze sneuvelde tijdens de crisis. (Koloniaal Missie-Tijdschrift, 1936, 353-370; Willemsen OVO5; Willemsen (2005) 31-53 en 43). De vereniging bleef na de Tweede Wereldoorlog bestaan maar verloor haar functie nadat Indonesië onafhankelijk geworden was. In 1955 was er echter nog sprake van dat mgr. Cremers, apostolisch prefect van de franciscaanse missie in Nieuw Guinea, directeur van het bureau van de Indische Missievereniging zou worden, maar dat is vrijwel zeker niet doorgegaan. Prof. Zeegers was ook bij dit plan betrokken. (Peter van Leeuwen, Bisschop Rudolf Staverman (1915-1990) (Nijmegen 1994) 115). De vereniging is mogelijk pas in 1966 officieel opgeheven omdat er toen volgens stukken berustend in het archief van de Missionarissen van het Goddelijk Woord voor het laatst een vergadering plaatsvond. (Kath. Encyclopaedie (1936), lemma Ind. Missievereeniging en Jan Roes, 'Het Sint Melania-Werk. Leerschool voor ontwikkelingshulp en missie.' in: Jaarboek van het Katholiek Documentatie Centrum (1971) 111-137, in het bijzonder 114). |
Organisatie | Het bestuur bestond uit katholieke leden van de Eerste en de Tweede Kamer en vertegenwoordigers van vrijwel alle mannelijke congregaties die in Ned. Indië missioneerden (Pius Almanak 1940, 558). De vereniging gaf vanaf 1917 het maandelijks verschijnende Koloniaal Missietijdschrift uit. In 1925 kwam het na langdurig overleg met de bisschoppen tot de oprichting van het Centraal Katholiek Koloniaal Bureau. Het bestuur van dit bureau bestond uit voorzitter, penningmeester en secretaris van het bestuur van de IMV en twee vertegenwoordigers van de in Ned. Indië missionerende orden en congregaties. Het was gevestigd in Den Haag en werd in de jaren dertig geleid door mgr. P. Groenen. De vereniging richtte zich na 1931 meer op de 'indirecte missioneering van Indië'. In 1957 werd de IMV omgezet in de stichting Centraal Missie Commissariaat. Het eerste bestuur bestond uit: mr. W.S.J. Waterschoot van der Gracht, lid Eerste Kamer mr. H. Barge A.J. Holiërhoek, pastoor te Amsterdam mr. J.B.L.C.C. baron de Wijkerslooth de Weerdesteyn, lid Tweede Kamer jhr. mr. J.W.M. Bosch van Oud-Amelisweerd, president rechtbank Utrecht mgr. dr. A.C.M. Schaepman, president groot seminarie Rijssenburg Ernest Laane, bankier te Bergen op Zoom W.H. Bogaardt, lid Tweede Kamer (oprichter) dr. A. Resemans, pastoor te Beek W.J.H. Prinsen, lid Eerste Kamer jhr. P.J.J.S.M. van der Does de Willebois, lid Eerste Kamer en burgemeester van 's-Hertogenbosch J.P. van den Heuvel pastoor te Tilburg jhr. mr. Ch. Ruys de Beerenbrouck, lid Tweede Kamer J.L.Th. Sanders burgemeester te Roermond mgr. M.J.D. Claessens rustend pastoor Ned. Indië, te Sittard (Willemsen OVO5; Onze Missiën in Oost- en West-Indië 1917, 143-146 (tekst statuten van 1912). De vereniging werd goedgekeurd bij KB van 4 september 1920 nr. 50. |
Doelstelling | a) het verlenen van steun aan de beschaving van de inheemse bewoners der koloniën door bekering tot het Christendom b) het helpen der katholieke missiën in die gewesten c) het bevorderen der propaganda door de verschillende priesterorden tot dat doel in het vaderland gevoerd’ (Willemsen OV05). In het bijzonder gericht op de bevordering van de missieactiviteiten in Nederlands-Indië en de voorlichting/propaganda daarover in Nederland (HdV).
Volgens art. 3 van de statuten goedkeurd bij KB van 14 november 1912, nr. 75 en afgedrukt in de Nederlandsche Staatscourant van 16 januari 1913 nr. 13: 'Het doel der vereeniging is het verleenen van steun aan de beschaving van de inheemsche bewoners der koloniën door bekeering tot het Christendom' Volgens art. 4 van deze statuten werd dit doel bereikt door: '1. Zoowel door middel van de pers, als door middel van propaganda-vergaderingen en tentoonstellingen, en zoo noodig door middel van adressen aan de bevoegde lichamen en autorieiten bekendheid te geven aanb het innerlijk streven der vereeniging, en daarvoor in wijdere kringen in Nederland belangstellingen op te wekken; 2. Het verkrijgen van gedelijken en moreelen steun van staatswege en van particulieren. 3. Het behulpzaam van katholieke ouders der koloniën bij de studiën en huisvesting van hunne kinderen in het moederland'
|
Taken en activiteiten |
|
Geografie
Continenten |
|
Lokatie |
|
Niet-archivalische bronnen
Selectie uit de literatuur |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Periodieken |
|
Het archief
Meer over het archief |
|
||
Archivalie elders | In de Verzameling Losse Archivalia van het Katholiek Documentatie Centrum (LARC) bevinden zich de volgende stukken:
LARC nr. 532. Stukken betreffende de Indische Missievereniging. 1922-1923, 1 omslag. Bevat een gedrukte circulaire van de aartsbisschop gericht aan de geestelijkheid en alle gelovigen met de aansporing lid te worden met aanhaling van een uitspraak van kardinaal Van Rossum uit 1922. Met enkele bijbehorende stukken.
Verder bevinden zich in het KDC: Aantekeningen van directeur J.H. Roes over de Indische Missievereniging, z.j., 2247.
In het archief van de Missionarissen van het Gezelschap van het Goddelijk Woord werden de volgende stukken aangetroffen:
Statuten, huishoudelijk reglement, verslagen van vergaderingen, financiële stukken, rapporten, brieven van leden,totstandkoming van het bureau, 1919-1966 (inv. nrs. 281-288) NB: op 12 maart 1966 vond de laatste vergadering plaats. |
||
Verwijzing naar andere archiefvormers |